Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-01-2008, BC6568, 03/01976
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-01-2008, BC6568, 03/01976
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 januari 2008
- Datum publicatie
- 13 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BC6568
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG6444, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG6444
- Zaaknummer
- 03/01976
Inhoudsindicatie
Gelet op hetgeen is bepaald in het ALR en de leveranciersovereenkomst, in hun onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat in casu sprake is van financieringsovereenkomsten met garantstellingen tussen belanghebbende, leveranciers en vaste afnemers. Het in de overeenkomsten neergelegde eigendomsvoorbehoud doet daaraan niet af. Met de betaling door belanghebbende aan G voor de levering van G aan E te F, heeft de leverancier G volledige betaling ontvangen. Van een overdracht van vorderingen en het ontvangen van een "provisie" is geen sprake; belanghebbende neemt niet de positie van de leverancier over. Ten aanzien van de leverancier doet zich de situatie van artikel 29, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de OB 1968 derhalve niet voor, zodat de Inspecteur terecht heeft geweigerd de gevraagde teruggaaf te verlenen.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01976
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de fiscale eenheid X NV c.s. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de beschikking over het tijdvak november 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 19 november 2002 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingevolge artikel 29, lid 1, onderdeel a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB 1968) ten bedrage van fl. 261,= (zijnde € 118,=) ingediend.
De Inspecteur heeft met dagtekening 1 februari 2003 hierop negatief beschikt.
1.2. Belanghebbende is hiertegen tijdig en op regelmatige wijze in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar afgewezen en geen teruggave verleend.
1.3. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 232,=.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 24 november 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota aan het Hof en de Inspecteur overgelegd en voorgedragen. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij de pleitnota de brief van 15 november 2002 van A overgelegd. Het Hof rekent deze pleitnota en de brief tot de stukken van het geding.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende oefent onder meer het bedrijf van inkoopcombinatie uit en is daarmee ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB 1968.
2.2. Voor de uitoefening van het bedrijf van inkoopcombinatie sluit belanghebbende met zowel leveranciers als afnemers overeenkomsten af. De bij de inkoopcombinatie aangesloten, vaste, afnemers verplichten zich middels deze overeenkomsten om zoveel mogelijk goederen in te kopen bij de aangesloten leveranciers.
2.3. In de basisovereenkomst voor vaste afnemers is onder meer het volgende opgenomen:
"(.........)
wenst vaste afnemer te worden van X (.........), die tot doel heeft diensten te verlenen aan haar vaste afnemers en voor haar vaste afnemers te bemiddelen bij het inkopen van goederen en het verrichten van diensten en daarbij zo gunstig mogelijk condities en prijzen te bedingen.
Door ondertekening dezes stemt hij (Hof: de vaste afnemer) in met de bepalingen van achterstaand algemeen leveringsreglement, dat van deze overeenkomst deel uitmaakt.
(.........)".
2.4. In de leveranciersovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
"(.........)
Hiermee bevestigt X N.V. (.........) met u te zijn overeengekomen dat uw facturen ter zake van aan vaste afnemers van X geleverde zaken en diensten door X zullen worden voldaan met inachtneming van onderstaande voorwaarden:
1. Vaste afnemers van X zijn zij die als bij X aangesloten ondernemers zijn vermeld in de aan u te verstrekken ondernemerslijst (.........).
2. X acht zich gehouden tot nakoming van de betalingsverplichtingen, die voor haar vaste afnemers voortvloeien uit de door hen met u aangegane overeenkomsten, voorzover deze betrekking hebben op leveringen die behoren tot de normale bedrijfsuitoefening van u en de vaste afnemers, en een belang van ƒ 1.000,00 per overeenkomst niet te boven gaan.
(.........)
3. X behoudt zich het recht voor om haar betalingsverplichting ten aanzien van één of meer vaste afnemers op te schorten. U wordt daarvan schriftelijk in kennis gesteld. (.........)
4. 1 U bent verplicht om ten aanzien van alle op grond van koopovereenkomsten aan de vaste afnemers uit te leveren zaken te bedingen dat u de eigendom daarvan voorbehoudt totdat door betaling door de vaste afnemer zijn tenietgegaan:
a. de vorderingen betreffende de tegenprestatie voor die zaken;
b. de vorderingen inzake door u ter uitvoering van genoemde overeenkomsten tevens ten behoeve van de koper verrichte of te verrichten werkzaamheden;
c. de vorderingen wegens tekort schieten in de nakoming van genoemde overeenkomsten.
