Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-01-2007, BA2343, 04/00720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-01-2007, BA2343, 04/00720

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 januari 2007
Datum publicatie
6 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2343
Zaaknummer
04/00720

Inhoudsindicatie

Heeft belanghebbende voor het jaar 1998 tijdig de investering in de dak- en wandpanelen aangemeld om aanspraak te kunnen maken op energie-investeringsaftrek ter zake van die investering? Zijn bij de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en tot juiste bedragen vergrijpboeten opgelegd? Moeten de vergrijpboeten worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00720

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraken van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel belastingdienst Z van de Rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor de jaren 1998 en 1999, aanslagnummers 0000.00.000.H87, 0000.00.000.W87, 0000.00.000.H97 en 0000.00.000.W97 en de bij die navorderingsaanslagen opgelegde vergrijpboeten.

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Daarmee samenhangend zijn aan belanghebbende over deze jaren ook navorderingsaanslagen in de premieheffing Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. Bij deze navorderingsaanslagen zijn aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd. Tegen deze navorderingsaanslagen en de opgelegde vergrijpboeten heeft belanghebbende bezwaar ingediend. Bij de bestreden uitspraken heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen over 1998 en de daarbij opgelegde vergrijpboeten gehandhaafd en de navorderingsaanslagen over 1999 verminderd.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,--.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 juni 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 24 april 2006, met nummer 0SRRRL0000000, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een afschrift van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende distributielijst.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende drijft in maatschapsverband met zijn broer een landbouwbedrijf. In het bedrijf van belanghebbende en zijn broer wordt onder andere witlof geteeld.

2.2. Op 17 december 1997 hebben belanghebbende en zijn broer aan aannemersbedrijf A mondeling opdracht gegeven tot de bouw van een witlofloods. De aanneemsom bedroeg ƒ 488.874,=, exclusief omzetbelasting. Deze mondelinge opdracht is gebaseerd op een schriftelijke offerte van 12 november 1997. Volgens deze offerte zou de loods worden voorzien van dakpanelen met een dikte van 50 millimeter en wandpanelen met een dikte van 60 millimeter. Voor het leveren en monteren van de dak- en wandpanelen is in de offerte ƒ 135.000,-- exclusief omzetbelasting gerekend.

2.3. De dak- en wandpanelen bestaan uit een isolerende kern die aan beide zijde met een metalen deklaag is bekleed; zij worden ook wel sandwichpanelen genoemd. Een investering in dergelijke panelen kan een recht doen ontstaan op energie-investeringsaftrek. Daarvoor is onder meer vereist dat de panelen een voldoende isolerende werking hebben. Deze werking, uitgedrukt in een zogenoemde Rc-waarde, moet ten minste 3,0 bedragen. De in de offerte genoemde platen van 50 millimeter dik hebben een Rc-waarde van 2,5 en die van 60 millimeter dik hebben een Rc-waarde van 3,0.

2.4. Aannemersbedrijf A heeft het leveren en monteren van de dak- en wandpanelen uitbesteed aan een onderaannemer B. B heeft op 27 december 1997 een offerte uitgebracht aan A en A heeft de opdracht vervolgens op enig moment aan B gegund.

2.5. Op 5 mei 1998 heeft B op verzoek van A een aanvullende offerte uitgebracht voor levering en montage van dak- en wandpanelen met een dikte van 80 millimeter, in plaats van 50 of 60 millimeter. De meerprijs bedraagt ƒ 23.022,--.

2.6. B heeft dak- en wandpanelen met een dikte van 80 millimeter besteld bij de fabrikant C B.V.

2.7. Volgens de orderbevestiging van C B.V. aan B d.d. 19 juni 1998 dienden de dakpanelen te worden geleverd in de week van 13 tot en met 17 juli 1998. Op de orderbevestiging is bij C B.V. met de hand de aantekening geplaatst "leveren 13/7/98". Het afleveradres is het adres van belanghebbende. Facturering van de dakpanelen door C aan B heeft plaatsgevonden op 15 juli 1998.

2.8. De wandpanelen dienden volgens de orderbevestiging van C B.V. aan B d.d. 6 juli 1998 uiteindelijk te worden geleverd in de week van 20 tot en met 24 juli 1998. Op de orderbevestiging is bij C B.V. met de hand de aantekening geplaatst "leveren 24/7/98". Het afleveradres is het adres van belanghebbende. Facturering van de dakpanelen door C aan B heeft plaatsgevonden op 20 juli 1998.

2.9. Met dagtekening 24 juli 1998 hebben belanghebbende, zijn broer en de heer A een schriftelijke opdrachtbevestiging opgemaakt, waarin staat dat belanghebbende en zijn broer aannemersbedrijf A opdracht geven tot het leveren en plaatsen van dak- en wandpanelen met een dikte van 80 millimeter tegen een prijs van ƒ 187.500,--.

