Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2007, BC0987, 04/02513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2007, BC0987, 04/02513

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 oktober 2007
Datum publicatie
2 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0987
Zaaknummer
04/02513

Inhoudsindicatie

Verweerder moet worden toegegeven dat geen rechtsregel voorschrijft dat de aan een belastingverordening ten grondslag gelegde raming van baten en lasten overeen moet stemmen met de gemeentelijke programmabegroting. Daar tegenover staat dat belanghebbende moet worden toegegeven dat het bevreemding wekt dat de Raad van de gemeente Y in een tijdsbestek van veertien dagen twee besluiten neemt die uitgaan van ramingen die aanzienlijk van elkaar afwijken. Deze handelwijze roept vragen op omtrent de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de Raad, hetgeen van belang is bij de in onderdeel 4.4 bedoelde toetsing. Op zichzelf bezien echter, levert deze handelwijze onvoldoende grond voor het oordeel dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de op basis van de vastgestelde tarieven te ramen baten niet zouden uitgaan boven de lasten ter zake. Daar komt nog het volgende bij. Ter zitting heeft de verweerder geloofwaardig verklaard dat in de op 10 november 2003 door de Raad van de Gemeente vastgestelde Programmabegroting 2004 onder de kosten ter zake van de beleidsproducten inzameling huisvuil en riolering niet de daaraan toe te rekenen salariskosten van eigen ambtenaren zijn begrepen, terwijl die salariskosten wel zijn verwerkt in de raming die aan de onderhavige verordeningen ten grondslag is gelegd. Aldus wordt naar het oordeel van het Hof het verschil tussen deze programmabegroting en die raming afdoende verklaard. De conclusie dat de aan deze verordeningen ten grondslag gelegde ramingen niet onredelijk of willekeurig zijn, wordt voorts ondersteund door de omstandigheid dat thans moet worden geconstateerd dat die ramingen niet in betekenende mate afwijken van de uiteindelijk in 2004 door Gedeputeerde Staten van Limburg goedkeurde Programmabegroting en de blijkens de Gemeenterekening gerealiseerde cijfers. Tegen deze achtergrond en gelet op de omstandigheid dat overigens geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de op basis van de vastgestelde tarieven te ramen baten niet zouden uitgaan boven de lasten ter zake, kan de onder 4.3 weergegeven stelling van belanghebbende niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02513

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Y (hierna: de verweerder), betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2004 op één biljet gecombineerde aanslagen in onder meer de afvalstoffenheffing en het rioolrecht voor gebruikers en eigenaren opgelegd ten bedrage van, achtereenvolgens, € 127,80 (afvalstoffenheffing), € 36,48 (rioolrecht gebruikers) en € 94,82 (rioolrecht eigenaren), welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,-.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verweerder bij brief van 5 april 2007 vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de verweerder. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 14 maart 2007, met nummer 3S RRRK --- ----, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijke verklaring van de Coördinator Ketenkwaliteit van TNT-Post waarin deze verklaart dat de zending met het hiervoor genoemde nummer op 15 maart 2007 aan de geadresseerde is uitgereikt. Bij deze verklaring is een kopie van een distributielijst gevoegd waarop een handtekening voor ontvangst van het onderhavige poststuk is geplaatst.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de woning gelegen aan de A-weg 35 te Y.

2.2. De onderhavige heffingen berusten op de Verordening reinigingsheffingen 2002 en de Verordening rioolrechten 2002 van de gemeente Y. De tarieventabellen behorende bij deze verordeningen zijn met ingang van 1 januari 2004 gewijzigd bij besluiten van de Raad van de gemeente Y van 24 november 2003, genaamd achtereenvolgens Tweede wijziging reinigingsheffingen 2002 en Tweede wijziging Verordening rioolrechten 2002.

2.3. Het raadsvoorstel tot vaststelling van onder meer de onder 2.2 bedoelde twee wijzigingsbesluiten dateert van 14 oktober 2003. In dit raadsvoorstel worden de baten van de onderhavige afvalstoffenheffing en reinigingsrechten voor 2004 geraamd op

€ 1.546.926,- en de totale kosten van het beleidsproduct inzameling huisvuil op een gelijk bedrag. De totale baten van "het beleidsproduct riolering" - waaronder vallen de onderhavige rioolrechten voor eigenaars en gebruikers, alsmede de opbrengst aanleg rioolaansluitingen - worden in dit raadsvoorstel geraamd op

€ 786.829,- en de totale kosten van "het beleidsproduct riolering" worden geraamd op € 1.012.441,-.