4.2 U bent ermee bekend dat X in het geval van betaling voor een vaste afnemer krachtens een overeenkomst met vaste afnemer in uw vordering wordt gesubrogeerd. In het geval van subrogatie bent u verplicht aan X over te dragen de door u voorbehouden eigendom van het door u geleverde waarvan de koopprijs is voldaan. In verband hiermee dient u te bedingen dat het eigendomsvoorbehoud niet komt te vervallen bij betaling door een derde die in uw vordering wordt gesubrogeerd.
(.........)
7. Op de factuur dient door u te worden vermeld: "Betaling door X", en voorzover het een creditnota betreft: "X verrekent".
(.........)
12. U geeft last aan X om de koopprijs, aan u verschuldigd ter zake van de door u verrichte leveringen, van de vaste afnemer in ontvangst te nemen. U verbindt zich om daartoe alle medewerking aan X te verlenen.
Indien X uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst treedt zij terstond in uw rechten tegenover betrokken vaste afnemers (subrogatie).
U bent eveneens gehouden X alle mogelijke medewerking te geven in geval van uitwinning.
13. Door ondertekening van deze overeenkomst machtigt u X reeds nu voor alsdan onherroepelijk om bij wanbetaling van kopers, namens u de ter zake van de leveringen verschuldigde BTW op grond van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 terug te vragen van de Inspecteur der Belastingen en om deze teruggevraagde belasting op de bankrekening van X te doen overschrijven en doet u hierbij afstand van het recht om zelf deze verzoeken om teruggaaf in te dienen.
(.........)".
2.5. De contractuele verhoudingen tussen belanghebbende, afnemers en leveranciers zijn geregeld in het Algemeen leveringsreglement (hierna: ALR), waarvan de artikelen 1 en 3 als volgt luiden:
"Artikel 1
De vaste afnemer dient zoveel mogelijk in te kopen bij en diensten op te dragen aan leveranciers, die daartoe door X zijn of worden gecontracteerd. X is ten opzichte van de gecontracteerde leveranciers betalingsgarant, mits de betrokken leveranciers de contractuele bepalingen terzake in acht nemen.
De door de vaste afnemer onder betalingsgarantie van X bestelde en geleverde zaken c.q. diensten worden door of in opdracht van X centraal betaald. In opdracht van X als voren bedoeld gedane betalingen worden voor de uitvoering van deze overeenkomst geacht te zijn betaald door X.
De vaste afnemer ontvangt periodiek betalingsadviezen en rekeningoverzichten, welke de financiële verplichtingen van de vaste afnemer jegens X vermelden. X en de vaste afnemer komen hierbij overeen dat, indien door of in opdracht van X de vordering van de leverancier wordt betaald, die vordering bij wijze van subrogatie op X overgaat. De overgang van de eigendom van de zaken in nader bepaald in artikel 3." en
"Artikel 3
De vaste afnemer verklaart ermee bekend te zijn en stemt er mee in, dat tussen X en haar contractleveranciers is en wordt overeengekomen dat de door de leveranciers voorbehouden eigendom van aan de vaste afnemer geleverde en te leveren zaken in het kader van de in artikel 1 genoemde subrogatie bij voorbaat aan X wordt geleverd. De overdracht vindt plaats op het moment dat X aan de leverancier betaalt. De vaste afnemer houdt vanaf dat moment de betreffende zaak voor X. De vaste afnemer verklaart dat hij de hiervoor genoemde levering bij voorbaat erkent, en voor zover nodig, dat hij de betalingsadviezen mede zal beschouwen als mededeling van de levering. De door de leverancier aan X overgedragen eigendom gaat pas op de vaste afnemer over indien en zodra hij de koopprijs - of de vorderingen wegens tekortschieten - van alle zaken die op de voornoemde wijze aan X zijn geleverd en overgedragen volledig aan X heeft betaald. (.........)".