2.10. Op 22 oktober 1998 is bij D het verzoek van belanghebbende binnengekomen om ter zake van de investering in de dak- en wandpanelen in aanmerking te komen voor energie-investeringsaftek.

2.11. Ter isolatie van de vloer van de witlofloods is 1.200 vierkante meter tempex gelegd. Volgens een orderbevestiging van de leverancier van het tempex aan aannemer A diende het tempex op 24 september 1998 te worden geleverd. Blijkens een specificatie van meerwerk van aannemer A is het tempex op 8 oktober geplaatst. Op 9 oktober 1998 is op het tempex een koudwaterleiding aangebracht en vervolgens is op 14 oktober 1998 de betonvloer daarop gestort.

2.12. Met dagtekening 12 november 1998 hebben belanghebbende, zijn broer en de heer A een schriftelijke opdrachtbevestiging tot het leveren en plaatsen van 1.200 vierkante meter tempex ten behoeve van het isoleren van de vloer opgemaakt.

2.13. Op 11 februari 1999 is bij D het verzoek van belanghebbende binnengekomen om ter zake van de investering in de tempex vloerisolatie in aanmerking te komen voor energie-investeringsaftek.

2.14. In zijn aangifte voor het jaar 1998 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op energie-investeringsaftrek ter zake van de investering in de dak- en wandplaten. In zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op energie-investeringsaftrek ter zake van de investering in de tempex vloerisolatie.

2.15. De primitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor 1998 en 1999 zijn overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften opgelegd.

2.16. Nadat op 22 februari 2001 een boekenonderzoek was ingesteld bij belanghebbende en zijn broer zijn met dagtekening 25 juli 2002 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft belanghebbende voor het jaar 1998 tijdig de investering in de dak- en wandpanelen aangemeld om aanspraak te kunnen maken op energie-investeringsaftrek ter zake van die investering?

3.1.2. Zijn bij de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en tot juiste bedragen vergrijpboeten opgelegd?

3.1.3. Moeten de vergrijpboeten worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.

Ik kan mij voorstellen dat het Hof tot de conclusie kan komen dat de redelijke termijn inmiddels is overschreden. Aangaande de eventueel te dier zake toe te passen vermindering van de boeten refereer ik mij aan het oordeel van het Hof.

Gelet op de datum van indiening van het verzoek ter zake van de dak- en wandpanelen bij D was 22 juli 1998 de vroegste dag waarop de investeringsverplichting mocht zijn aangegaan. Een eerdere datum doet het recht op energie-investeringsaftrek teniet gaan. De dakpanelen zijn op 13 juli 1998 afgeleverd en de wandpanelen op 24 juli 1998. Volgens informatie van C komen de platen rechtstreeks uit de fabriek in Engeland. Daar worden zij op maat gemaakt. C heeft verder verklaard dat het productieproces ongeveer twee a drie dagen duurt. Dan volgt nog transport uit Engeland, waarvoor ongeveer een week genomen moet worden. Alles bijeen moet C minstens tien dagen vóór de aflevering bij de klant de order hebben gekregen. Ik wijs ook op de datering van de orderbevestigingen van C, van 19 juni en 6 juli. Belanghebbende zegt dat hij op 24 juli 1998 de opdracht voor het aanbrengen van de dikkere panelen heeft verstrekt. Dat vind ik ongeloofwaardig. De dakpanelen waren toen al tien dagen bij hem aanwezig en de wandpanelen kwam op die dag aan. Het is volgens mij ondenkbaar dat een (onder-) aannemer op eigen houtje veel duurdere panelen bestelt en laat afleveren. Daar moet een opdracht van belanghebbende aan vooraf zijn gegaan. De geloofwaardigheid van belanghebbende met betrekking tot de dak- en wandpanelen wordt ondergraven doordat vast is komen te staan dat hij aanvankelijk ook voor de tempex vloerisolatie door middel van een achteraf opgestelde orderbevestiging de zaak heeft proberen te flessen.

