Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2007, BA2046, 04/02178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2007, BA2046, 04/02178

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 januari 2007
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2046
Zaaknummer
04/02178

Inhoudsindicatie

Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst van 11 januari 1985, waarbij de erfgenamen een onherroepelijk recht op levering hebben verkregen van het perceel J-weg, is ontbonden opdat het perceel J-weg alsnog in de nalatenschap zou vallen. Naar het oordeel van het hof moet voor dat geval worden aangenomen dat de onderhavige levering dient ter uitvoering van de overeenkomst (Hoge Raad 4 maart 1987, nr. 23 592, BNB 1987/149). Van een verdeling is, gelet op artikel 3:182, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek geen sprake, nu de levering strekt tot nakoming van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten. Evenmin is gesteld of gebleken dat de uit de overeenkomst voortvloeiende leveringsverplichting is omgezet in een verplichting van de nalatenschap (vergelijk Hoge Raad 16 september 1992, nr. 27 731, BNB 1992/385, met name conclusie AG). De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de waarde van het perceel J-weg per saldo niet in de grondslag van het in verband met het overlijden van erflaatster geheven successierecht is begrepen. Het hof is van oordeel dat de erfgenamen ook daarmee hebben gekozen voor uitvoering van de overeenkomst.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02178

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 31 juli 2003 aangifte gedaan van de door hem verschuldigde overdrachtsbelasting. Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt als zodanig een bedrag van € 5.597,=. Belanghebbendes aandeel hierin bedraagt eenvierde. Naar aanleiding van het door hem bij schrijven van 21 augustus 2003 tegen dit bedrag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 15 september 2004 besloten aan belanghebbende teruggaaf te verlenen van een bedrag van € 998,=.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 december 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer A en mevrouw B.

1.4. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij de gemachtigde bij op 22 november 2005, met nummer 04/02178, aangetekend naar het door de gemachtigde zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een brief van TNT Post met daarin opgenomen de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.

2.1. Op 22 februari 2002 is overleden mevrouw C (hierna: de erflaatster), die als enige en algemene erfgenamen volgens de wet heeft achtergelaten haar vijf kinderen, te weten de heer D, de heer X (belanghebbende), de heer E, de heer F en mevrouw G (hierna tezamen: de erfgenamen).

2.2. Bij akte van verdeling van 16 juni 2003 is door de heer D zijn eenvijfde aandeel in twee percelen grond met een totale waarde van € 27.986,56 geleverd aan zijn vier medegerechtigden, de heer X, de heer E, de heer F en mevrouw G. Op akte werd aangegeven en afgedragen een bedrag van 20% van € 27.986,56, of (afgerond) € 5.597,=.

2.3. Bij brief van 20 augustus 2003 is verzocht om een teruggaaf van € 5.263,=, dat wil zeggen het bedrag van € 5.597,= verminderd met 6% van € 5.597,=.

2.4. De verkrijging bestaat uit twee percelen, te weten een perceel bos, hakhout en grond ter grootte van 5.57 are aan de H-baan te Y, met een geschatte waarde van € 623,84, waarin de erfgenamen gerechtigd zijn voor gelijke delen op grond van een akte van levering van 30 maart 2001, (hierna: het perceel H-baan) en een perceel bos, hakhout en grond ter grootte van 2.44.31 ha aan de J-weg te Y met een geschatte waarde van € 27.362,72, waarin de erfgenamen eveneens voor gelijke delen gerechtigd zijn op grond van een overeenkomst tot aankoop van de economische eigendom op 11 januari 1985 van de erflaatster (hierna: de overeenkomst) en, volgens de akte van 16 juni 2003, door vererving van de juridische eigendom ten gevolge van het overlijden van de erflaatster (hierna: het perceel J-weg).

2.5. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

"1. de kopers kunnen de onroerende goederen met ingang van een januari negentienhonderd vijf en tachtig in eigen gebruik en genot aanvaarden, [...];

[...]

6. de onroerende goederen zijn vanaf een januari negentienhonderd vijf en tachtig voor rekening en risico van de kopers; de kopers zullen hun belang op eigen naam doen verzekeren; verkoopster is niet meer verplicht de onroerende goederen verzekerd te houden;

7. de akte van eigendomsoverdracht zal op een nader door de kopers aan te geven datum en tijd voor notaris [...] worden verleden;

[...]

