Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2007, BA7480, 00/02713

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2007, BA7480, 00/02713

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2007
Datum publicatie
21 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA7480
Zaaknummer
00/02713

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel u, van de Wet OB 1968 jo. artikel 9, lid 1, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, kan de in deze artikelen omschreven vrijstelling slechts toepassing vinden voorzover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van vrijgestelde prestaties. Het Hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de prestaties van belanghebbende, die, naar de Inspecteur terecht heeft gesteld, eerst aan de orde komen als de specialisten, ten behoeve van wie belanghebbende presteert, hun diensten hebben verricht, rechtstreeks voor die diensten noodzakelijk zijn. Reeds daarop stuit het beroep op de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel u, af, nog daargelaten of de prestatie van belanghebbende niet tenminste gedeeltelijk het karakter draagt van het verzorgen van de financiële administratie, welke dienst uitdrukkelijk van de onderhavige vrijstelling is uitgezonderd. [..]

Er is sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten worden gemaakt ten behoeve van verschillende ondernemers, die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren bestaande verdeelsleutel over de bedoelde ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat (HR 23 april 1997, nr. 32 166, V-N 1997/1806,15).

Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval, waarin een afzonderlijke rechtspersoon prestaties verricht aan individuele specialisten en de daaraan verbonden kosten vervolgens hoofdelijk omslaat, niet voor. [..]

Ter zake van de inning van declaraties en de doorbetaling daarvan aan de leden geldt in beginsel de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel j, 2°, van de Wet OB 1968. Belanghebbende verricht evenwel een samengestelde dienst, als sub 4.2 omschreven, jegens haar afnemers, waarvan de onderdelen naar het oordeel van het Hof zodanig met elkaar zijn verweven, dat afsplitsing van innings- of betalingshandelingen een kunstmatig karakter zou dragen (vgl. Hof van Justitie 25 februari 1999, C-349/96 (Card Protection Plan), V-N 1999/15.28). Op die samengestelde dienst kan genoemde vrijstelling geen toepassing vinden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02713

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid P/Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1995 tot en met 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 116.834,= aan belasting.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 114.891,= aan belasting.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van f 450,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting in het onderhavige beroep en in de gelijktijdig behandelde zaak nr, 00/02714 heeft plaatsgehad op 20 januari 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A, tot bijstand vergezeld van de heer B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, C tot bijstand vergezeld door de heer D.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.

1.6. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.7. Het nadere onderzoek ter zitting in de onderhavige zaak en in de gelijktijdig behandelde zaak nr. 00/02714 heeft plaatsgehad op 15 februari 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen namens de Inspecteur C tot bijstand vergezeld door de heer D.

Belanghebbende heeft het hof voor de zitting aangegeven niet zullen verschijnen.

1.8. Bij de aanvang van het nadere onderzoek ter zitting heeft de voorzitter gewezen op de omstandigheid dat de samenstelling van de Kamer in die zin een andere is dan die tijdens het onderzoek ter zitting van de zaak dat de raadsheer mr. T. Blokland de plaats heeft ingenomen van de raadsheer mr. drs. P. Fortuin. Voorts heeft de voorzitter in verband daarmede aangeboden mondeling een resumé te geven van het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting, de Inspecteur heeft uitdrukkelijk verklaard dat een dergelijk resumé achterwege kan blijven

1.9. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is bij akte van 9 februari 1995 opgericht. Doel was om vooruitlopende op nieuwe wetgeving in de gezondheidszorg een experiment te ontwikkelen om te komen tot een geïntegreerd medisch-specialistisch bedrijf, een fiscale en sociaal-verzekeringsrechtelijke waarborg om het vrij beroep uit te kunnen oefenen en een geïntegreerd declaratieverkeer.

2.2. In de akte van oprichting van 9 februari 1995 is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 1.

De vereniging draagt de naam "X"bij verkorting genaamd "X".

Zij heeft haar zetel te Y.

