Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2007, BC3945, 04/02853

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-11-2007, BC3945, 04/02853

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 november 2007
Datum publicatie
8 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3945
Zaaknummer
04/02853

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende verkregen (netto) bate in verband met de deelname aan de Regeling 2e tranche belastbaar inkomen vormt. Die vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat het in de eerste alinea op pagina 4 van het (aanvullende) beroepschrift gestelde geen afzonderlijk geschilpunt vormt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02853

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 (nummer 0000.00.000.H20).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 78.030, bestaande uit € 67.606 aan belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) en € 10.424 aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)(hierna: de voorlopige aanslag). Na tegen de voorlopige aanslag gemaakt bezwaar is bij de bestreden uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van het beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van belanghebbende van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in kopie verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 augustus 2007 te 's-Hertogenbosch. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij die pleitnota behorende bijlage. Ook die pleitnota (met bijlage) rekent het Hof tot de stukken van het geding.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende oefent in maatschapsverband met zijn echtgenote een agrarisch bedrijf uit (hierna: het bedrijf). Tot het bedrijf behoorde een in 1999 beëindigde varkenshouderij. Op 18 mei 1999 werden de laatste varkens geleverd. Eind 1998 zijn alle niet-grondgebonden varkensrechten verkocht. De milieuvergunning bleef bestaan. Grond werd niet verkocht. De bij de varkenshouderij in gebruik zijnde opstallen werden niet verkocht. Met de verwijdering van de inrichting werd na de beëindiging van de varkenshouderij een aanvang gemaakt. Met ingang van 2000 bestaat het bedrijf uit een rundveehouderij en een akkerbouwgedeelte.

2.2. In hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de beëindiging van de varkenshouderij als een gedeeltelijke staking van hun onderneming aangemerkt. De (lege) varkensstallen werden naar privé overgebracht voor een bedrag van € 19.738. In 2001, ten tijde van de zogeheten MKZ crisis, hebben belanghebbende en zijn echtgenote de varkensstallen tijdelijk verpacht aan een buurman. Die buurman heeft in de stallen, waarvan de inrichting al goeddeels was verwijderd, noodzakelijke voorzieningen aangebracht, waaronder een voerinstallatie. Na het einde van de MKZ crisis werd de pacht beëindigd en heeft de buurman de door hem aangebrachte voorzieningen verwijderd.

2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben bij de beëindiging van de varkenshouderij geen aanvraag ingediend voor deelname aan de zogenoemde Regeling Beëindiging Veehouderijtakken 1e tranche, een door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) per 19 maart 2000 opengestelde opkoopregeling varkensrechten (hierna: de Regeling 1e tranche). Die regeling bood bedrijven in concentratiegebieden in onder meer de provincie Noord-Brabant onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid een vergoeding te krijgen voor de afbraak van vrijkomende bedrijfsgebouwen. Vanwege de omstandigheid dat de varkensstallen destijds buiten de door de Regeling 1e tranche aangewezen gebieden waren gelegen, vanwege de deelname van belanghebbende en zijn echtgenote aan een eerdere opkoopregeling varkensrechten alsook omdat belanghebbende en zijn echtgenote alle niet-grondgebonden varkensrechten hadden verkocht, kwamen belanghebbende en zijn echtgenote niet in aanmerking voor deelname aan de Regeling 1e tranche.

2.4. De aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende en zijn echtgenote voor het jaar 1999 werden conform aangifte opgelegd. Bij brief van 23 oktober 2000 berichtte de Inspecteur het kantoor van belanghebbendes gemachtigde voornoemd, voor zover van belang, het volgende.

"Betreft: Mts. X1, A-straat 2a, ---- -- Y

Uit uw brief d.d. 18 oktober 2000 heb ik begrepen dat bovengenoemde belastingplichtige geen gebruik hebben gemaakt van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken.

Ik heb de aangiften inkomstenbelasting 1999 vastgesteld conform indiening.

Mocht in de toekomst blijken dat gebruik gemaakt is van de hierboven genoemde regeling behoud ik mij het recht voor om terug te komen op de vaststelling van het belastbaar inkomen over het jaar 1999 met betrekking tot X (...) en B (...).".

