Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2007, BC3942, 04/01984

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2007, BC3942, 04/01984

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2007
Datum publicatie
8 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3942
Zaaknummer
04/01984

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Kan de bewijslast worden omgekeerd?

- Is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01984

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 onder aanslagnummer 0000.00.000.F.01.8503 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 6.687,=.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van € 6.489,= aan belasting.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 december 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer A, vergezeld van mevrouw B (hierna: mevrouw B), belanghebbendes gemachtigde de heer C, verbonden aan D te F, en de heer G, verbonden aan H B.V. te J, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw K en de heren L, M en N.

1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij.

1.5. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:16, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst.

1.6. De wrakingskamer van het hof heeft bij beslissing van 6 december 2006 met kenmerk wraking 37/10-2006 het verzoek tot wraking van de voorzitter van de vierde meervoudige belastingkamer afgewezen.

1.7. De zaak is vervolgens ter zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond.

1.8. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij, voor wat belanghebbende betreft in de Duitse taal en ter vervanging van de onder 1.4 bedoelde pleitnota met bijlagen zonder bezwaren van de Inspecteur. Het hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.9. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is op 29 mei 1995 opgericht. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit het verwerken van darmpakketten van in een slachthuis verwerkte dieren. De bruikbare onderdelen, zoals darmen, maag en milt, van deze darmpakketten worden door belanghebbende afgescheiden en verkocht. Belanghebbende heeft de beschikking over een bedrijfsruimte in een slachthuis te P (hierna: de vestiging P) en over een bedrijfsruimte in een slachthuis te Q (hierna: de vestiging Q). De werkzaamheden van belanghebbende zijn sinds juni 2003 gestaakt.

2.2. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is de heer A (hierna: de heer A), geboren op 27 juni 1958, die de Nederlandse nationaliteit heeft en gehuwd is met mevrouw R. Zij hebben drie kinderen. De heer A heeft tevens een langdurige relatie met mevrouw B, die geboren is op 7 juni 1965 en de Duitse nationaliteit heeft. Uit deze relatie is een zoon geboren.

2.3. De heer A is eigenaar van een aantal onroerende zaken, te weten S-straat 2 te Y, de echtelijke woning van de heer A, en S-straat 5 te Y, alsmede T-straat 9 te V, een vakantiewoning die bedoeld is als woonruimte voor de heer A en mevrouw B en kinderen, en een perceel bos met opstal in V. Deze onroerende zaken zijn bij minnelijke waardering getaxeerd op € 550.000,= en er rust een hypothecaire schuld op van (ongeveer) € 160.000,=.

2.4. Op 5 oktober 1998 is een persoon met de Poolse nationaliteit vanuit de vestiging Q per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd. De factuur is door de heer A door verrekening in rekening-courant met belanghebbende betaald.

2.5. De Arbeidsinspectie heeft op 8 oktober 1998 een onderzoek ingesteld bij de vestiging Q en daar zes illegaal tewerkgestelde personen van Poolse nationaliteit aangetroffen. Deze personen kwamen niet voor in de loonadministratie van belanghebbende. Belanghebbende is akkoord gegaan met een schikkingsvoorstel van ƒ 12.000,=.

2.6. De Arbeidsinspectie heeft op 2 maart 2000 opnieuw een onderzoek ingesteld bij de vestiging Q en daar een tewerkgestelde persoon van Poolse nationaliteit aangetroffen. Deze persoon kwam niet voor in de loonadministratie van belanghebbende.

2.7. De eenheid Belastingdienst/W van de rijksbelastingdienst heeft op 27 april 2000 in de gemeente Y geconstateerd dat een bedrijfsbus van belanghebbende met kenteken XX-XX-00 zogenoemde "rode olie" als brandstof gebruikte. Ter voorkoming van strafvervolging is een boete betaald van ƒ 650,=.

2.8. De eenheid Belastingdienst/W van de rijksbelastingdienst heeft op 27 april 2000 in de gemeente AA geconstateerd dat een bedrijfsbus van belanghebbende met kenteken XX-XX-11 zogenoemde "rode olie" als brandstof gebruikte. Ter voorkoming van strafvervolging is een boete betaald van ƒ 650,=. Bestuurder van deze auto was de heer BB, één van de in 2.5 bedoelde zes personen.

2.9. De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de periode 1997 tot en met 30 november 2002. Dit boekenonderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in twee rapporten met dagtekening 15 maart 2004, namelijk één betreffende belanghebbende en één betreffende de heer A.

2.10. Tijdens het boekenonderzoek hebben de controlerende ambtenaren op 11 september 2002 in de vestiging P een viertal personen al werkende aangetroffen. Drie van hen zijn zeer spoedig na binnenkomst van de controlerende ambtenaren vertrokken. De vierde persoon heeft verklaard dat hij en de drie vertrokken personen de Poolse nationaliteit hebben, al drie maanden bij belanghebbende werkzaam zijn en wekelijks contant uitbetaald krijgen. Hiervan blijkt niets uit de administratie van belanghebbende.

2.11. Belanghebbende is op enig moment tijdens het boekenonderzoek aangemerkt als verdachte. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waarvan door de FIOD een proces-verbaal is opgemaakt, is onder meer door het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk (hierna: het NFI) de authenticiteit van een aantal facturen onderzocht. In het proces-verbaal van de FIOD staat vermeld dat uit het door het NFI opgemaakte deskundigenrapport onder andere het volgende naar voren komt:

"- dat de vorengenoemde facturen mogelijk met behulp van dezelfde schrijfmachine of met behulp van een en hetzelfde schrijfelement is vervaardigd en

- dat de drie facturen van CC BV, [...] en de factuur van DD, [...] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met dezelfde apparatuur zijn vervaardigd.".