Artikel 2.

1. De vereniging heeft ten doel de belangen van haar leden te behartigen door met hen overeenkomsten te sluiten terzake van de onderneming die zij ten behoeve van haar leden uitoefent of doet uitoefenen en welke onderneming behelst:

a. het plegen van overleg en het bemiddelen met zorgverzekeraars en de directie van "E" te Y (hierna in deze statuten ook te noemen "het ziekenhuis"), omtrent aard en aantal van- en honorering voor medische verrichtingen;

b. het innen van vorderingen, het beheren van - en het ontvangen van gelden en de doorbetaling ervan conform afspraken en contracten: (...)

Het lidmaatschap en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen

Artikel 4.

1. Als lid van de vereniging kunnen toetreden vrij gevestigde medisch specialisten, die een toelatingscontract hebben met het ziekenhuis.

2. het bestuur beslist over de toelating.

Het bestuur dient aan de toelating de eis verbinden dat het betreffende lid tevens (buitengewoon) lid van de vereniging "Medische Staf van E" is. (...)

Artikel 5.

Elke aansprakelijkheid van de leden of oud-leden voor een tekort van de vereniging is uitgesloten.

Artikel 22.

1. Van de winst kan een gedeelte door de algemene ledenvergadering worden gereserveerd.

2. Overigens kunnen aan de winst door de algemene ledenvergadering speciale bestemmingen worden gegeven.

3. Voor zover de winst geen andere bestemming vindt, wordt hij tot winstaandeel bestemd en naar rato van de overeengekomen werktijden in gelijke delen uitgekeerd aan hen die in dat boekjaar lid waren. Winstaandelen die niet binnen twee jaren na vaststelling zijn opgeëist, vervallen aan de vereniging.

Artikel 23.

Het in enig boekjaar geleden verlies wordt uit het reservefonds bestreden. Voor zover dit fonds daartoe niet toereikend mocht zijn, wordt de rekening van het volgend jaar met het restant van het verlies belast.

Ontbinding en vereffening

Artikel 26

(...) Een batig saldo komt toe aan de laatst aanwezige leden, overeenkomstig het in artikel 22 lid 3 bepaalde.

2.3. In de overeenkomst "Stichting F in een nieuw perspectief" van 24 februari 1995 is onder meer het volgende opgenomen:

de ondergetekenden:

1. de stichting E, gevestigd te Y, hierna ook "het Ziekenhuis" te noemen, (...)

4. de coöperatieve vereniging "X", gevestigd te Y, hierna ook "de CV"te noemen,

5. de stichting : Stichting F in nieuw perspectief" gevestigd te Y, hierna ook de "Stichting"te noemen;

In aanmerking nemende: (...)

-De CV is opgericht teneinde alle in het Ziekenhuis werkzame aan het experiment deelnemende specialisten te vertegenwoordigen, zulks in verband met het feit dat niet alle leden van de vereniging Medische Staf van E aan het experiment zullen deelnemen, alsmede teneinde de nader te noemen taken uit te voeren. (...)

4. Budget deelnemende specialisten

De aan deze overeenkomst ten grondslag liggende honoreringsstructuur wordt daardoor gekenmerkt dat het totale budget voor specialistische hulp door de aan het experiment deelnemende specialisten, als vastgesteld voor het jaar 1995, als uitgangspunt zal dienen. Dat budget zal in volgende jaren in overleg tussen verzekeraars en het bestuur van de CV wijzigen op de basis als gedefinieerd in de aan deze overeenkomst gehechte en daarvan deel uitmakende Nota Definitie Parameter (bijlage 2). Daarnaast zal aanpassing plaats vinden voor loon- en prijsontwikkelingen op de basis als omschreven in de brief van de Minister van WVC van 15 juli 1994, in het bijzonder op bladzijde 3. Eventuele tariefkortingen als gevolg van overschrijdingen van het macrobudget medische specialistische hulp zullen niet gelden voor de aan het experiment deelnemende specialisten. (...)

