Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2008, BC6565, 03/01800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2008, BC6565, 03/01800

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 januari 2008
Datum publicatie
13 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC6565
Zaaknummer
03/01800

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft, in zijn ter zitting van 20 september 2006 overgelegde pleitnota, een bewijsaanbod gedaan inhoudende dat hij de heer H wilde horen als getuige. Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2007 aangekondigd, dat hij de heer R als getuige wenst te horen.

Het Hof stelt vast dat belanghebbende ter laatste zitting noch de heer H, noch de heer R of enige andere getuige heeft meegebracht.

Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard, dat hij de dag voorafgaande aan de laatste zitting heeft gesproken met de heer R en dat, gelet op de "gezinssituatie", is besloten op dit moment geen getuigen te horen. Belanghebbende heeft tevens verklaard, dat hij de heer H niet meer wenst op te roepen als getuige. Belanghebbende heeft evenmin verzocht om aanhouding van de zaak om alsnog getuige(n) mee te brengen.

Dit leidt het Hof tot de slotsom, dat belanghebbende geen behoefte meer heeft aan de vorenbedoelde invulling van het getuigenaanbod.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01800

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, aanslagnummer 0000.00.000.H77.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 8 februari 2002 voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 249.245,=. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 31,=. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 maart 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord advocaat van belanghebbende. Belanghebbende is niet verschenen.

De Inspecteur is verschenen.

1.4. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de gedingstukken.

1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.6. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 september 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de gedingstukken.

1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen gevolg te geven aan het door hem ter zitting gedane bewijsaanbod.

1.8. Bij op 18 september 2007 bij het Hof ingekomen brief met bijlagen heeft belanghebbende voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.9. Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de gedingstukken.

1.10. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is gehuwd met mevrouw A.

Op 19 februari 1997 hebben belanghebbende en de heer B een vennootschap onder firma opgericht genaamd C (hierna: de v.o.f.). Op 3 september 1997 trad belanghebbende uit als vennoot uit deze firma en werd zijn echtgenote in zijn plaats firmante.

2.2. Op 9 maart 1998 werd D B.V. (hierna ook: de B.V.) opgericht. Belanghebbende en mevrouw E, echtgenote van de heer B, zijn benoemd tot directeur van de B.V. en verkregen bij oprichting ieder 50% van het aandelenkapitaal in de de B.V. Op 12 maart 1998 werd bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te F een wijziging ingevoerd in het handelsregister inhoudende dat de v.o.f. met ingang van 9 maart 1998 werd voortgezet door de B.V.

2.3. Op 24 juli 1998 trad mevrouw E af als directeur van de B.V. en verkocht zij alle door haar gehouden aandelen in de B.V. aan belanghebbende tegen een prijs gelijk aan de nominale waarde (ƒ 20.000,=). Belanghebbende werd directeur-enig aandeelhouder van B.V. Op 24 februari 2001 is de B.V. failliet verklaard.

2.4. In de loop van het jaar 2000 heeft er een FIOD onderzoek plaatsgevonden naar belanghebbende en zijn vennootschappen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport dat tot de gedingstukken behoort (hierna: het rapport).

Uit een strafrechtelijk onderzoek is gebleken, dat door de v.o.f. en de B.V. in de jaren 1997 tot en met 2000 gefactureerde omzet is verzwegen en inkopen van onder meer de firma G tot een te hoog bedrag zijn geboekt. De Inspecteur heeft het becijferde voordeel bij belanghebbende als winstuitdeling aangemerkt en in de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betrokken. Het rapport vermeldt onder meer dat de (tijdelijke) mede aandeelhoudster mevrouw E voornoemd feitelijk geen zeggenschap had in de B.V.

2.5. Belanghebbende heeft tijdens diverse verhoren, weergegeven op bladzijde 20 en volgende van het rapport, onder meer het volgende verklaard met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2000:

"(...) Ik heb facturen op laten maken van ... en van G. (...)."