2.6.1. Bij brief van 15 november 2002 bericht de heer mr. B, advocaat te C en bewindvoerder D, aan belanghebbende dat het faillissement van E te F
"is per 31 juli 2002 opgeheven vanwege gebrek aan baten. Aan geen der (concurrente) schuldeisers uitkering is gedaan.".
E te F is een vaste afnemer van belanghebbende.
2.6.2. Belanghebbende heeft een vordering op E te F in verband met een levering door G, een contractleverancier van belanghebbende, die oninbaar is. Onder verwijzing naar de onder 2.6.1 vermelde brief verzoekt belanghebbende bij brief van 19 november 2002 om teruggaaf van een bedrag van fl. 261,= (€ 118,=) ingevolge artikel 29, lid 1, onderdeel a van de Wet OB 1968.
2.7. In het sub 1.2 vermelde bezwaarschrift geeft belanghebbende aan dat zij door middel van het overgenomen eigendomsvoorbehoud niet de macht om als eigenaar over de goederen te beschikken verkrijgt bij de onderhavige transacties. Belanghebbende krijgt geen goederen geleverd, noch levert zij goederen door.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I Heeft belanghebbende recht op teruggaaf ingevolge artikel 29, lid 1, onderdeel a van de Wet OB 1968?
II Zo nee, heeft belanghebbende dan recht op de teruggaaf ingevolge de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 18 september 1987 VB 87/1164, dan wel door toepassing van de resolutie van 2 augustus 1983, nr. 283-3376 of ingevolge het besluit van 5 september 2003, nr. DGB2003/4484M, dan wel door toepassing van het gelijkheidsbeginsel?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken, waaronder de onder 1.5 vermelde pleitnota, de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
-Subrogatie is inderdaad ingewikkeld; hier is specifiek sprake van garantstelling, dus van factoring. Uit de aanhef van de leveranciersovereenkomst blijkt ook de garantstelling, waarvan de bevestiging in artikel 12 van die overeenkomst is uitgewerkt.
-De betaling is één op één, dus voor beide partijen gelijk.
-Het Safe-arrest is overtuigender dan het Maierhofarrest.
-Voor de brief van de Staatssecretaris van 1987 geldt dat intrekken wel noodzakelijk is, nu is het voor belastingplichtigen niet duidelijk.
-(Desgevraagd) Niet de Inspecteur, maar belanghebbende zou bij de afnemer kunnen nagaan of en hoe artikel 29, lid 2 van de Wet OB 1968 heeft gewerkt. Echter, er is een verstoorde relatie tussen belanghebbende en de afnemer door het niet betalen, ik heb dat niet kunnen achterhalen.
-(Desgevraagd) De brief van 19 november 2002 waarin de teruggaaf is verzocht, moet worden gezien als aanvulling op de aangifte van dat tijdvak.
De Inspecteur
-Er is wel degelijk sprake van betaling ter zake van de overeenkomst tussen leverancier en afnemer.
-De essentie van subrogatie is dat de vordering blijft bestaan, maar tegelijkertijd is voldaan. Belanghebbende treedt in de positie van de leveranciers. In de aanhef van de leveranciersovereenkomst staat dat de facturen ter zake van leveringen door X zullen worden voldaan. Niet bestreden wordt dat in artikel 12 van die overeenkomst iets anders staat.
-De inkoopcombinatie doet meer dan alleen betalingsverkeer, betalen van de vorderingen op de afnemers; er zijn meer voordelen.
-Belanghebbende geeft een te vrije uitleg aan het Maierhof-arrest.
-De brief van Financiën van 1987 inzake inkoopcombinaties is wellicht niet hetzelfde; intrekking is niet nodig, de brief is helder als blijkt dat artikel 29, lid 2, van de Wet OB 1968 wel toegepast zou kunnen worden. Bestreden wordt dat sprake is van dubbele heffing; artikel 29, lid 2 van de Wet OB 1968 wordt niet bij de afnemers toegepast, dus artikel 29, lid 1, van de Wet OB 1968 geldt niet bij de inkoopcombinatie.
-Over andere inkoopcombinaties kan ik niets zeggen.
