Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2007, BC0991, 06/00244
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2007, BC0991, 06/00244
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2007
- Datum publicatie
- 2 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0991
- Zaaknummer
- 06/00244
Inhoudsindicatie
Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Onder eerder genoemde kosten vallen de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Voor vergoeding van deze kosten komen echter slechts in aanmerking kosten genoemd in artikel 1 van het Besluit.
De door de Inspecteur verdedigde opvatting dat voor de toekenning van een proceskostenvergoeding is vereist dat de rechter uitspreekt dat de herzieningsbeschikking ten onrechte is genomen, is in strijd met de duidelijke bewoordingen van genoemd artikel 8:75a van de Awb. Deze bepaling voorziet immers in toekenning van een tegemoetkoming in de proceskosten nadat het beroep is ingetrokken, en is derhalve bij uitstek geschreven voor het geval waarin geen rechterlijke uitspraak in de hoofdzaak aanwezig is.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 06/00244
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het verzoek van X te Y (hierna: belanghebbende) tot veroordeling van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), in de kosten die belanghebbende bij het Gerechtshof te Arnhem heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van een aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2000, het op 31 december 2000 ter zake van het verlies uit aanmerkelijk belang nog te verrekenen bedrag bij beschikking van 19 december 2001 vastgesteld op fl. 1.227.496,=.
1.2. Bij beschikking van 24 juni 2003 (hierna: de herzieningsbeschikking) is de in 1.1 bedoelde beschikking herzien en het ter zake van het verlies uit aanmerkelijk belang nog te verrekenen bedrag nader vastgesteld op nihil.
1.3. De herzieningsbeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Bij uitspraak van 1 februari 2005, nr. 03/02517, heeft het Gerechtshof te Arnhem het beroep ongegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 juli 2006, nr. 41.801 de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.7. Bij schriftelijke verklaring van 1 november 2006, ingekomen op de griffie van het Hof op 3 november 2006, heeft belanghebbende het beroep ingetrokken en daarbij het hiervoor bedoelde verzoek om vergoeding van proceskosten gedaan. De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij memorie van 4 januari 2007.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 juni 2007 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen niemand verschenen.
De heer A heeft het Hof bij brief van 23 mei 2007 namens de Inspecteur bericht dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn en dat hij géén prijs stelt op uitstel van de zitting.
De heer B, verbonden aan C te D, heeft de griffier op 29 mei 2007 telefonisch bericht dat hij, noch belanghebbende, ter zitting zal verschijnen en dat belanghebbende géén prijs stelt op uitstel van de zitting.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft bij schriftelijke verklaring van
1 november 2006, ontvangen ter griffie van het Hof op 3 november 2006, gelijktijdig met de intrekking van het beroep, verzocht om vergoeding van proceskosten.
2.2. De gemachtigde, de heer B, voornoemd, heeft namens belanghebbende bij brief van 29 december 2003, ontvangen ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem op 30 december 2003, een beroepschrift ingediend bij dat Hof en is aldaar bij de mondelinge behandeling van de zaak op 2 december 2004 verschenen en gehoord.
2.3. Bij het onder 2.1 bedoelde verzoek om vergoeding van proceskosten heeft belanghebbende een kopie overgelegd van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: de vaststellingsovereenkomst), ter beëindiging van het geschil inzake de onderhavige herzieningsbeschikking. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen alsnog overeenstemming hebben bereikt over een belastingverrekening van de helft van het oorspronkelijk geclaimde bedrag van fl. 1.227.496,=. De vaststellingsovereenkomst is op 12 oktober 2006 ondertekend door de Inspecteur en op 23 oktober 2006 door belanghebbende en de gemachtigde.
2.4. In de vaststellingsovereenkomst is onder punt 6 vastgelegd dat partij A (belanghebbende) verklaart dat zij de lopende beroepsprocedure bij Hof Den Bosch onmiddellijk na ondertekening van deze overeenkomst zal intrekken. Voorts is onder punt 7 vastgelegd dat een eventueel recht op een proceskostenvergoeding door partij A (belanghebbende) kan worden uitgeoefend door daartoe ter gelegenheid van deze intrekking van het beroepschrift een verzoek aan het Hof te richten.
3. Standpunten van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt het Hof een proceskostenvergoeding toe te kennen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Hij maakt aanspraak op een vergoeding van 2 punten (schrijven beroepschrift en mondelinge behandeling bij het Gerechtshof te Arnhem) maal € 322,= maal 1 (wegingsfactor), ofwel € 644,=.
3.2. De Inspecteur heeft in zijn memorie van 4 januari 2007 aangegeven dat er geen grond aanwezig is voor de toekenning van een proceskostenvergoeding, omdat hiervoor is vereist dat de rechter uitspreekt dat de herzieningsbeschikking ten onrechte is genomen. Dat heeft, aldus de Inspecteur, het Gerechtshof te Arnhem niet gedaan en het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch komt er niet aan toe nu partijen op de hoofdzaak van het geschil buiten rechte tot een akkoord zijn gekomen.
4. Gronden voor de beslissing
4.1. Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Onder eerder genoemde kosten vallen de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Voor vergoeding van deze kosten komen echter slechts in aanmerking kosten genoemd in artikel 1 van het Besluit.
4.2. De door de Inspecteur verdedigde opvatting dat voor de toekenning van een proceskostenvergoeding is vereist dat de rechter uitspreekt dat de herzieningsbeschikking ten onrechte is genomen, is in strijd met de duidelijke bewoordingen van genoemd artikel 8:75a van de Awb. Deze bepaling voorziet immers in toekenning van een tegemoetkoming in de proceskosten nadat het beroep is ingetrokken, en is derhalve bij uitstek geschreven voor het geval waarin geen rechterlijke uitspraak in de hoofdzaak aanwezig is.
4.3. Gelet op het feit dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals genoemd in artikel 1, aanhef, onderdeel a, van het Besluit, acht het Hof termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Gerechtshof te Arnhem redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten (schrijven beroepschrift en mondelinge behandeling bij het Gerechtshof te Arnhem) maal € 322,= maal 1 (gewicht van de zaak) is € 644,=.
5. Beslissing
Het Hof veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 17 oktober 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, P. Fortuin en A.J. van Soelen, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 oktober 2007
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.