Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2007, BA0501, 04/01114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2007, BA0501, 04/01114

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 februari 2007
Datum publicatie
13 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA0501
Zaaknummer
04/01114

Inhoudsindicatie

Belanghebbende vormt in het jaar 2001 een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met haar dochtermaatschappijen A B.V., B B.V., C B.V., D B.V. en E B.V. Belanghebbende is tezamen met haar dochtermaatschappijen onder meer actief in de schoonmaakbranche en heeft daartoe verscheidene werknemers in dienst. [..] Op grond van de Wet Pemba waren ook belanghebbende en haar dochtermaatschappijen in 2001 voor de WAO een basispremie en een gedifferentieerde premie verschuldigd. De hoogte van de gedifferentieerde premies was gebaseerd op de WAO-uitkeringen die zijn uitgekeerd aan (ex-)werknemers van belanghebbende en haar dochtermaatschappijen. [..] Het hof begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus, dat belanghebbende bij haar winstbepaling rekening wil houden met toekomstige verhoging van de gedifferentieerde WAO-premie als gevolg van instroom van werknemers van belanghebbende in de WAO gedurende de jaren 2000 en 2001.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01114

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is (hierna aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van

€ 2.382.124,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de inspecteur.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende vormt in het jaar 2001 een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met haar dochtermaatschappijen A B.V., B B.V., C B.V., D B.V. en E B.V. Belanghebbende is tezamen met haar dochtermaatschappijen onder meer actief in de schoonmaakbranche en heeft daartoe verscheidene werknemers in dienst.

2.2 Op 1 januari 1998 is de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (hierna: Wet Pemba) in werking getreden. Sinds die datum is de arbeidsongeschiktheidspremie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) een volledige werkgeverspremie die uit twee delen bestaat:

- een basispremie, die voor iedere werkgever gelijk is, en

- een gedifferentieerde premie waarvan de hoogte afhankelijk is van de arbeidsongeschiktheidslasten.

Worden bij de desbetreffende werkgever meer werknemers arbeidsongeschikt dan uit het landelijk gemiddelde zouden volgen, dan wordt een opslag op de gemiddelde premie (de zogenoemde rekenpremie) in rekening gebracht. Worden daarentegen minder werknemers arbeidsongeschikt, dan wordt een korting op de rekenpremie verleend.

2.3. De hoogte van het percentage van de te betalen gedifferentieerde premie voor arbeidsongeschiktheid wordt ingevolge het op artikel 78 van de WAO gebaseerde Besluit premiedifferentiatie WAO vastgesteld aan de hand van het individuele werkgeversrisico. Dit risico wordt door de uitvoeringsinstelling vastgesteld aan het einde van het jaar dat voorafgaat aan het verzekeringsjaar waarin de premie moet worden voldaan. Het individuele werkgeversrisico wordt bepaald aan de hand van een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan werknemers van de desbetreffende werkgever die zijn betaald in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de gedifferentieerde premie wordt vastgesteld. De noemer van deze breuk wordt gevormd door de gemiddelde premieloonsom over de vijf jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de gedifferentieerde premie wordt vastgesteld.

2.4. Op grond van de Wet Pemba waren ook belanghebbende en haar dochtermaatschappijen in 2001 voor de WAO een basispremie en een gedifferentieerde premie verschuldigd. De hoogte van de gedifferentieerde premies was gebaseerd op de WAO-uitkeringen die zijn uitgekeerd aan (ex-)werknemers van belanghebbende en haar dochtermaatschappijen.

2.5. Belanghebbende en haar dochtermaatschappijen hebben in de jaarrekening 2001 een verplichting opgenomen in de balans per ultimo van dat jaar ter zake van een in 2003 te verwachten verhoging van de WAO-premie. In de fiscale aangiften heeft zij dezelfde gedragslijn gevolgd. De omvang van de Pemba-verplichting bedraagt volgens belanghebbende € 12.426.407,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in haar fiscale balans ultimo 2001 een verplichting in aanmerking mag nemen voor de gedifferentieerde WAO-premies ten bedrage van

€ 12.426.407,=.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

– De brief van 23 april 2004 moet worden aangemerkt als de uitspraak op bezwaar.

– Anders dan de Inspecteur stelt kan wel een verplichting of voorziening worden gevormd.

De Inspecteur

– De brief van 23 april 2004 moet worden aangemerkt als de uitspraak op bezwaar.

– Er kan geen verplichting in aanmerking worden genomen en evenmin een voorziening worden gevormd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een belastbaar bedrag van nihil.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het hof begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus, dat belanghebbende bij haar winstbepaling rekening wil houden met toekomstige verhoging van de gedifferentieerde WAO-premie als gevolg van instroom van werknemers van belanghebbende in de WAO gedurende de jaren 2000 en 2001.

4.2. In zijn arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417,BNB 1998/409 heeft de Hoge Raad overwogen dat het vormen van een passiefpost in verband met toekomstige uitgaven mogelijk is als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan,

- de toekomstige uitgaven kunnen ook overigens aan die periode worden toegerekend,

- ter zake van die toekomstige uitgaven bestaat een redelijke mate van zekerheid dat zij zich zullen voordoen.

4.3. Naar het oordeel van het hof is - in lijn met het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 juli 2005, rolnummer 41 030, BNB 2005/341 - aan de eerste voorwaarde voor het vormen van een passiefpost voor toekomstige uitgaven niet voldaan. De feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaande aan de balansdatum, hebben uitsluitend invloed op de hoogte van de gedifferentieerde premie. Dit houdt niet in dat, zoals belanghebbende impliciet betoogt, de toekomstige uitgaven voor de verzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaand aan de balansdatum. Deze toekomstige uitgaven houden immers rechtstreeks verband met de beloning voor het verrichten van arbeid in de jaren na het onderhavige jaar.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op: 22 februari 2007

door R.J. Koopman, voorzitter, P. Fortuin en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:22 februari 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.