9. in de akte van eigendomsoverdracht wordt door verkoopster en de kopers afstand gedaan van de rechten op ontbinding ingevolge de artikelen 1302, 1303 en andere van het Burgerlijk Wetboek;

[...]

Verkoopster verklaarde onherroepelijk - ook niet door de dood vervallende - volmacht te geven aan kopers om voor en namens haar de onroerende goederen in eigendom over te dragen aan de kopers of aan derden en generlei aktie in te stellen waardoor bewerkstelligd wordt dat deze volmacht wordt ingetrokken.

[...]

Partijen verklaarden dat de vooromschreven volmachtverlening een wezenlijk onderdeel van deze overeenkomst vormt en dat de eigendomsverdracht met inachtneming van vorenstaande bedingen voorshands niet zal worden geëffectueerd.

[...]

- verkoopster verbindt zich jegens de kopers om onverwijld op eerste vordering van de kopers en op kosten van kopers mede te werken aan het verlenen als onderzetster van een hypotheek op de onroerende goederen of enig gedeelte daarvan, tot meerdere zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen en tot eigendomsoverdracht van de onroerende goederen [...] en tot nakoming van het bepaalde terzake van de onherroepelijke volmachtverlening [...];".

2.6. De Inspecteur heeft de verschuldigde overdrachtsbelasting met betrekking tot het perceel H-baan met toepassing van artikel 7 in verbinding met artikel 12, eerste lid, van de Wet belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) berekend over een waarde van 20% van € 623.84, of € 124,76. De overdrachtsbelasting met betrekking tot het perceel H-baan is niet in geschil.

2.7. De Inspecteur heeft de verschuldigde overdrachtsbelasting met betrekking tot het perceel J-weg berekend over een waarde van € 27.362,72, aangezien naar zijn mening de toedeling geschiedt ter uitvoering van de overeenkomst.

2.8. De Inspecteur heeft de verschuldigde overdrachtsbelasting berekend naar 6% over de op € 27.475,= afgeronde som van € 124,76 en € 27.362,72, dat wil zeggen € 1.648,=, waardoor het terug te geven bedrag naar zijn mening € 3.949,= is, waarvan aan belanghebbende € 988,= toekomt.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

- Is over de verkrijging van het perceel J-weg overdrachtsbelasting verschuldigd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

- Bij de vier uitspraken is per verkrijger abusievelijk € 10,= teveel teruggegeven (€ 998,= in plaats van € 988,=).

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en een teruggaaf van € 5.265,=.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

4.1. Blijkens de onder 1.4 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 23 november 2005 uitgereikt.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgehad.

Ten aanzien van het geschil

4.2. Belanghebbende stelt dat er sprake is van een verkrijging als is bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet BRV, dat, voor zover van belang, als volgt luidt:

"1. Als verkrijging wordt niet aangemerkt die krachtens:

[...];

b. verdeling van een [...] nalatenschap, waarin de verkrijger was gerechtigd als rechtverkrijgende onder algemene titel;".

4.3. De Inspecteur neemt hiertegenover het standpunt in dat de verkrijging niet dient ter verdeling van een nalatenschap, maar dient ter uitvoering van de overeenkomst.

4.4. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst van 11 januari 1985, waarbij de erfgenamen een onherroepelijk recht op levering hebben verkregen van het perceel J-weg, is ontbonden opdat het perceel J-weg alsnog in de nalatenschap zou vallen. Naar het oordeel van het hof moet voor dat geval worden aangenomen dat de onderhavige levering dient ter uitvoering van de overeenkomst (Hoge Raad 4 maart 1987, nr. 23 592, BNB 1987/149). Van een verdeling is, gelet op artikel 3:182, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek geen sprake, nu de levering strekt tot nakoming van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten.

4.5. Evenmin is gesteld of gebleken dat de uit de overeenkomst voortvloeiende leveringsverplichting is omgezet in een verplichting van de nalatenschap (vergelijk Hoge Raad 16 september 1992, nr. 27 731, BNB 1992/385, met name conclusie AG).

4.6. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de waarde van het perceel J-weg per saldo niet in de grondslag van het in verband met het overlijden van erflaatster geheven successierecht is begrepen. Het hof is van oordeel dat de erfgenamen ook daarmee hebben gekozen voor uitvoering van de overeenkomst.

4.7. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 31 januari 2007 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 31 januari 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.