6.3. De CV bepaalt op grond `van een vastgestelde systematiek het totale budget met inachtneming van het startbudget voor ieder der deelnemende specialisten, c.q. specialistenmaatschappen. De CV informeert partijen over het startbudget per specialist, c.q. specialistenmaatschap. (...)

6.6. de hiervoor getroffen regeling staat er niet aan in de weg dat verzekeraars zonodig rechtstreeks contact hebben met de specialisten en specialistenmaatschappen.

2.4. In bijlage 3 bij voormelde overeenkomst, genaamd G, is onder meer het opgenomen:

Voor het G wordt de zogenaamde clearinghousefunctie uitgevoerd door de X (CV).

De CV heeft in dit verband een tweeledige functie:

1 het beheren van de inkomende en uitgaande geldstromen met betrekking tot de honorering van de medisch specialistische hulp in het kader van het experiment.

2 centrale registratie en vastlegging van de parameter t.b.v. de productie- afspraken en (medisch) inhoudelijke beleidsinformatie ten behoeve van het experiment, op basis van de reguliere verrichtingendeclaratiesystematiek.(...)

De volledigheid en juistheid van de inkomende geldstromen bij de CV dienen objectief controleerbaar te zijn.

De zorgverzekeraars stellen in dit verband de volgende voorwaarden:

-een duidelijke en eenduidige administratieve- en interne controleprocedure ten aanzien van de registratie van verrichtingen en declaraties, met een duidelijke en heldere afbakening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

-een jaarlijkse accountantscontrole op de volledigheid en juistheid van de verantwoording van de inkomende geldstromen.

Ten aanzien van de registratie en declaratie zijn de volgende basisprincipes overeengekomen:

-De specialist/maatschap blijft formeel (eind)verantwoordelijk voor een volledige, juiste en correcte registratie van de verrichtingen en de declaratie daarvan.

-De specialist/maatschap besteedt de declaratie (facturering en incasso) uit bij de CV en levert daartoe de declaratiegegevens maandelijks aan bij de CV, via het centrale netwerk.

-de CV declareert maandelijks bij de zorgverzekaraars/patiënten (zie protocol facturering aan VGZ en OZ bijlage 2) en betaald de maatschap/specialist uit.

Bij vragen of opmerkingen over de declaratie: is de CV het eerste aanspreekpunt voor de zorgverzekeraars.

In overleg tussen de zorgverzekeraars en de medisch specialisten/de CV wordt nog een nadere administratieve procedure uitgewerkt en schriftelijk vastgelegd, waarmee de volledigheid en juistheid van registratie en declaratie van verrichtingen getoetst kan worden.

2.5. In haar bezwaarschrift geeft belanghebbende aan dat het uitgangspunt van het experiment is dat zij het totale honorarium bepaalt voor de deelnemende medische specialisten. In haar beroepschrift geeft belanghebbende aan dat haar activiteiten bestaan uit het verzamelen van de declaratiegegevens van de individuele medicus c.q. maatschap, die haar door hen op elektronische wijze worden aangeboden. Per behandeling wordt aangegeven welk bedrag de specialist in rekening brengt. Na verzameling van de gegevens over een bepaalde periode wordt één totaal declaratie bij een zorgverzekeraar ingediend. Belanghebbende betaalt gedurende het jaar voorschotten uit aan de medisch specialisten. Op het einde van het jaar vindt er een definitieve verrekening plaats, gebaseerd op de daadwerkelijk toegekende parameters. De uit de geïntegreerde declaratieverwerking voortvloeiende gegevens worden na afloop van het jaar schriftelijk kenbaar gemaakt aan de specialist c.q. maatschap. Incassoactiviteiten worden uitbesteed.