2.5. In het najaar van 2000 werd bekend dat de Minister van LNV voornemens was - weliswaar onbekend wanneer en onder welke voorwaarden - een herziene opkoopregeling vast te stellen. Die herziene opkoopregeling werd de (latere) Regeling Beëindiging Veehouderijtakken 2e tranche (hierna: de Regeling 2e tranche).

2.6. Belanghebbende en zijn echtgenote kochten op 24 november 2000 drie varkensrechten. De totale koopsom bedroeg fl. 1.900,-- (€ 862). Met de varkensrechten werden geen varkens gekocht. Voor belanghebbende en zijn echtgenote, die eind 1998 al hun niet-grondgebonden varkensrechten hadden verkocht, diende de aankoop van de varkensrechten uitsluitend ertoe aan een opkoopregeling te kunnen deelnemen. Belanghebbende en zijn echtgenote hadden niet de intentie weer een varkenshouderij te starten.

2.7. Eind september 2001 werd de mogelijkheid van deelname aan de Regeling 2e tranche opengesteld (Stcr. 28 september 2001). Evenals de Regeling 1e tranche bood de Regeling 2e tranche bedrijven in concentratiegebieden in onder meer de provincie Noord-Brabant onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid een vergoeding te krijgen voor de afbraak van vrijkomende bedrijfsgebouwen.

2.8. Op 1 oktober 2001 dienden belanghebbende en zijn echtgenote een aanvraag in voor deelname aan de Regeling 2e tranche. Bij brief van 21 november 2002 van het ministerie van LNV (Laser) werd die aanvraag goedgekeurd. De toegekende subsidie voor "beëindiging van de varkenstak" bedroeg € 327,45. Voor "de afbraak van bedrijfsgebouwen behorende bij de varkenstak" werd € 143.150,10 subsidie toegekend. De totale subsidie bedroeg derhalve

€ 143.477,55. De subsidies werden in 2002 ontvangen of verrekend.

2.9. De afbraak van de (lege) varkensstallen vond plaats in het najaar van 2002. De sloopkosten bedroegen in totaal € 33.090.

2.10. Bij de voorlopige aanslag heeft de Inspecteur belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) vastgesteld op

€ 67.606. Hierin is, naast een bedrag van € 22.282, een bedrag van

€ 45.324 begrepen, berekend als volgt.

Subsidie beëindiging varkenstak : € 327

Subsidie afbraak varkensstallen : € 143.150

Sloopkosten varkensstallen : -/- € 33.090

(Boek)waarde varkensstallen : -/- € 19.738

Saldo € 90.649

Aandeel belanghebbende (50%) : € 45.324.

Dat laatste bedrag heeft de Inspecteur als een bedrijfsmatig verkregen voordeel aangemerkt. Bij de vaststelling van dat bedrag is geen rekening gehouden met de aankoop van voormelde drie varkensrechten voor een totaal bedrag van fl. 1.900,-- (€ 862). Belanghebbendes aandeel daarin bedroeg € 431.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende verkregen (netto) bate in verband met de deelname aan de Regeling 2e tranche belastbaar inkomen vormt. Die vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat het in de eerste alinea op pagina 4 van het (aanvullende) beroepschrift gestelde geen afzonderlijk geschilpunt vormt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.

3.3. Belanghebbende concludeert in zijn pleitnota primair, subsidiair en meer subsidiair tot vermindering van de voorlopige aanslag tot een aanslag waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) € 22.282 bedraagt.

De Inspecteur concludeert in zijn verweerschrift en in zijn pleitnota primair, subsidiair en meer subsidiair tot vermindering van de voorlopige aanslag tot een aanslag waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning € 67.175 bedraagt.

Ter zitting hebben partijen desgevraagd bevestigd dat de wederzijdse cijfermatige conclusies op zichzelf niet in geschil zijn.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn verweerschrift heeft de Inspecteur de belastingheffing over het in verband met de deelname aan de Regeling 2e tranche verkregen voordeel primair gefundeerd op de stelling dat sprake is van nagekomen bedrijfsbaten. Het Hof overweegt ter zake als volgt.

4.2. Vaststaat dat, toen belanghebbende en zijn echtgenote de varkensstallen in 2001 aan hun buurman verpachtten in verband met de MKZ crisis, de inrichting van de stallen al goeddeels was verwijderd en dat onder meer een voerinstallatie niet meer aanwezig was.