" De valse facturen van G werden opgemaakt door H van G uit J. Hij kreeg daarvoor niets, maar ik leverde hem dan goederen voor een lager bedrag als dat ik er werkelijk voor moest hebben. Ik liet dus een deel van mijn winst vallen.

Ik heb voor G ook wel eens iets geregeld. Dat ging als volgt.

G kon onder andere niet inkopen bij K uit L. Ik kocht dan in bij K en leverde deze goederen aan G op factuur met BTW. G verwerkte deze factuur in zijn administratie.

Deze door mij opgemaakte factuur verwerkte ik dan niet in mijn administratie maar ik verwerkte dan een factuur van mijn bedrijf naar een bedrijf in België zodat ik geen BTW hoefde af te dragen.

Ik verkocht de goederen dan met verlies aan G.

G betaalde mij dan het factuurbedrag met BTW. Ik had wel verlies op de partij, maar aangezien ik de BTW niet afdroeg

hield ik er ook nog wat aan over en had ik in werkelijkheid dus geen verlies.

Degene die het meeste heeft overgehouden aan deze deal is H van G.

Als jullie bij G de facturen opvragen en deze vergelijken met mijn administratie dan weet je hoeveel goederen ik heb geleverd aan G welke ik gefactureerd heb met valse facturen naar België.

Hoeveel valse facturen ik van G voor mijn administratie heb gekregen, weet ik niet.

Niet alle inkopen bij G zijn gefingeerd, er is ook werkelijk ingekocht bij G.

Als jullie bij G alle verkopen opvragen zie je het aan het verschil.

Voorzover mij bekend, zijn alle inkopen door G van mijn bedrijf goed, en alle verkopen die jullie daar vinden aan mijn bedrijf ook goed. Het verschil bestaat uit valse facturen.

Ik praat dan over verkoopfacturen van G voor een bedrag van rond de FL 50.000,--. Ten aanzien van mijn facturen aan G praten we over een bedrag van totaal FL 300.000,--.

Meer valse facturen zijn er niet in verwerkt in mijn administratie. (...)".

2.6. Ten aanzien van de facturen, vermeld in de hierna onder 2.11 aangehaalde brief van de Inspecteur van 23 januari 2002, heeft belanghebbende het volgende verklaard (bladzijde 22 van het rapport):

" Op dit door u getoonde overzicht met facturen die daarbij horen, welke U mij ook heeft laten zien, staan in overzicht de facturen aan G en de door mij opgemaakte valse facturen aan België.

Het kan wel kloppen dat er voor een totaal bedrag van 729 duizend gulden door mij valse facturen zijn opgemaakt richting België. Die leveringen aan G hebben daadwerkelijk plaatsgevonden.

Daarnaast heb ik voor jullie de facturen doorgenomen welke jullie ontvangen hebben van G en waarvan ik jullie kan vertellen dat die leveringen aan G helemaal niet hebben plaatsgevonden.

Dit zijn dus zendingen die niet doorgegaan zijn en waarvoor ik wel een factuur had verstuurd of valse facturen op verzoek van Theo heb opgemaakt het zijn de volgende facturen: (...).".

Belanghebbende noemt hierbij vervolgens exact dezelfde facturen die door de Inspecteur zijn vermeld in zijn hierna onder 2.11 genoemde brief gedagtekend 23 januari 2002.

2.7. Op 6 maart 2001 verklaarde belanghebbende voorts (bladzijden 37 en 38 van het rapport):

" (...) De aangiften voor de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting zijn door de boekhouder bij hem op kantoor ingevuld en hij heeft van mij een volmacht om namens mij aangiften te ondertekenen en in te sturen naar de belastingdienst. Hij wist nergens van, maar ik wist, als hij een aangifte instuurde, dat de door hem ingediende aangiften niet juist waren.

