Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-03-2007, BA5111, 04/01556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-03-2007, BA5111, 04/01556

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 maart 2007
Datum publicatie
15 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5111
Zaaknummer
04/01556

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is bij beschikking van 9 mei 2003 een boete van € 10.000,= opgelegd wegens niet tijdige afdracht op aangifte van een bedrag aan dividendbelasting van € 57.407,=. [..] De Inspecteur heeft de opgelegde boete enkel verdedigd door belanghebbende opzet te verwijten. Het hof stelt voorop dat op de Inspecteur de last rust te bewijzen dat belanghebbende opzet kan worden verweten. De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting zijn in het verweerschrift ingenomen stelling dat de opzet van de gemachtigde moet worden toegerekend aan belanghebbende, in het licht van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 1 december 2006, nr. 40.369 (onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AU7741) laten varen. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat belanghebbende zelf de onder 4.1 bedoelde opzet kan worden verweten. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld dan wel aannemelijk gemaakt om de onder 4.3 bedoelde stelling te kunnen dragen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01556

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X Ltd. gevestigd te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking van 9 mei 2003 een boete van € 10.000,= opgelegd wegens niet tijdige afdracht op aangifte van een bedrag aan dividendbelasting van € 57.407,=. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 december 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A, verbonden aan B te Q (hierna: de heer A), als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw C en de heer D.

1.4. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is een vennootschap opgericht naar het recht van Groot-Brittannië. Per 17 februari 2004 is in het handelsregister van Groot-Brittannië de naam van belanghebbende gewijzigd in XX Ltd.

2.2. Op 12 februari 2003 heeft belanghebbende de aangifte vennootschapsbelasting 2001 ingediend. Deze aangifte werd opgesteld aan de hand van de eind januari 2003 gereedgekomen (Nederlandse) jaarstukken 2001. In deze aangifte werd een dividenduitkering van

€ 459.255,= vermeld, welke op 19 december 2001 betaalbaar werd gesteld aan de aandeelhouders, zijnde E GmbH te Duitsland (50%) en de heer F te Mozambique (50%).

2.3. Bij brief van 26 februari 2003 heeft de Inspecteur aan de heer A gevraagd hem schriftelijk te berichten of inderdaad ter zake van de dividenduitkering van € 459.255,= in 2001 of 2002 geen aangifte en/of betaling van dividendbelasting heeft plaatsgevonden.

2.4. Met dagtekening 14 maart 2003 werd door de heer A de aangifte dividendbelasting opgemaakt en ondertekend. Het totaal te betalen bedrag aan dividendbelasting bedraagt € 57.407,=. Betaling van dit bedrag vond plaats op 20 maart 2003. Deze aangifte werd ingediend bij brief van de heer A van 25 maart 2003 en ter inspectie ontvangen op 26 maart 2003. In de brief van 25 maart 2003 verwijst de heer A naar de brief van de Inspecteur van 26 februari 2003.

2.5. Bij brief van 27 maart 2003 reageert de Inspecteur op de aangifte dividendbelasting door kenbaar te maken dat hij voornemens is een naheffingsaanslag dividendbelasting op te leggen welke geheel bestaat uit een boete van 50% van de verschuldigde belasting. Er is volgens de Inspecteur bewust geen aangifte dividendbelasting gedaan en evenmin betaald. Er is daarom volgens hem sprake van opzet. De heer A reageert op de voorgenomen boete bij brief van 1 april 2003 en legt daarin uit waarom pas bij de controle van de jaarrekening 2001 de dividenduitkering is geconstateerd en weerspreekt ten zeerste dat van opzet sprake is.

2.6. Bij brief van 9 april 2003 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij blijft bij zijn standpunt dat er sprake is van opzet en dat hij op grond daarvan een vergrijpboete zal opleggen bij de naheffingsaanslag dividendbelasting over 2001. Daarbij matigt hij de boete tot € 10.000,=, gelet op de wanverhouding die volgens hem bestaat tussen de hoogte van de op te leggen boete en de ernst van het te beboeten feit.

2.7. Bij beschikking van 9 mei 2003 legt de Inspecteur vervolgens een boete op van € 10.000,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Is de boete terecht opgelegd?

3.1.2. Indien vraag 3.1.1 bevestigend wordt beantwoord:

a. is een boete van € 10.000,= passend en geboden?

b. moet de boete worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

Belanghebbende is primair van oordeel dat de eerste vraag in ontkennende zin moet worden beantwoord. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de boete moet worden gematigd. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak. Primair concludeert zij vervolgens tot vernietiging van de boetebeschikking en subsidiair tot verdere matiging van de opgelegde boete.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft de opgelegde boete enkel verdedigd door belanghebbende opzet te verwijten. Het hof stelt voorop dat op de Inspecteur de last rust te bewijzen dat belanghebbende opzet kan worden verweten.

4.2. De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting zijn in het verweerschrift ingenomen stelling dat de opzet van de gemachtigde moet worden toegerekend aan belanghebbende, in het licht van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van

1 december 2006, nr. 40.369 (onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AU7741) laten varen.

4.3. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat belanghebbende zelf de onder 4.1 bedoelde opzet kan worden verweten.

4.4. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld dan wel aannemelijk gemaakt om de onder 4.3 bedoelde stelling te kunnen dragen.

4.5. Uit het vorenstaande volgt dat de onder 3.1.1 in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord. De boete is ten onrechte opgelegd en de overige in geschil zijnde vragen behoeven daarom geen behandeling meer.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,=.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en de boetebeschikking,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,=,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,=, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 28 maart 2007

door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:28 maart 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.