In het als voorbeeld bij het beroepsschrift gevoegde declaratie voor een ziekenfonds zijn per opgenomen verrichting het ziekenfondsnummer, het ref.Nr en de naam van de patiënt opgenomen. Verder zijn van de patiënt opgenomen geboorte datum, postcodenummer, tar. Behandel datum, fak, Code, Punten, Bedrag, Beh. Arts en Ont. Diag. Tevens is toegevoegd een totaal overzicht met totaal honorarium, totaal kostenaandeel, totaal bedrag en boekstuknr.

2.6. Met ingang van 1 januari 1998 zijn de medisch specialisten van de maatschappen interne/longgeneeskunde en de keel-, neus-, oorartsen geen lid meer van belanghebbende. Bij overeenkomst van 1 oktober 1998, terugwerkend tot 1 januari 1998, hebben belanghebbende en laatstgenoemde maatschappen vastgelegd dat belanghebbende voor de uitgetreden maatschappen op gelijke voet en tegen dezelfde vergoeding zal optreden als zij doet voor haar leden, met dien verstande dat zij die specialisten niet vertegenwoordigt.

2.7. In een brief van 30 september 1998 van de VVAA te Utrecht aan leden van een maatschap in hun hoedanigheid van lid van de X is de volgende opstelling opgenomen:

Bijgaand ontvangt u een overzicht van de voor uw maatschapsrapport c.q. belastingaangiften relevante gegevens uit de jaarrekening 1997 van de coöperatie. Deze bedragen zijn afgerond op hele guldens.

Rekening-courantverhouding met de coöperatie fl.

Uw tegoed per 1 januari 1997

Bij:

Uw budget 1997 1.283.207

Subtotaal 1.425.145

Af:

Kosten 14.356

Incassokosten 3.003

Afboeking Procall 67.198

Herverdeling toekenning Urologie 3.208

Ontvangen voorschotten 1.279.011

Contributie 800

Uw tegoed per 31 december 1997 57.569

2.8. In het controlerapport van 18 januari 2000 is de verschuldigde omzetbelasting als volgt berekend:

1995

doorberekende kosten en winstopslag f 138.935,=

bijdrage huisartsen - f 10.000,=

bate f 136.419,=

totaal f 285.354,=

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 285.354,= = f 49.936,=

Voorbelasting f 13.415,=

Af te dragen f 36.521,=

1996

doorberekende kosten en winstopslag f 405.116,=

bijdrage huisartsen - f 8.000,=

totaal f 413.116,=

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 413.116,= = f 72.295,=

Voorbelasting f 24.038,=

Af te dragen f 48.257,=

1997

doorberekende kosten en winstopslag f 209.447,=

bijdrage huisartsen - f 10.472,=

totaal f 231.019,=

(als gevolg van een kennelijke rekenfout, hof)

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 231.019,= = f 40.428,=

Voorbelasting f 11.338,=

Af te dragen f 29.090,=

Het totaal van de verschuldigde omzetbelasting bedraagt f 116.834,=. Voor dat bedrag is de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd.

2.9. In haar brief van 12 augustus 2005 aan het hof heeft belanghebbende onder meer de volgende gegevens opgenomen:

1995: BTW verschuldigd uit f 138.935

Voorbelasting f 13.415

1996: BTW verschuldigd uit f 385.825

Voorbelasting f 47.182.

1997: BTW verschuldigd uit f 209.447

Voorbelasting f 19.623

De verschuldigde vennootschapsbelasting ( de cost-plus vpb van 5%) is niet in voornoemde bedragen opgenomen.

In bijlage 2 van de brief van VVAA van 21 augustus 2000, zijnde bijlage 3 bij de brief van 12 augustus 2005 aan het hof is het volgende opgenomen:

1995: btw voordruk; f 13.427

1996: btw voordruk; f 24.067 en incasso f 23.144 totaal f 47.211

1997: btw voordruk; f 11.844 en incasso f 7.786 totaal f 19.631

In haar brief van 12 augustus 2005 stelt belanghebbende dat de bijzondere bate van f 136.419 in 1995 betrekking zou hebben op synchronisatieproblemen van de zogenoemde lange kaarten. Verdere informatie is, zo stelt zij, niet te achterhalen.

