Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2007, BC3941, 04/00923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2007, BC3941, 04/00923

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2007
Datum publicatie
8 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3941
Zaaknummer
04/00923

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

Is er een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen waarbij belanghebbende akkoord is gegaan met de nu bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking?

Indien er geen sprake is van een rechtsgeldig tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst, heeft belanghebbende dan voldaan aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vermindering wegens speur- en ontwikkelingswerkzaamheden en is er derhalve ten onrechte een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd?

Indien er terecht een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen is opgelegd, heeft de Inspecteur dan terecht tevens een boete opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt de eerste en de derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00923

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is, gedagtekend 24 december 2003, een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 01-01-1998 t/m 31-12-2001 opgelegd ten bedrage van € 11.673,- belasting en € 1.489,- heffingsrente en gelijktijdig met deze aanslag een boete van € 2.918,-.

1.2. Belanghebbende heeft bij schrijven gedateerd 29 december 2003 zich met een klacht gewend tot de Nationale Ombudsman; op 3 februari 2004 heeft de Nationale Ombudsman de klacht doorgestuurd naar de Belastingdienst Z; op grond van artikel 13 van de Wet Nationale ombudsman wordt het tijdstip waarop het verzoekschrift door de ombudsman is ontvangen, beschouwd als het tijdstip waarop de zaak bij in casu de Inspecteur aanhangig is gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar d.d. 31 maart 2004 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,-.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 oktober 2007 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door haar directeur de heer A vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, de heer B, verbonden aan C, alsmede, namens de Inspecteur, de heer D, tot bijstand vergezeld van de heer F.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Belanghebbende heeft te dezer zitting nog een nadere pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is een beheermaatschappij die 30 % van de aandelen in G BV houdt. G BV houdt zich bezig met het ontwikkelen van energiesystemen en de heer A voornoemd, groot-aandeelhouder van belanghebbende, werkt op basis van een managementovereenkomst voor G BV.

2.2. In 2003 heeft er bij belanghebbende een boekenonderzoek door de belastingdienst plaatsgevonden waarbij met name is gekeken of belanghebbende de regelgeving met betrekking tot de Speur- en Ontwikkelingswerk-faciliteiten in de loonbelasting ((hierna: S&O) correct heeft toegepast.

2.3. Belanghebbende beschikte over de vereiste S&O-verklaring; op 14 december 1999 heeft door bureau H een controle plaatsgevonden, waarbij de uren- en projectadministratie is onderzocht.

Een verslag van genoemd onderzoek behoort tot de stukken van het geding.

2.4. De controleur van de belastingdienst, belast met het onder 2.2 vermelde onderzoek, constateert dat er aan de urenadministratie, voor zover dienend ter onderbouwing van de geclaimde S&O-faciliteiten, gebreken kleven. De betreffende ambtenaar legt in een brief, gedateerd 8 april 2003, zijn correctievoorstellen, onder de naam compromisvoorstel, aan belanghebbende voor en verzoekt belanghebbende binnen 14 dagen akkoord te gaan met zijn voorstellen. Belanghebbende verzoekt tweemaal verlenging van de gestelde termijn.

2.5. Belanghebbende schrijft op 24 juli 2003 akkoord te gaan met de naheffing voor wat betreft de enkelvoudige belasting, maar niet met de opgelegde boete. Na telefonisch overleg tussen de belastingdienst en belanghebbende meldt de gemachtigde van belanghebbende op 4 september 2003 dat onder protest akkoord wordt gegaan met het voorstel, inclusief de opgelegde boete.

2.6. Ter bevestiging hiervan ondertekenen belanghebbende en zijn gemachtigde onderaan het op 9 september 2003 uitgebrachte controlerapport de navolgende verklaring:

De inhoudingsplichtige gaat met de door mij voorgestelde correcties en boete akkoord. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan H.

Was getekend:

Belastingdienst Namens inhoudingsplichtige Namens adviseur

Z Voor akkoord, Voor akkoord,

J A B

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

Is er een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen waarbij belanghebbende akkoord is gegaan met de nu bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking?

Indien er geen sprake is van een rechtsgeldig tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst, heeft belanghebbende dan voldaan aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vermindering wegens speur- en ontwikkelingswerkzaamheden en is er derhalve ten onrechte een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd?

Indien er terecht een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen is opgelegd, heeft de Inspecteur dan terecht tevens een boete opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt de eerste en de derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:

Ik heb geen bezwaar tegen de aanwezigheid van publiek in de zaal.