Aannemelijk is dat de varkensstallen na de gedeeltelijke staking in 1999 niet meer als zodanig in gebruik waren of anderszins werden benut, behoudens gedurende de kortdurende verpachting van de stallen in 2001 aan de buurman. Het stond belanghebbende en zijn echtgenote in beginsel vrij bedoelde stallen bij de gedeeltelijke staking naar privé over te brengen. Ook de Inspecteur, in zijn in 2.4 vermelde brief d.d. 23 oktober 2000, is klaarblijkelijk daarvan uitgegaan.

4.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de in 2.6 vermelde drie varkensrechten uitsluitend gekocht met het oog om betrokken te kunnen worden in een opkoopregeling. De aankoop van de drie varkensrechten volstond om aan de Regeling 2e tranche deel te nemen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende en zijn echtgenote voor ogen stond om met de aankoop van deze varkensrechten een voordeel te behalen en dat dit voordeel ten tijde van die aankoop ook redelijkerwijs viel te verwachten.

4.4. De deelname aan de Regeling 2e tranche leidde ter zake van de afbraak van de (lege) varkensstallen tot een aanzienlijke bate voor belanghebbende en zijn echtgenote, een en ander als in 2.10 weergegeven. Op de gekochte varkensrechten zelf werd een klein verlies geleden.

4.5. Naar het oordeel van het Hof zijn de aankoop van de varkensrechten, de deelname aan de Regeling 2e tranche en de sloop van de varkensstallen zo nauw verbonden met de in 1999 gedeeltelijk gestaakte onderneming, dat deze handelingen als ondernemingshandelingen moeten worden aangemerkt en dat het daarmee behaalde voordeel winst uit onderneming vormt. Daaraan doet niet af dat de varkensstallen in 1999 naar privé zijn overgebracht. Daaraan doet evenmin af dat, wellicht, een ieder die in het bezit was van varkenstallen, door aankoop van varkensrechten een vergelijkbaar voordeel zou kunnen behalen.

4.6. De Inspecteur heeft met de in 2.4 vermelde brief van 23 oktober 2000 noch anderszins bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de in het kader van de deelname aan de Regeling 2e tranche bij belanghebbende opgekomen baten niet als inkomen belastbaar zouden zijn.

4.7. De belastingheffing over de in verband met de deelname aan de tweede opkoopregeling opgekomen bate heeft de Inspecteur subsidiair gefundeerd op de stelling dat (mede) in verband met de aankoop van de drie varkensrechten sprake is van een nieuwe onderneming.

Meer subsidiair heeft de Inspecteur die heffing gefundeerd op de stelling dat sprake is van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Aan de behandeling van die stellingen komt het Hof niet meer toe.

4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is, naar partijen ter zitting hebben bevestigd, niet in geschil dat de voorlopige aanslag moet worden verminderd tot een aanslag waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning € 67.175 bedraagt.

De voorlopige aanslag moet dan worden verminderd tot een naar een verzamelinkomen van € 77.599, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning € 67.175 bedraagt en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 10.424.

5. Griffierecht

Het beroep heeft ertoe geleid dat de voorlopige aanslag wordt verminderd. Aan belanghebbende dient het door hem betaalde griffierecht ad € 37 te worden vergoed.

6. Proceskosten

a. Het beroep heeft ertoe geleid dat de voorlopige aanslag wordt verminderd. Het Hof honoreert het verzoek van belanghebbende ten aanzien van de Inspecteur een veroordeling in de proceskosten uit te spreken als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt die kosten vast op 2 punten x € 322 x wegingsfactor 1,5 of € 966.

b. Ter zitting is tevens behandeld de met de onderhavige zaak samenhangende zaak van belanghebbendes echtgenote met hofkenmerk 04/02854, waarin deze bij schriftelijke uitspraak van heden gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Daarom spreekt het Hof in de onderhavige zaak een proceskostenveroordeling uit van (1/2 x € 966 =) € 483.

7. Beslissing

Het Hof

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de bestreden uitspraak,

vermindert de voorlopige aanslag tot een naar een verzamelinkomen van € 77.599, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning € 67.175 bedraagt en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 10.424,

gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 21 november 2007 door J.W.J. Huige, voorzitter, G.J. van Muijen en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 november 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak

overgelegd.

2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende

vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.