Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2007, BC0990, 06/00189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2007, BC0990, 06/00189

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 oktober 2007
Datum publicatie
2 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0990
Formele relaties
Zaaknummer
06/00189

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de onderhavige, aan mevrouw A geleverde goederen door deze uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd en dat in verband hiermee niet is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het nultarief. In dat kader heeft hij gemotiveerd gesteld dat uit onderzoek is komen vast te staan dat het bij de stempelafdrukken, voorkomende op de door belanghebbende in het geding gebrachte documenten, om vervalsingen gaat. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft niet doen blijken dat het bij bedoelde stempelafdrukken niet om vervalsingen gaat. Ook de inhoud van het door belanghebbende ter zitting overgelegde stuk vormt daarvoor geen bewijs. Ook langs andere weg heeft belanghebbende, die daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet doen blijken dat de onderhavige, aan mevrouw A geleverde goederen door deze uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd. Ten overvloede merkt het Hof op dat belanghebbende die stelling, gelet op het voorgaande, evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Het nultarief is in het geval van belanghebbende niet van toepassing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00189

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. te Helmond

hierna belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 april 2006, nummer AWB 05/1212 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 0000.000.F.01.2501 over het tijdvak 1 januari 1999 t/m 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 71.196 aan enkelvoudige belasting. Die naheffingsaanslag is gedagtekend 25 juli 2003 (hierna: de naheffingsaanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag bij uitspraak van de inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 422. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juni 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, in de persoon van de directeur tevens enig aandeelhouder van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende een stuk d.d. 28 juli 2006 (met bijlagen) van de Federale Overheidsdienst Financiën (België) overgelegd. Het hof rekent dat stuk tot de gedingstukken.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 t/m 2.8 van de uitspraak van de Rechtbank, met dien verstande dat het Hof, gelet op het vermelde in de tweede alinea op pagina 3 van het verweerschrift van de inspecteur in hoger beroep hetgeen niet is weersproken, vaststelt dat het Team Falsificatenonderzoek van Douane reeds na onderzoek met geavanceerde apparatuur concludeerde dat de stempelafdrukken vals waren. Dit is anders dan daaromtrent in onderdeel 2.5 van de uitspraak van de Rechtbank is vermeld.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van leveringen aan mevrouw A in het jaar 2002 terecht het nultarief heeft toegepast, ter zake waarvan in totaal € 6.652 is gecorrigeerd. Hetgeen belanghebbende in haar beroepschrift in hoger beroep onder "3. Geschilpunten" meer heeft aangegeven als tot de geschilpunten te behoren, heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken.

Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij geen gronden toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, alsmede tot vermindering van de naheffingsaanslag tot (€ 1.678 + € 2.982 =) € 4.660.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 9, tweede lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto post a2 van tabel II, voor de levering van goederen welke door een ondernemer worden uitgevoerd of worden opgeslagen in een douane-entrepot, het zogenaamde nultarief geldt, dat op grond van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 alleen aanspraak op toepassing van bedoeld tarief kan worden gemaakt indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt, alsmede dat het bewijs voor de toepasselijkheid van het nultarief geheel voor rekening van belanghebbende komt. Voormelde oordelen van de Rechtbank zijn juist. Onvoldoende is dat toepasselijkheid van het nultarief uit boeken en bescheiden aannemelijk wordt (vgl. Hoge Raad 26 mei 1999, nr. 34 230, BNB 1999/272).

4.2. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de onderhavige, aan mevrouw A geleverde goederen door deze uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd en dat in verband hiermee niet is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het nultarief. In dat kader heeft hij gemotiveerd gesteld dat uit onderzoek is komen vast te staan dat het bij de stempelafdrukken, voorkomende op de door belanghebbende in het geding gebrachte documenten, om vervalsingen gaat. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft niet doen blijken dat het bij bedoelde stempelafdrukken niet om vervalsingen gaat. Ook de inhoud van het door belanghebbende ter zitting overgelegde stuk vormt daarvoor geen bewijs. Ook langs andere weg heeft belanghebbende, die daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet doen blijken dat de onderhavige, aan mevrouw A geleverde goederen door deze uit de Gemeenschap zijn uitgevoerd. Ten overvloede merkt het Hof op dat belanghebbende die stelling, gelet op het voorgaande, evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Het nultarief is in het geval van belanghebbende niet van toepassing.

4.3. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat haar het ten onrechte toepassen van het nultarief bij de onderhavige, aan mevrouw A geleverde goederen niet kan worden verweten en dat zij om die reden recht heeft op toepassing van het nultarief.

In dat kader heeft zij aangevoerd dat, voor de toepassing van het anoniementarief voor de loonbelasting, door het Hof Amsterdam bij uitspraak van 21 juni 2003 (LJN-nummer LJN AL3351) en door het Hof 's-Gravenhage bij uitspraken van 8 april 2004 (kenmerk BK-03/00611) en 28 oktober 2004 (kenmerk 02/04666) is beslist dat de betreffende belastingplichtige niet redelijkerwijs behoefde te weten dat de documenten vervalst waren en dat op de betreffende belastingplichtige geen verdergaande onderzoeksplicht rustte. Aldus heeft belanghebbende zich beroepen op artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964.

4.4. Met het door haar gestelde en aangevoerde als weergegeven in 4.3, verliest belanghebbende evenwel uit het oog dat de in 4.1 vermelde regelgeving meebrengt dat de toepasselijkheid van het nultarief uit boeken en bescheiden dient te blijken. Voor analoge wetstoepassing als door belanghebbende bepleit, een en ander als weergegeven in 4.3, is geen plaats.

4.5. Ook het gedane beroep op het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2003, nr. 39 301, BNB 2004/90, faalt, reeds omdat dit arrest en het daarin aan de orde zijnde Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 20 juni 1995, nr. VB 95/2120, V-N 1995, p. 2324, gewijzigd bij Besluit van 10 november 1995, nr. VB 95/3447, V-N 1995, p. 4179 (Mededeling 38), uitsluitend zien intracommunautaire leveringen.

4.6. Gelet op al het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Ingevolge artikel 27o van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de uitspraak van de Rechtbank worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 26 oktober 2007 door A. Bijlsma, voorzitter, J.W.J. Huige en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.