2.10. Gelet op de nadere standpuntbepaling van de Inspecteur ter tweede zitting luidt de opstelling van de verschuldigde omzetbelasting in zijn visie als volgt:

1995

doorberekende kosten en winstopslag f 138.935,=

bijdrage huisartsen - f 10.000,=

bate f 136.419,=

totaal f 285.354,=

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 285.354,= = f 49.936,=

Voorbelasting f 13.415,=

Af te dragen f 36.521,=

1996

doorberekende kosten en winstopslag f 385.825,=

bijdrage huisartsen - f 8.000,=

totaal f 393.825,=

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 393.825,= = f 68.919,=

Voorbelasting f 47.182,=

Af te dragen f 21.737,=

1997

doorberekende kosten en winstopslag f 209.447,=

bijdrage huisartsen - f 10.472,=

totaal f 219.919,=

De belasting bedraagt dan 17,5% x f 219.919,= = f 38.485,=

Voorbelasting f 19.623,=

Af te dragen f 18.862,=

De verschuldigde omzetbelasting na de nadere standpuntbepaling van de Inspecteur bedraagt alsdan totaal f 77.120,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

Vraag I

Geldt voor de activiteiten van belanghebbende de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel u van de Wet OB 1968?

Zo vraag I ontkennend wordt beantwoord.

Vraag II

Zijn de betalingen van de medisch specialisten voor de activiteiten van belanghebbende aan te merken als zogenoemde kosten voor gemene rekening?

Zo de vragen I en II ontkennend worden beantwoord.

Vraag III

Geldt voor de activiteiten van belanghebbende (deels) de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel j van de Wet OB 1968?

Zo de vragen I, II en III ontkennend worden beantwoord.

Vraag IV

Is terecht omzetbelasting nageheven over de bijzondere bate 1995,

en over de door partijen afwisselend als "bijdrage huisartsen" dan wel "contributie" aangeduide bedragen?

Belanghebbende is van oordeel dat de vragen I, II en III bevestigend en vraag IV ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Eerste zitting

Belanghebbende

-Bij het nieuwe systeem van declareren is er geen sprake meer van een aparte organisatie. In aanvulling op punt 2 van de pleitnota, activiteiten, merk ik op dat niet bekend van wie de bijdrage inzake huisartsen is ontvangen. Er werden uit allerlei potjes bijdragen verstrekt om dit initiatief mogelijk te maken.

-Het door de inspecteur gestelde met betrekking tot administratieve handelingen en de toepassing van artikel 11.1.u Wet OB 1968 kan ik niet uit dat artikel afleiden. De inspecteur gaat er wel vanuit dat de cost-plus vpb in rekening is gebracht, maar dat is niet het geval.

-Voor wat betreft de berekening van de belasting heb ik alleen het controlerapport. De accountant zou dat nog nazien, doch ik heb daar niets meer van vernomen. Het bedrag dat in 1995 nog is binnen gekomen, kan haast niet anders dan een subsidie zijn geweest. De bedragen van f 132.000,= en f 221.427 van de nieuwe raamovereenkomst hebben niets met de administratieve handelingen te maken.

-Dat de cost-plus werd doorberekend blijkt niet uit de jaarrekening. -Het saldo dat overblijft wordt aan de leden ter beschikking gesteld. We houden ook een buffer aan. Als de vereniging wordt opgeheven, wordt uiteindelijk alles verdeeld. De uitgetreden leden bleven deelnemer. Ze doen mee met de verdeling van de oude reserves.

-Het is juist dat eerst in de conclusie van repliek de kosten voor gemene rekening worden ingebracht. Overigens wordt in de jaarrekening van 1997 melding gemaakt van verdeling van kosten.

