Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-01-2007, BA2457, 04/00716

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-01-2007, BA2457, 04/00716

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 januari 2007
Datum publicatie
6 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2457
Zaaknummer
04/00716

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in het rioolrecht gebruik opgelegd naar een belastingbedrag van

€ 23.220,96, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd. [..] Belanghebbende is op 1 januari 2003 de enige gebruiker van de onroerende zaak A-straat 1. Tot september 2002 gebruikte belanghebbende de onroerende zaak gezamenlijk met B C.V (hierna: B). [..] Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: Is het bedrag van de aanslag terecht bepaald met inachtneming van de verbruiksgegevens van de onroerende zaak over de periode dat belanghebbende de onroerende zaak gezamenlijk met B C.V gebruikte?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00716

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Landgraaf (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in het rioolrecht gebruik opgelegd naar een belastingbedrag van

€ 23.220,96, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 november 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord A, heffingsambtenaar.

1.3.1. Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 13 oktober 2006, met nummer 1, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de verweerder ter zitting, stelt het hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende is op 1 januari 2003 de enige gebruiker van de onroerende zaak A-straat 1. Tot september 2002 gebruikte belanghebbende de onroerende zaak gezamenlijk met B C.V (hierna: B).

2.2. In de Verordening rioolrecht Landgraaf 2003 (hierna: de Verordening), vastgesteld op 14 november 2002 en bekendgemaakt in de Landgraaf Koerier van 24 december 2002 is, voor zover van belang, het volgende bepaald.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

(...)

c. onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak

d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft

Artikel 2 Belastbaar feit een belastingplicht

1. Onder de naam rioolrecht wordt geheven een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Met betrekking tot een recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

2. Het aantal kubieke meters wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de aan het belastingjaar voorafgaande gebruiksperiode naar de eigendom is toegevoerd en/of is opgepompt.

Onder de aan het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode wordt verstaan: de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode, waarvan de verbruiksgegevens bij het begin van het belastingjaar bij de gemeente bekend zijn.

(...)

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. Het recht als bedoel in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het kalenderjaar of, zo dit later is, bij aanvang van de belastingplicht.

(...)

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

(...)

2.3. Het aantal kubieke meters water dat in 2002 naar de eigendom is toegevoerd bedraagt 161.309 m3. In 2003 bedraagt voornoemd aantal kubieke meters water 2.692 m3.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is het bedrag van de aanslag terecht bepaald met inachtneming van de verbruiksgegevens van de onroerende zaak over de periode dat belanghebbende de onroerende zaak gezamenlijk met B C.V gebruikte?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de verweerder zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Zowel belanghebbende als B gebruikte in 2002 de onroerende zaak A-straat 1. Toen B het gebruik beëindigde heeft belanghebbende het gebruik van de onroerende zaak alleen voortgezet. Tevens heeft belanghebbende een deel van de activiteiten van B voortgezet.

Het is waar dat belanghebbende nu ook betaalt voor het verbruik in 2002 van B, maar dat is niet onredelijk.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een bedrag dat overeenstemt met een waterverbruik van 2.692 m3.

De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Blijkens de onder 1.3.1 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 16 oktober 2006 uitgereikt.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 2, van de Verordening is de verweerder bij de vaststelling van de onderhavige aanslag rioolrecht terecht uitgegaan van het aantal kubieke meters water dat in de aan het belastingjaar voorafgaande gebruiksperiode naar de eigendom is toegevoerd.

Daaraan doet niet af dat belanghebbende in de voorafgaande gebruiksperiode niet de enige gebruiker van de onroerende zaak was. De verordening biedt niet de mogelijkheid om, zoals belanghebbende voor ogen staat, het aantal kubieke meters water dat in de aan het belastingjaar voorafgaande gebruiksperiode naar de eigendom is toegevoerd te splitsen in een deel dat betrekking heeft op de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende en op een deel dat betrekking heeft op de bedrijfsactiviteiten van B C.V.

4.3. Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt leidt het ontbreken van een dergelijke splitsingsmogelijkheid in de Verordening niet tot een heffing die onredelijk en willekeurig is of die anderszins door de wetgever niet kan zijn bedoeld. Evenmin is onredelijk of willekeurig dat in de Verordening voor de heffing is aangesloten bij de hoeveelheid water die in de aan het belastingjaar voorafgaande gebruiksperiode naar de eigendom is toegevoerd en dat ingevolge artikel 8, lid 3, van de Verordening eerst ontheffing van het verschuldigde recht kan plaatsvinden indien sprake is van beëindiging van de belastingplicht.

De omstandigheid dat de heffingsmaatstaf in het specifieke geval van belanghebbende, die heeft gekozen voor een gezamenlijk gebruik van de eigendom en zelf het gebruik daarvan niet heeft beëindigd, tot gevolg heeft dat belanghebbende als gevolg van de beëindiging van het gebruik van de eigendom door B ook voor het waterverbruik van B in de heffing wordt betrokken, doet aan het voorgaande niet af.

4.4. Het gelijk is aan de zijde van de verweerder, zodat het beroep ongegrond is.

5. Het griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 17 januari 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 januari 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.