2.4. De oorspronkelijke programmabegroting 2004 van de gemeente Y is vastgesteld op 10 november 2003. In deze begroting zijn de kosten verbonden aan riolering gesteld op € 195.350,- en de baten rioolrechten op € 833.292,-. De kosten verbonden aan inzameling van huisvuil zijn gesteld op € 1.345.951,- en de baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing op € 1.546.926,-.

2.5. Bij beschikking van december 2003 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg geoordeeld dat voor de begroting 2004 van de gemeente Y zogenoemd preventief toezicht in de zin van artikel 203, eerste lid, Gemeentewet van toepassing is. Reden hiervoor waren inhoudelijke bezwaren, bestaande in de aanzienlijke inzet van de in jaren opgebouwde reserves voor consumptieve doeleinden en formele bezwaren, met name gebaseerd op het niet voldoen aan de essentiële kern van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten.

2.6. Naar aanleiding van het hiervoor genoemde besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van december 2003, heeft de Raad van de gemeente Y bij besluit van maart 2004 een eerste wijziging van de begroting 2004 vastgesteld. In deze gewijzigde begroting zijn de bruto kosten verbonden aan riolering gesteld op € 1.021.942,-. Op deze post worden overige (kennelijk niet fiscale) baten ad € 28.521,- in mindering gebracht. De baten rioolrechten worden gesteld op € 815.771,-. De bruto kosten verbonden aan inzameling van huisvuil zijn gesteld op € 1.525.775,-. Op deze post worden overige (kennelijk niet fiscale) baten ad € 35.985,- in mindering gebracht. De baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing worden gesteld op € 1.510.941,-.

2.7. Volgens de na afloop van het jaar 2004 opgestelde Gemeenterekening 2004 bedroegen de werkelijke kosten verbonden aan riolering € 1.119.706,- en de baten rioolrechten (na aftrek van verleende kwijtscheldingen van het rioolrecht voor gebruikers) € 975.965,-. De kosten verbonden aan inzameling van huisvuil bedroegen volgens deze Gemeenterekening € 1.517.091,- en de baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing (na aftrek van de verleende kwijtscheldingen Afvalstoffenheffing) op € 1.523.456,-.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft - naar het Hof begrijpt - het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Mocht aan de vaststelling van de tarieven voor de onderhavige heffingen een raming ten grondslag worden gelegd die afwijkt van de voordien in de Programmabegroting 2004 neergelegde cijfers?

3.1.2. Mochten de kosten van kwijtschelding van rioolrecht voor gebruikers en afvalstoffenheffing in mindering gebracht worden op de geraamde opbrengst van de heffingen, nu dat in de Programmabegroting niet was gebeurd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De verweerder verdedigt een bevestigende beantwoording van die vragen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

De verweerder

Omstreeks 2004 heeft een reorganisatie plaatsgevonden. Rond die tijd werd ook het zogenoemde duale stelsel in de gemeentepolitiek ingevoerd. Gevolg hiervan was ook een nieuwe opzet van de gemeentelijke begrotingen. Die begroting werd meer een beschrijving in woorden en minder een gedetailleerde cijferopstelling. In de oorspronkelijke programmabegroting 2004 waren de kosten van het ambtelijk apparaat ook in het geheel niet toegerekend aan bepaalde producten, alleen door derden in rekening gebrachte kosten waren aan die producten toegerekend. Daardoor ontstond een vertekend beeld van de kosten van dergelijke producten. Gedeputeerde Staten hebben de gemeente mede op dit punt teruggefloten. De programmabegroting voldeed namelijk niet aan de essentiële kern van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten.

De cijfers die belanghebbende bij het bezwaarschrift heeft gevoegd stammen uit die oorspronkelijke programmabegroting waaraan Gedeputeerde Staten hun goedkeuring hebben onthouden.

Ik lees u voor uit de beschikking van Gedeputeerde Staten van december 2003. Daar staat onder andere: "Concreet: een begroting behoort een begroting te zijn van baten en lasten. Een begroting behoort duidelijk aan te geven wat het resultaat is van de normale exploitatie en wat het resultaat is na beschikkingen over of toevoegingen aan reserves." En: "Op deze punten schieten de van u op 14 november j.l. als begroting ontvangen stukken zodanig tekort dat wij die niet als een geldige begroting kunnen aanmerken en dat betekent concreet dat er in formele zin geen sprake is van een tijdig ingediende begroting."

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslagen. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf

Blijkens de onder 1.4 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 15 maart 2007 uitgereikt. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als de onderhavige rioolrechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

4.2. Volgens artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan elke gemeente ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van die wet een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Dit voorschrift moet aldus worden uitgelegd dat de tarieven van de aldaar bedoelde heffing zodanig moeten worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde baten ter zake.

