Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2007, BC3949, 07/00024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2007, BC3949, 07/00024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 november 2007
Datum publicatie
8 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3949
Zaaknummer
07/00024

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde bedragen van € 4.200,= respectievelijk € 2.500,= terecht gecorrigeerd?

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 07/00024

Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 november 2006, nummer AWB 06/424, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.300,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 augustus 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1944, ongehuwd, is werkzaam geweest bij het Ministerie van Defensie in een militaire functie en is in 1999 met functioneel leeftijdsontslag gegaan.

2.2. In 2003 heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bij de vraag 22a "Aftrek betaalde alimentatie of andere onderhoudsverplichtingen" een bedrag van € 4.200,= vermeld en bij de vraag 26a "Aftrek studiekosten of andere scholingsuitgaven" een bedrag van € 2.500,=. Het bedrag ad € 4.200,= betreft de door belanghebbende betaalde premies ANW, ZFW, AWBZ en militaire nabestaandenpensioenwet. Het bedrag van € 2.500,= betreft de door belanghebbende geschatte kosten van zelfstudie militaire rechtspositie, het Militair Keuringsreglement en het Militair Tucht- en Strafrecht, "bedoeld voor standhouden tegen hoog opgeleide juridische academici op het Ministerie van Defensie en om bezwaarschriften, beroepschriften en pleitnotities te concretiseren en te motiveren". Belanghebbende heeft deze aftrekpost als volgt gespecificeerd:

Studietijd, telefoonkosten en reiskosten € 3.000,=

Af: drempel € 500,=

€ 2.500,=.

De Inspecteur heeft beide bedragen bij de aanslagregeling gecorrigeerd.

2.3. Over de jaren 2001 en 2002 zijn navorderingsaanslagen vastgesteld met dagtekening 19 april 2006. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door de Inspecteur op 18 augustus 2006 ontvangen. De Inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2006 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft daartegen geen beroep ingesteld.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde bedragen van € 4.200,= respectievelijk € 2.500,= terecht gecorrigeerd?

Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Het geschil betreft uitsluitend de door de Inspecteur gecorrigeerde studiekosten en alimentatie. De premieheffing is niet in geschil.

- De studiekosten heb ik geschat. Het betreft mijn zelfstudie, die in relatie staat met het bemachtigen van een betere positie als veteraan.

- De alimentatie betreft de premies ANW, ZFW, AWBZ enz., die ik aan de Staat heb betaald.

- Ik heb onvoldoende tijd gehad om op de navorderingen 2001 en 2002 van de Inspecteur te reageren. Ik ben er pas later achtergekomen, dat voor de navordering over de jaren 2001 en 2002 sprake moest zijn van kwade trouw. Ik heb niet te kwader trouw gehandeld.

De Inspecteur

- Aan de voorwaarden voor de geclaimde aftrek is niet voldaan. Belanghebbende volgt geen leertraject.

- De navorderingen over de jaren 2001 en 2002 kunnen niet aan de orde komen in de procedure tegen de aanslag 2003. Deze aanslagen zijn reeds onherroepelijk komen vast te staan.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een aanslag vastgesteld met inachtneming van de aftrekposten vermeld onder 2.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2006 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 en 2002. Belanghebbende heeft daartegen geen beroep ingesteld.

Belanghebbende heeft op 24 januari 2006 bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen de onderhavige aanslag. Daarin uit hij ook grieven tegen de twee reeds vaststaande navorderingsaanslagen. Belanghebbende stelt, dat hij pas nadat de beroepstermijn onbenut verstreken was er achter kwam, dat hij bepaalde stellingen had moeten betrekken bij de bestrijding van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur stelt zich naar het oordeel van het Hof terecht op het standpunt dat die twee navorderingsaanslagen onherroepelijk zijn komen vast te staan en dat ze bij het onderhavige beroep niet meer aan de orde kunnen worden gesteld.

4.2. Belanghebbende heeft een aftrekpost van € 4.200,= geclaimd. Naar het oordeel van het Hof voldoet de aftrekpost niet aan de voorwaarden voor aftrek onderhoudsverplichtingen als genoemd in artikel 6.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende betalingen heeft gedaan op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. De Inspecteur heeft de geclaimde aftrek derhalve terecht gecorrigeerd.

4.3. Belanghebbende stelt in dat verband, dat hij als ongehuwde met de betalingen van de premies ANW, AWBZ enz. in wezen bijdraagt aan levensonderhoud van derden. Voor zover belanghebbende daarmee beroep bedoelde te doen op het gelijkheidsbeginsel, kan dat beroep niet worden gehonoreerd op de gronden vermeld in punt 2.2.3 van de uitspraak van de Rechtbank.

4.4. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwen, dat bij hem door de Inspecteur gewekt zou zijn door het volgen van zijn aangiften in de voorgaande jaren, overweegt het Hof dat de enkele omstandigheid, dat de Inspecteur gedurende een reeks van jaren belanghebbendes aangiften ongecorrigeerd liet, onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Gesteld noch gebleken is, dat er andere omstandigheden waren, die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken, dat de gedragslijn van de Inspecteur op een bewuste standpuntbepaling berustte. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.

4.5. Ook de aftrek van de door belanghebbende geclaimde studiekosten is naar het oordeel van het Hof door de Inspecteur terecht geweigerd. Volgens artikel 6.27 van de Wet IB 2001 kunnen als scholingsuitgaven slechts worden aangemerkt uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Niet gebleken is dat belanghebbende een studie heeft gevolgd met dat oogmerk.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond,

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 15 november 2007 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en M.C.G.J. van Well, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.