Mijn bezwaar tegen de heffingsrente is geen zelfstandige grief.

Bij het ondertekenen van het in het controlerapport opgenomen compromisvoorstel werden wij in een dwangpositie geduwd.

Mensen van kantoor houden geen urenbriefjes bij, wel de mensen van de werkplaats.

De Inspecteur:

De boete wordt door een redelijke motivering gedragen. In de bezwaarfase heb ik aangeboden de boete te laten vallen, maar dat is afgewezen.

Tijdens het onderzoek hebben partijen correct met elkaar gecommuniceerd, weliswaar uit een bepaalde stelligheid, maar er is door de controlerend ambtenaar geen dreigende houding aangenomen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking; de Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof oordeelt dat het in 2.6 genoemde, door belanghebbende en zijn gemachtigde ondertekende controlerapport te beschouwen is als een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst waarbij belanghebbende akkoord is gegaan met de bestreden naheffingsaanslag, inclusief de daarbij opgelegde boete.

4.2. Belanghebbende bestrijdt de geldigheid van deze overeenkomst, omdat volgens belanghebbende deze tot stand is gekomen onder invloed van dwang van de zijde van de belastingdienst. Belanghebbende spreekt in dit verband van een door de belastingdienst gehanteerd "stikken-of-slikken-scenario".

4.3. Vaststaat dat de Inspecteur op 8 april 2003 aan belanghebbende een voorstel heeft gedaan, dat belanghebbende tweemaal verzocht heeft om uitstel voor een reactie, dat vervolgens belanghebbende op 24 juli 2003 schrijft akkoord te gaan met naheffing S&O, maar niet met een boete en dat vervolgens, na telefonische contacten tussen de gemachtigde van belanghebbende en de controlerend ambtenaar op 4 september 2003 per fax wordt gemeld door de gemachtigde dat belanghebbende onder protest akkoord gaat met de naheffingsaanslag inclusief de boete. Deze akkoordverklaring wordt opgenomen in het uit te brengen controlerapport en op 11 september 2003 aan belanghebbende verzonden. Op 21 oktober 2003 stuurt de gemachtigde het door hem en belanghebbende voor akkoord ondertekende controle- rapport terug aan de controlerend ambtenaar. In het begeleidend schrijven merkt de gemachtigde nogmaals op onder protest akkoord te gaan en kondigt een klacht bij de Nationale Ombudsman aan.

4.4. Uit het hiervoor onder 4.3 vermelde concludeert het Hof dat er gedurende een lange periode regelmatig contact is geweest tussen belanghebbende of diens gemachtigde en de belastingdienst met als onderwerp het onderhavige compromis. Het Hof constateert daarbij dat de gemachtigde van belanghebbende een fiscaal-juridisch geschoolde adviseur is, van wie mag worden verwacht dat hij de reikwijdte van de voorstellen van de Inspecteur kon overzien en voor zover nodig aan zijn cliënt kon uitleggen. Dit overleg heeft tenslotte geleid tot het ondertekenen van de door de Inspecteur voorgelegde tekst. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wiens weg dit gelegen zou hebben, tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er van de zijde van de belastingdienst op een zodanige wijze druk op belanghebbende c.q. zijn gemachtigde is uitgeoefend dat er geen sprake zou zijn van een rechtsgeldig tot stand gekomen compromis. De enkele mededeling dat er onder protest akkoord wordt gegaan is daartoe naar het oordeel van het Hof onvoldoende.

4.5. Het Hof acht de tussen de Inspecteur en belanghebbende gesloten overeenkomst een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst, waarna het belanghebbende niet meer vrijstond de op grond van deze vaststellingsovereenkomst opgelegde naheffingsaanslag en boete in rechte te betwisten. Het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag is aan de Inspecteur. De overige vragen behoeven geen beantwoording meer.

4.6. Voor een matiging van de boete in verband met overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), ziet het Hof geen aanleiding. De gebondenheid aan een gesloten vaststellingsovereenkomst brengt mee dat de boete niet meer afzonderlijk door de rechter kan worden

getoetst aan - onder meer - de redelijke termijn van artikel 6 EVRM

(vgl. HR 9 januari 2004, nr. 38.599, NTFR 2004/72.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, G.J. van Muijen en V. van Daalen-Mannaerts, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 december 2007

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 december 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan door beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.