-Het bezwaar inzake de heffingsrente is geen zelfstandige grief. Niet beoogd is het ondernemerschap als grief in te brengen. In de bezwaarfase is dat punt wel naar voren gebracht, dat is vervallen. Ook het beroep op artikel 11.1.g en artikel 4, lid 3 Wet OB 1968 laat ik varen.

-Punten van geschil zijn de toepassing van artikel 11.1.j en artikel 11.1.u van de Wet OB 1968 en kosten voor gemene rekening.

-Ik ga er vanuit dat de baten van de vereniging inclusief btw zijn. Alsnog factureren van btw aan de leden is niet aan de orde.

Inspecteur

-Ik kan op dit moment geen nadere gegevens verstrekken over de berekeningen. De gegevens zijn door de accountant van belanghebbende verstrekt aan de controlerende ambtenaar. Wij hebben doorgekregen dat de cost-plus vpb doorberekend werd. Over de doorberekende cost-plus vpb is omzetbelasting verschuldigd. Ik zie geen ruimte voor een vrijstelling.

-Op de vraag of de cost-plus vpb is doorberekend of niet, of ik aanvaard dat dat niet het geval is en de positie van de bijzondere baten antwoord ik dat ik die zaken eerst nader wil bekijken. Ik kan daar nu niets over zeggen.

-Ik ga er ook vanuit dat de baten van de vereniging inclusief btw zijn en dat er geen facturen meer uitgaan voor de btw.

Tweede zitting

Inspecteur

-Ik neem er kennis van dat de zaak door de kamer in een gewijzigde samenstelling wordt behandeld. Ik heb daar geen bezwaar tegen.

-U vraagt mij of de voorbelasting is geschat. U verwijst verder naar de opstelling in controlerapport en die in bijlage 2 van de brief d.d. 21 augustus 2001 van de VVAA, welke brief als bijlage 3 bij brief d.d. 12 augustus 2005 van belanghebbende aan het hof is gevoegd. U houdt mij voor dat gezien het gestelde in het controlerapport de controleambtenaar bij zijn opstelling voor de jaren '95,'96 en '97 kennelijk cijfers heeft gebruikt die door belanghebbende zijn verstrekt. Ik kan mij gezien het vorenstaande vinden in de hantering van de in de brief van belanghebbende van 12 augustus 2005 opgenomen omzet van f 138.935,=, f 385.825,= en f 209.447,=. Daarbij is er rekening mee gehouden dat de 5% opslag voor de te betalen vennootschapsbelasting niet als een deel van de vergoeding wordt aangemerkt.

-Ik herken de overeenstemming van de bedragen aan voorbelasting. Mede gelet op de positie van de incassokosten ga ik akkoord met hantering van de door belanghebbende in zijn brief van 12 augustus 2005 opgenomen voorbelasting voor de jaren 1995, 1996 en 1997.

-In 1998 is aantal specialisten uitgetreden. De vereniging heeft zijn activiteiten voor die specialisten wel gewoon voortgezet. Wij blijven bij ons standpunt. Nu de verhouding tussen de uitgetreden specialisten en de vereniging gelijk is gebleven is de positie van die specialisten en de leden van de vereniging voor de toepassing van artikel 11.1.u Wet OB 1968 gelijk. Overigens wordt, zoals ik eerder heb gesteld, op zich niet voldaan aan de voorwaarden van voornoemd artikel 11.1.u.

-Ik heb inderdaad geen gedetailleerde berekening voor de verschuldigde omzetbelasting over 1998 verstrekt. De door mij gehanteerde omzet komt overeen met die uit de jaarrekening. Ik toon u die jaarrekening en de toelichting. Ik zie dat een onderdeel van de door mij gehanteerde omzet een boeking is inzake oninbare vorderingen die ter incasso waren uitbesteed. Ik kan mij in dat verband voor 1998 vinden in hantering van de van de omzet van f 306.118 en het bedrag aan voorbelasting uit de brief van 26 januari 2005 van belanghebbende, bijlage 1 bij haar brief van 12 augustus 2005 aan het hof.