4.3. Belanghebbende betwist niet dat uit het raadsvoorstel, dat heeft geleid tot vaststelling van de in de onderhavige verordeningen weergegeven ramingen, op zichzelf bezien niet blijkt dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten uitgaan boven de geraamde kosten ter zake. Belanghebbende stelt echter dat deze ramingen niet aan de vaststelling van de tarieven ten grondslag gelegd hadden mogen worden, aangezien in de op 10 november 2003 door de Raad van de gemeente Y vastgestelde Programmabegroting 2004 andere ramingen zijn opgenomen, volgens welke de baten van de onderhavige rechten wel uitgaan boven de lasten ter zake.

4.4. Het Hof stelt te dezer zake voorop dat het niet de taak van de belastingrechter is om de raming als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet op zijn juistheid te toetsen. Voor een ingrijpen door de belastingrechter is echter wel plaats indien komt vast te staan dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de op basis van de vastgestelde tarieven te ramen baten niet zouden uitgaan boven de lasten ter zake. In dat geval immers leidt toepassing van de desbetreffende verordening tot een willekeurige en onredelijke heffing waarop de wetgever bij het aan de lokale overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van de onderhavige belastingen niet het oog kan hebben gehad.

4.5. Het raadsvoorstel tot vaststelling van onder meer de onderhavige verordeningen dateert van 14 oktober 2003. De verordeningen zijn conform het voorstel daartoe vastgesteld op 24 november 2003. De oorspronkelijke programmabegroting 2004 van de gemeente Y is vastgesteld op 10 november 2003.

4.6. Verweerder moet worden toegegeven dat geen rechtsregel voorschrijft dat de aan een belastingverordening ten grondslag gelegde raming van baten en lasten overeen moet stemmen met de gemeentelijke programmabegroting. Daar tegenover staat dat belanghebbende moet worden toegegeven dat het bevreemding wekt dat de Raad van de gemeente Y in een tijdsbestek van veertien dagen twee besluiten neemt die uitgaan van ramingen die aanzienlijk van elkaar afwijken. Deze handelwijze roept vragen op omtrent de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de Raad, hetgeen van belang is bij de in onderdeel 4.4 bedoelde toetsing. Op zichzelf bezien echter, levert deze handelwijze onvoldoende grond voor het oordeel dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de op basis van de vastgestelde tarieven te ramen baten niet zouden uitgaan boven de lasten ter zake. Daar komt nog het volgende bij. Ter zitting heeft de verweerder geloofwaardig verklaard dat in de op 10 november 2003 door de Raad van de Gemeente vastgestelde Programmabegroting 2004 onder de kosten ter zake van de beleidsproducten inzameling huisvuil en riolering niet de daaraan toe te rekenen salariskosten van eigen ambtenaren zijn begrepen, terwijl die salariskosten wel zijn verwerkt in de raming die aan de onderhavige verordeningen ten grondslag is gelegd. Aldus wordt naar het oordeel van het Hof het verschil tussen deze programmabegroting en die raming afdoende verklaard. De conclusie dat de aan deze verordeningen ten grondslag gelegde ramingen niet onredelijk of willekeurig zijn, wordt voorts ondersteund door de omstandigheid dat thans moet worden geconstateerd dat die ramingen niet in betekenende mate afwijken van de uiteindelijk in 2004 door Gedeputeerde Staten van Limburg goedkeurde Programmabegroting en de blijkens de Gemeenterekening gerealiseerde cijfers. Tegen deze achtergrond en gelet op de omstandigheid dat overigens geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat de op basis van de vastgestelde tarieven te ramen baten niet zouden uitgaan boven de lasten ter zake, kan de onder 4.3 weergegeven stelling van belanghebbende niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.

4.7. Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de kosten van kwijtschelding van rioolrecht voor gebruikers en afvalstoffenheffing ten onrechte in mindering gebracht worden op de geraamde opbrengst van de heffingen, nu dat in de Programmabegroting niet was gebeurd. Uit de raming gevoegd bij het raadsvoorstel dat onder meer tot de onderhavige verordeningen heeft geleid blijkt niet dat de op de geraamde opbrengsten een aftrekpost is toegepast ter zake van geraamde kwijtscheldingen. Ook overigens heeft belanghebbende zijn stelling dat een dergelijke aftrekpost wel zou zijn ingecalculeerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door de verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat het hiervoor weergegeven standpunt van belanghebbende feitelijke grondslag mist en reeds op die grond moet worden verworpen. Weliswaar heeft de verweerder in de berekeningen die hij in de door hem ingediende stukken heeft gemaakt, hier en daar gewerkt met een dergelijke aftrekpost, maar dat is in dit verband van geen betekenis.

4.8. Nu het Hof ook anderszins niet is gebleken dat het beroep gegrond is, dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 17 oktober 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, P. Fortuin en J.Th. Simons, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 oktober 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.