Ik wil niet uitsluiten dat de schriftelijke opdrachtbevestiging van 24 juli 1998 inderdaad op die dag is ondertekend. Maar dat sluit niet uit dat er al eerder een mondelinge of schriftelijke opdracht is geweest.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de bestreden uitspraken en de navorderingsaanslagen over 1998 en de boetebeschikkingen over 1998 en 1999. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de bestreden uitspraken en vermindering van de opgelegde vergrijpboeten.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Belanghebbende heeft in het beroepschrift een aanbod tot het leveren van getuigenbewijs gedaan. In de uitnodiging voor de zitting is belanghebbende te kennen gegeven dat hij getuigen kon meebrengen of oproepen, mits hij daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan het Hof en aan de andere partij mededeling zou doen, met vermelding van hun namen en woonplaatsen. Belanghebbende is echter zonder nader bericht niet ter zitting verschenen. Het Hof neemt daarom aan dat belanghebbende ervan heeft afgezien een getuige op te roepen.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 11, elfde lid, van de wet op de inkomstenbelasting 1964, volgens de voor 1998 en 1999 geldende tekst, in samenhang met het bepaalde in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek, wordt - voor zover in deze procedure van belang - de energie-investeringsaftrek slechts verleend indien de energie-investering is aangemeld binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting.

4.3. De melding ter zake van de investering in de isolerende dak- en wandpanelen is op 22 oktober 1998 door D ontvangen. Dit betekent dat de melding tijdig is gedaan indien de investeringsverplichtingen niet eerder dan 22 juli 1998 zijn aangegaan.

4.4. Belanghebbende stelt dat hij eerst op 24 juli 1998, ten tijde van de dagtekening van de schriftelijke opdrachtbevestiging aangaande de dak- en wandpanelen van 80 millimeter dik, investeringsverplichtingen met betrekking tot die panelen is aangegaan. De Inspecteur stelt daar tegenover dat reeds eerder, vóór 22 juli 1998, mondeling investeringsverplichtingen door belanghebbende zijn aangegaan met betrekking tot deze panelen.

4.5. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de Inspecteur deze stelling, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, aannemelijk maakt. Weliswaar maakt belanghebbende te dezen aanspraak op een aftrekpost, en ligt het derhalve in beginsel op zijn weg de feiten waarop die aanspraak berust te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, maar in dit geval stelt de Inspecteur dat er zich een bijzondere omstandigheid heeft voorgedaan, namelijk dat er voorafgaande aan de schriftelijke vastlegging van de investeringsverplichting reeds mondeling verplichtingen waren aangegaan, en zou het onredelijk zijn om belanghebbende te belasten met het bewijs van de stelling dat dit feit zich niet heeft voorgedaan.

4.6. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat het niet aannemelijk is dat een (onder-)aannemer op eigen naam op maat gezaagde panelen als de onderhavige bestelt en laat afleveren, zonder dat zijn opdrachtgever zich heeft verplicht tot afname van die panelen. Het Hof acht niet aannemelijk dat een onderaannemer, zonder daartoe strekkende opdracht, iets dergelijks zou doen, zelfs als de panelen - zoals belanghebbende stelt - niet incourant waren. Bovendien acht het Hof het met de Inspecteur niet aannemelijk dat de panelen, eenmaal op maat gezaagd voor belanghebbende, niet-incourant zouden zijn. Het Hof gaat er daarom vanuit dat de belanghebbende en zijn broer op enig moment voordat leverancier C B.V. de orderbevestigingen van 19 juni 1998 en 6 juli 1998 verzond een definitieve opdracht tot levering van de 80 millimeter dikke platen moeten hebben verstrekt aan A of B. Dit betekent dat het gelijk wat betreft de navorderingsaanslagen over 1998 aan de zijde van de Inspecteur is.

4.7. Belanghebbende heeft wel beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen over 1999, maar uit de door hem naar voren gebrachte gronden blijkt dat het beroep zich voor dat jaar uitsluitend keert tegen de opgelegde vergrijpboeten.

4.8. Belanghebbende verweert zich tegen de opgelegde vergrijpboeten met de stelling dat het nimmer zijn intentie was om de termijn van drie maanden te overschrijden. Hij meent dat er daarom geen sprake is van opzet of grove schuld. Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende beseft hebben dat de investeringsverplichtingen langer dan drie maanden vóór de melding aan D waren aangegaan en valt hem daarmee opzet de verwijten nu hij toch in zijn aangifte aanspraak heeft gemaakt op de energie-investeringsaftrek. Het bedrag van de opgelegde boeten is passend en geboden. Wel is de zaak niet behandeld binnen een redelijke termijn. Ter compensatie zal het Hof daarom het bedrag van de opgelegde boeten verminderen met 10 percent. In zoverre is het beroep derhalve gegrond.

5. Proceskosten

Belanghebbende maakt geen aanspraak op vergoeding van proceskosten. Dergelijke kosten zijn het Hof ook niet gebleken. Ofschoon het beroep gegrond is zal de Inspecteur daarom niet veroordeeld worden tot vergoeding van proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraken,

- handhaaft de opgelegde navorderingsaanslagen,

- vermindert het bedrag van de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboeten met 10 percent, en

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=, en

- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan op 17 januari 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, J.W. Zwemmer en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 17 januari 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.