Ik ben mij nu ook bewust dat ik mij daardoor schuldig heb gemaakt aan de strafbare feiten die door u omschreven worden als valsheid in geschrifte en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de belastingdienst, maar ik heb hier in de afgelopen jaren niet zo bij stil gestaan als nu. Van het een komt nu eenmaal het ander.

Maar nogmaals, het is in het begin zeker niet de bedoeling geweest om de belastingdienst te benadelen, maar op een gegeven moment kon ik niet anders. Ik kon de BTW die ik verschuldigd was, niet aftrekken want ik had het geld nodig voor mijn andere activiteiten."

(...)

"Ik kan niet anders dan bevestigen dan dat de verdenkingen jegens mij terecht zijn geweest en dat de door mij of D B.V. ingediende aangiften voor de diverse belastingen niet conform de waarheid zijn geweest. Maar dit is niet bewust gedaan om de belastingdienst te benadelen maar meer een gevolg daarvan.

Ik wil wel aangeven dat ik alleen daarvoor verantwoordelijk ben en de anderen hier geen schuld treft of wetenschap van hebben gehad. En met de anderen bedoel ik dan mijn vrouw, Ivo (Hof: B) en M.

De door mij gedane handelingen zijn nooit gedaan met de intentie om de belastingdienst te tillen. Dit met uitzondering van de door mij opgemaakte valse facturen waarover ik bij G heb verklaard. (...)"

2.8. Ten aanzien van de rol van mevrouw E heeft belanghebbende het volgende verklaard (bladzijde 40 van het rapport):

"(...)_Ik wil nog wel kwijt dat ik in het begin van mijn bedrijfsactiviteiten met B&L medevennoot was met E, beide voor 50%. Feitelijk was dit een papieren constructie. M deed nauwelijks iets voor de V.O.F. of de B.V. En als er strafbare feiten zijn gepleegd in de periode dat M vennoot was heeft zij er niets mee te maken. (...)"

2.9. Ten aanzien van de facturen van de firma N verklaarde belanghebbende (bladzijde 26 van het rapport):

" (...) Al deze facturen komen van N af. De handgeschreven nota van 30 juni 2000 voor een bedrag van fl 248.512,50 inclusief BTW met betrekking tot de aankoop van CD roms is niet correct.

Deze inkoop heeft helemaal niet plaatsgevonden. De partij was me wel aangeboden maar de koop is niet doorgegaan. Ik had echter geld nodig om een kastekort af te dekken en daarom heb ik deze handgeschreven nota verwerkt in mijn administratie. (...)".

2.10. Op 4 april 2003 is belanghebbende door de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) veroordeeld voor valsheid in geschrifte bestaande uit het opmaken van valse inkoop- en verkoopfacturen en deze bewust in de administratie van zijn bedrijven te hebben opgenomen met als direct gevolg dat deze onjuiste en of onvolledige gegevens ten onrechte als juist en volledig in de belastingaangiften zijn verwerkt.

Daarbij is belanghebbende tevens veroordeeld voor het namens de v.o.f. en B.V. opzettelijk niet doen van de vereiste kwartaalaangiften omzetbelasting door een te hoog bedrag aan voorbelasting af te trekken of een te laag bedrag aan omzet of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend, af te dragen over de jaren 1997 tot en met 2000 als gevolg waarvan er te weinig belasting wordt geheven.

2.11. Bij een aan belanghebbende gerichte brief van 23 januari 2002 kondigde de Inspecteur aan dat hij met betrekking tot de jaren 1997 en 1998 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 definitieve aanslagen inkomstenbelasting aan belanghebbende zal opleggen:

"Betreft Kennisgeving navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting 1997 en 1998 en vaststelling definitieve aanslagen inkomstenbelasting 1999 en 2000.