-De boete over 1998 is inmiddels vernietigd. Ik toon u een uitdraai van het automatiseringssysteem waaruit blijkt dat de boete nader is vastgesteld op nihil.

-Met betrekking tot de bijzondere baten zijn mij geen gegevens bekend. Ook belanghebbende kan geen opheldering verschaffen. Controle was niet meer mogelijk, er zijn geen stukken meer voorhanden. Ik houd vast aan de belastbaarheid van die baten.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot f 77.120,=.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingeval belanghebbende met het gestelde in punt 4.1 van haar beroepschrift nog beoogd heeft te betwisten dat zij als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968)

moet worden aangemerkt faalt die betwisting, nu uit de vaststaande feiten in voldoende mate duidelijk is dat zij economische activiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn verricht, en derhalve als ondernemer in de zin van de Wet OB 1968 heeft te gelden. Overigens heeft zij geen enkel argument ter ondersteuning van die betwisting aangevoerd.

4.2. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld moet ervan van worden uitgegaan dat belanghebbende namens haar leden

(uitsluitend zelfstandig gevestigde medische specialisten die een toelatingscontract met het E hebben gesloten)

overleg voert met zorgverzekeraars en met de directie van dit ziekenhuis, vorderingen int bij de zorgverzekeraars en deze doorbetaalt aan de leden, declaraties verzendt aan de zorgverzekeraars en aan particulieren, voorschotten uitbetaalt en verrekent, incassowerkzaamheden doet uitvoeren door derden, en na afloop van het jaar een overzicht van de rekening-courantverhouding aan de leden zendt, dat deze gebruiken ten behoeve van de eigen financiële administratie.

Vraag I

4.3. Ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel u, van de Wet OB 1968 jo. artikel 9, lid 1, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, kan de in deze artikelen omschreven vrijstelling slechts toepassing vinden voorzover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van vrijgestelde prestaties.

Het Hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de prestaties van belanghebbende, die, naar de Inspecteur terecht heeft gesteld, eerst aan de orde komen als de specialisten, ten behoeve van wie belanghebbende presteert, hun diensten hebben verricht, rechtstreeks voor die diensten noodzakelijk zijn. Reeds daarop stuit het beroep op de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel u, af, nog daargelaten of de prestatie van belanghebbende niet tenminste gedeeltelijk het karakter draagt van het verzorgen van de financiële administratie, welke dienst uitdrukkelijk van de onderhavige vrijstelling is uitgezonderd.

Vraag I dient ontkennend te worden beantwoord.

Vraag II

4.4. Er is sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten worden gemaakt ten behoeve van verschillende ondernemers, die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren bestaande verdeelsleutel over de bedoelde ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat (HR 23 april 1997, nr. 32 166, V-N 1997/1806,15).

Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval, waarin

een afzonderlijke rechtspersoon prestaties verricht aan individuele

specialisten en de daaraan verbonden kosten vervolgens hoofdelijk omslaat, niet voor.

Vraag II dient ontkennend te worden beantwoord.

Vraag III

4.5. Ter zake van de inning van declaraties en de doorbetaling daarvan aan de leden geldt in beginsel de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel j, 2°, van de Wet OB 1968. Belanghebbende verricht evenwel een samengestelde dienst, als sub 4.2 omschreven, jegens haar afnemers, waarvan de onderdelen naar het oordeel van het Hof zodanig met elkaar zijn verweven, dat afsplitsing van innings- of betalingshandelingen een kunstmatig karakter zou dragen (vgl. Hof van Justitie 25 februari 1999, C-349/96 (Card Protection Plan), V-N 1999/15.28). Op die samengestelde dienst kan genoemde vrijstelling geen toepassing vinden.

Vraag III dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.