Met "de vorengenoemde facturen" zijn bedoeld drie facturen van CC 1 B.V., een factuur van DD en twaalf facturen van mevrouw B.

2.12. Het in 2.11 bedoelde strafrechtelijk onderzoek heeft geleid tot een schikking ter voorkoming van strafvervolging, waarbij belanghebbende, de heer A en mevrouw B elk een bedrag van € 3.750,= hebben betaald.

2.13. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de resultaten van het in 2.9 bedoelde boekenonderzoek de in 1.1 genoemde naheffingsaanslag opgelegd.

De naheffingsaanslag is als volgt samengesteld:

3.1.2 saunakachel ƒ 416,33

3.1.3 kantinemeubels 548,10

3.1.3 computer 863,80

4.1.2 6% omzet 5.048,00

4.2.1 brandstofkosten 665,99

4.2.2 telefoonkosten 928,63

4.2.6 overige kosten 2.394,38

7.3.1 kilometervergoeding 3.873,28

------------

totaal ƒ 14.738,51,

of € 6.687,00.

De nummering verwijst naar die gebruikt in het aan belanghebbende verstrekte rapport van het boekenonderzoek.

2.14. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag als volgt verminderd:

naheffingsaanslag volgens 2.13 ƒ 14.738,51,

af:

4.2.6 overige kosten 437,50

------------

totaal ƒ 14.301,01,

of € 6.489,00.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Kan de bewijslast worden omgekeerd?

- Is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Belanghebbende wenst een integrale proceskostenvergoeding van € 10.000,= voor de twaalf zaken samen.

De Inspecteur

- De verwijten in belanghebbendes pleitnota werp ik alle van mij.

- Onderdeel 3 van mijn pleitnota vervalt.

- De stelling met betrekking tot een voortijdig ingesteld beroep trek ik in.

- De correcties telefoonkosten en overige kosten kunnen voor de omzetbelasting alsnog vervallen.

- Ik betwist de juistheid van de gestelde proceskosten.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert, naar het hof verstaat, nader tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.981,= (ƒ 10.978,=).

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 22 oktober 2004, terwijl het beroepschrift bij het hof al is binnengekomen op 16 september 2004. Nu de kennisgeving is gedagtekend op 25 augustus 2004 heeft belanghebbende, mede gelet op de tekst van de kennisgeving, naar het oordeel van het hof kunnen en mogen menen dat de beslissing op het bezwaar reeds was genomen. Het hof is van oordeel dat het beroepschrift onder die omstandigheden niet als voortijdig kan worden aangemerkt en acht daarom belanghebbende in haar beroep ontvankelijk.

Met betrekking tot het eerste geschilpunt

4.1. De Inspecteur neemt het standpunt in dat op grond van het bepaalde in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) de bewijslast in de bezwaarfase terecht is omgekeerd en dat deze, gelet op artikel 27e van de Awr, ook in de beroepsfase moet worden omgekeerd.

Hij legt daaraan de volgende conclusies die uit het rapport van het boekenonderzoek getrokken kunnen worden ten grondslag:

- er is sprake van een ondeugdelijke kasadministratie (artikel 52, eerste lid, van de Awr);

- er is sprake van een ondeugdelijke loonadministratie (artikel 52, eerste lid, van de Awr);

- er is niet voldaan aan de bewaarplicht (artikel 52, vierde lid, van de Awr);

- er is niet voldaan aan de informatieplicht (artikel 47, eerste lid, van de Awr).

4.2. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur zijn standpunt, dat in het verweerschrift en de bijlagen daarvan uitvoerig is gespecificeerd, ook naar de verschillende belastingmiddelen en jaren of tijdvakken, voldoende onderbouwd. Hetgeen belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 27e van de Awr, daar tegenover stelt, acht het hof onvoldoende om in beroep niet eveneens de bewijslast om te keren, althans voor zover, gelet op het arrest Hoge Raad 3 februari 2006, nr. 41 329, BNB 2006/204, de bewijslast al niet op belanghebbende rust.

4.3. Het gelijk met betrekking tot het eerste geschilpunt is in zoverre aan de Inspecteur.

Met betrekking tot het tweede geschilpunt

4.4. Gelet op het in 4.2 overwogene, is het aan belanghebbende aannemelijk te maken respectievelijk te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.5. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende met hetgeen zij heeft gesteld er niet in geslaagd het op haar rustende bewijs te leveren. Het hof is tevens van oordeel dat de door de Inspecteur aangebrachte correcties, zoals in 2.13 in samenhang met 2.14 genoemd, voldoende zijn onderbouwd en de grenzen van de redelijkheid niet overschrijden.

4.6. Gelet op hetgeen de Inspecteur ter zitting heeft verklaard over het vervallen van een aantal correcties, is het gelijk met betrekking tot de tweede in geschil zijnde vraag deels aan de zijde van belanghebbende en moet het beroep gegrond worden verklaard.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Gelet op de kostenveroordeling in de samenhangende zaak als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met kenmerk 04/01983, is voor een afzonderlijke kostenveroordeling in de onderhavige zaak geen plaats.

7. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.981,=,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,= en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan op 12 december 2007 door J.W. van der Voort, voorzitter, J. Swinkels en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 december 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.