Geachte heer P,

Uit een strafrechtelijk onderzoek tegen V.O.F. C, C BV en uzelf is gebleken dat door de besloten vennootschap B&L aan G in bovengenoemde jaren gefactureerde omzet is verzwegen en inkopen van G tot een te hoog bedrag zijn geboekt. Hierna geef ik per jaar een overzicht van de niet geboekte verkopen met daaropvolgend de te hoog geboekte inkopen. (...)."

2.12. Aan belanghebbende is met dagtekening 8 februari 2002 de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd. Deze is tezamen met de in de brief van 23 januari 2002 aangekondigde aanslagen door belanghebbende op 9 februari 2002 ontvangen.

2.13. Met dagtekening 13 februari 2002 dient belanghebbende een bezwaarschrift in bij de Inspecteur met de volgende tekst:

"Betreft: 0000.00.000.H77, 0000.00.000.H87 en 0000.00.000.H96

Geachte heer Q,

Onlangs heb ik van U een schrijven ontvangen d.d. 23 januari 2002 waarin U schrijft dat uit een strafrechterlijk onderzoek tegen V.O.F. C, D B.V. en ondergetekende is gebleken dat er de afgelopen jaren o.a. omzet is verzwegen.

Naar aanleiding van deze conclusie heb ik op 09 februari j.l. bovengenoemde aanslagen ontvangen. Ik maak bezwaar tegen deze opgelegde aanslagen omdat ik niet akkoord ga met de door U aangegeven correcties. Op 17 januari j.l. zou deze zaak behandeld worden door de rechtbank van Breda. Deze zaak ik aangehouden omdat er nog getuigen in deze zaak gehoord dienen te worden. U stelt een aantal conclusies welke ik ten zeerste bestrijd.(...)."

2.14. Bij uitspraak van 19 juni 2003 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.

2.15. De Inspecteur beroept zich op interne compensatie. Uit het proces-verbaal van de FIOD volgt, dat de belanghebbende in de administratie van de v.o.f. en de B.V. voor een bedrag groot

ƒ 3.100.966,= aan valse facturen heeft verwerkt. Van deze facturen zijn slechts de facturen van G gecorrigeerd groot

ƒ 1.664.733,= exclusief omzetbelasting (ƒ 1.956.061,= inclusief omzetbelasting).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de opgelegde navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt, dat de rechter, onder meer indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken, dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.

Hierbij dient in acht te worden genomen dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, doch moet berusten op een redelijke schatting (Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38 039, BNB 2003/203).

4.2. De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende stelt, dat de Rechtbank weliswaar heeft geoordeeld, dat er onjuiste aangiften zijn gedaan, echter niet op alle fronten. Belanghebbende heeft vervolgens niet expliciet de aangifte voor de onderhavige procedure daarvan uitgezonderd. Dat betekent dat belanghebbende de stelling van de Inspecteur onvoldoende heeft weersproken. Reeds als gevolg daarvan staat voor dit geding vast dat belanghebbende niet de vereiste aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, onderdeel a, van de AWR.

De Inspecteur heeft zich, naar het oordeel van het Hof, in het verweerschrift dan terecht op het standpunt gesteld dat om deze reden de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR dient te worden omgekeerd. Dit is van belang in verband met het volgende.

4.3. Belanghebbendes stelt zich daartegenover op het standpunt, dat hij nimmer ter zake van de valse facturen gelden heeft ontvangen. Er was volgens hem geen geldstroom, althans niet in zijn richting. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. Naar zijn oordeel is er vermogen onttrokken in geld en uitsluitend door belanghebbende. Hij wijst in dat verband op het volgende:

Belanghebbende heeft tijdens het strafrechtelijk onderzoek toegegeven, dat er een groot aantal valse in- en verkoopfacturen is geboekt in de administratie. Belanghebbende gaf daarbij als verklaring, dat hij andere zwarte in- en verkopen hiermee "wegboekte" en dat hij het daarmee gemoeide geld nodig had om kastekorten af te dekken of andere activiteiten te financieren. Tevens heeft belanghebbende erkend, dat de kasopnamen van een Belgische bankrekening niet in de administratie verwerkt waren en dat in de jaren 1997 tot en met 2000 de vereiste aangiften voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting niet waren gedaan.