Vraag IV

4.6. Indien een ondernemer in zijn administratie ontvangsten verantwoordt, en hij zich op het standpunt stelt dat die ontvangsten niet belastbaar dan wel vrijgesteld zijn, ligt het op zijn weg daartoe het nodige bewijs bij te brengen.

Voor wat betreft de bijzondere bate 1995 heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een (onbelastbare) subsidie. Zij heeft echter tevens gesteld dat zij geen verdere informatie kon achterhalen, behalve dan dat het bedrag niet op de gebruikelijke wijze aan de leden is doorbelast, en dat het bedrag verband houdt met opgetreden synchronisatieproblemen door de invoering van de "lange kaarten". In de brief van VVAA van 21 augustus 2000 is evenwel vermeld dat het bedrag van de bate "door de leden is gestort (...)".

Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat het bedrag van de bijzondere bate in rechtstreeks verband staat met door belanghebbende verrichte prestaties, en deswege terecht in de heffing van omzetbelasting is betrokken.

Voor de jaren 1995, 1996 en 1997 stelt belanghebbende dat van de leden contributie is ontvangen, gericht op de instandhouding van belanghebbende. De statuten voorzien niet in die mogelijkheid, het zogenaamde ledencontract, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, wel.

In de resultatenrekening 1997, in opdracht van belanghebbende opgemaakt door VVAA accountants- en belastingadvieskantoor b.v.,

wordt evenwel voor de jaren 1997 en 1996 melding gemaakt van "Contributies en bijdrage huisartsen". Deze bedragen zijn niet uitgesplitst, en huisartsen kunnen geen lid zijn van belanghebbende.

Onder deze omstandigheden kan er niet van uitgegaan worden dat

dat het hier gaat om contributies, gericht op instandhouding van belanghebbende, die ten onrechte in de heffing van omzetbelasting

zijn betrokken.

Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen inzake met de leden uitgewisselde prestaties, acht het Hof aannemelijk dat de onderhavige bedragen voor die prestaties (waartoe, naar moet worden aangenomen, niet de incassodiensten behoren, nu de daarmee gemoeide bedragen afzonderlijk zijn doorberekend) (mede) de tegenprestatie vormen (vgl. arrest HvJ EG 21 maart 2002, Kennemer Golf & Country Club, nr. C-174/00, V-N 2002/20.13). De omstandigheid dat een aantal specialisten in 1998 is uitgetreden en deswege geen contributie meer betaalt, doet aan dit oordeel niet af.

Indien en voor zover aan derden (huisartsen) is gepresteerd en de tegenprestatie van die zijde zou zijn geleverd, geldt uiteraard evenzeer dat hun bijdragen de tegenprestatie voor de aan de huisartsen bewezen diensten vormen.

Vraag IV dient bevestigend te worden beantwoord.

Berekening

4.7. Belanghebbende heeft terecht gesteld dat er in de gegeven omstandigheden van moet worden uitgegaan dat de verschuldigde belasting uit de ontvangsten moet worden voldaan.

Gelet op al het vorenoverwogene dient de belasting al volgt te worden vastgesteld:

1995: 17,5/117,5 van f 285.354 = f 42.499,53

voorbelasting: f 13.415,=

---------

f 29.084,53

1996: 17,5/117,5 van f 393.825 = f 58.654,79

voorbelasting: f 47.182

---------

f 11.472,79

1997: 17,5/117,5 van f 219.919 = f 32.753,89

voorbelasting: f 19.623,=

---------

f 13.130,89

De naheffingsaanslag dient derhalve te worden verminderd tot

f 53.688,21 (€ 24.362,55).

Conclusie

4.8. Het beroep is gegrond.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) ofwel € 1.449,=.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag groot f 53.688,=

(€ 24.362,55).

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van f 450, = (€ 204,20),

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.449,=, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 25 april 2007

door A. Bijlsma, voorzitter, T. Blokland en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en op die datum aangetekend in afschrift aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.