Belanghebbende heeft tevens verklaard, dat alle facturen in verband met leveringen aan Belgische leveranciers per kas zijn betaald (bladzijde 21 van het rapport). Dit wettigt het vermoeden, dat er geldstromen aanwezig waren en dat die ook in belanghebbendes richting liepen. Belanghebbende heeft dit vermoeden met hetgeen hij in de stukken en ter zitting daarover heeft verklaard onvoldoende weerlegd. Naar het oordeel van het Hof is daarmee voldoende gebleken dat belanghebbende ook zelf gelden heeft ontvangen. De grief van belanghebbende faalt.

4.4. Belanghebbendes tweede grief, verwoord in de brief van 28 april 2006, behelst dat de bewijslast niet dient te worden omgekeerd aangezien het niet voldoen aan de administratieverplichting of het doen van de vereiste aangiften de vennootschappen betreft en niet belanghebbende. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de bewijslast inzake de juistheid van de onderwerpelijke aanslag op de Inspecteur rust.

Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de bewijslast voor een uitdeling in principe op de inspecteur rust. Deze bewijslast wordt in dit geval echter, zoals uiteengezet onder 4.2, door de werking van artikel 27e AWR omgekeerd.

4.5. Belanghebbendes grief strekt tot het betoog dat de aanslag dient te worden verlaagd aangezien hij niet gedurende de gehele periode alleen gerechtigd was tot het resultaat van de v.o.f. Deze grief strandt eveneens. Immers, belanghebbende heeft tijdens de verhoren verklaard (zie onder 2.7 en 2.8), dat andere firmanten geen weet hadden van belanghebbendes malversaties en dat hij alleen verantwoordelijk was.

4.6. Belanghebbende stelt voorts, dat de door de Inspecteur gestelde onttrekking dient te worden verminderd met de op die periode betrekking hebbende naheffingsaanslag omzetbelasting. De Inspecteur heeft zich, voor zover belanghebbende voor een gedeelte van de facturen G geen gelden zou hebben ontvangen, echter beroepen op interne compensatie. De Inspecteur heeft in dit verband de correcties niet beperkt tot G maar uitgebreid tot in de bijlagen van zijn brief van 9 mei 2006, welke brief met bijlagen tot de gedingstukken behoort, met name genoemde facturen, waarvoor belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld. Belanghebbende heeft dit standpunt van de Inspecteur onvoldoende weersproken. Dit brengt mee dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is.

4.7. Belanghebbende heeft, in zijn ter zitting van 20 september 2006 overgelegde pleitnota, een bewijsaanbod gedaan inhoudende dat hij de heer H wilde horen als getuige. Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2007 aangekondigd, dat hij de heer R als getuige wenst te horen.

Het Hof stelt vast dat belanghebbende ter laatste zitting noch de heer H, noch de heer R of enige andere getuige heeft meegebracht.

Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard, dat hij de dag voorafgaande aan de laatste zitting heeft gesproken met de heer R en dat, gelet op de "gezinssituatie", is besloten op dit moment geen getuigen te horen. Belanghebbende heeft tevens verklaard, dat hij de heer H niet meer wenst op te roepen als getuige. Belanghebbende heeft evenmin verzocht om aanhouding van de zaak om alsnog getuige(n) mee te brengen.

Dit leidt het Hof tot de slotsom, dat belanghebbende geen behoefte meer heeft aan de vorenbedoelde invulling van het getuigenaanbod.

4.8. Gelet op het al hetgeen hiervoor is overwogen, is het gelijk ten aanzien van het geschilpunt aan de zijde van de Inspecteur. Gelet op al het voorgaande dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 24 januari 2008 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die dag ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.