-Ik claim geen proceskostenvergoeding.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en teruggaaf van een bedrag van € 118,=. De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 29 van de Wet OB 1968 luidt (voor zover van belang);
- 1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen en diensten, voor zover de vergoeding:
a. niet is en niet zal worden ontvangen;
b. (......)
- 2. De ondernemer die ingevolge artikel 15 belasting in aftrek heeft gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten, wordt het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd op het tijdstip waarop en voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel heeft terugontvangen. De belasting wordt in ieder geval verschuldigd twee jaren na de opeisbaarheid van de vergoeding, voor zover deze op dat tijdstip nog niet is betaald. De verschuldigd geworden belasting wordt op de voet van artikel 14 voldaan.
- 3. (......).
4.2. Belanghebbende staat voor dat een teruggaaf ingevolge artikel 29, lid 1, onderdeel a, van de Wet OB 1968 kan worden verleend. Belanghebbende stelt hiervoor dat zij de leverancier betaalt ingevolge de sub 2.4 vermelde leveranciersovereenkomst en dat zij het vorderingsrecht inclusief het recht op betaling van de leverancier overneemt, met andere woorden, dat de verbintenis blijft voortleven en belanghebbende in de plaats treedt van de leverancier. In artikel 13 van de sub 2.4 vermelde leveranciersovereenkomst wordt belanghebbende gemachtigd om namens de leverancier bij wanbetaling van kopers de ter zake van de leveringen verschuldigde omzetbelasting op grond van artikel 29 van de Wet OB 1968 terug te vragen bij de belastingdienst, waarbij de leverancier afstand doet van het recht om zelf een dergelijk verzoek om teruggaaf in te dienen. Volgens belanghebbende, is en zal de vergoeding voor de desbetreffende levering niet worden ontvangen door de leverancier. Het bedrag van vergoeding heeft de leverancier namelijk niet ontvangen in verband met haar levering, maar op basis van de overeenkomst met belanghebbende.
4.3. De Inspecteur volgt belanghebbende in haar stelling dat de vordering voor de levering op haar is overgegaan, maar bestrijdt de gevolgtrekking van belanghebbende dat uit die overgang zou volgen dat voorafgaande aan die overgang geen betaling heeft plaatsgevonden. Hij meent dat voorafgaand aan de overgang van de vordering, de vordering door belanghebbende namens de afnemer is voldaan, zodat toepassing van artikel 29, lid 1, onderdeel a, van de Wet OB 1968 op enig moment na de overdracht niet meer mogelijk is.
4.4. Het Hof volgt in deze de redenering van de Inspecteur. Gelet op hetgeen is bepaald in het ALR en de leveranciersovereenkomst, in hun onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat in casu sprake is van financieringsovereenkomsten met garantstellingen tussen belanghebbende, leveranciers en vaste afnemers. Het in de overeenkomsten neergelegde eigendomsvoorbehoud doet daaraan niet af. Met de betaling door belanghebbende aan G voor de levering van G aan E te F, heeft de leverancier G volledige betaling ontvangen. Van een overdracht van vorderingen en het ontvangen van een "provisie" is geen sprake; belanghebbende neemt niet de positie van de leverancier over. Ten aanzien van de leverancier doet zich de situatie van artikel 29, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de OB 1968 derhalve niet voor, zodat de Inspecteur terecht heeft geweigerd de gevraagde teruggaaf te verlenen.
4.5. Ook het beroep van belanghebbende op het arrest MKG, HvJ 26 juni 2003, C-305/01, V-N 2003/34.13, kan haar naar het oordeel van het Hof niet baten. In dat arrest is beslist dat de diensten verricht als eigenlijke of oneigenlijke factoor voor de omzetbelasting als belaste prestaties worden aangemerkt, dat ter zake van de vergoeding voor deze diensten omzetbelasting verschuldigd is en dat ter zake van deze diensten aanspraak bestaat op aftrek van voorbelasting, maar is de mogelijke toepassing van artikel 29, lid 1, van de Wet OB 1968 niet aan de orde.
4.6. Voor het antwoord op de eerste vraag is het gelijk aan de Inspecteur.
4.7. Belanghebbende stelt verder dat bij haar door de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 18 september 1987, VB 87/1164, welke als bijlage bij de stukken is gevoegd, te honoreren vertrouwen is gewekt, dat zij de omzetbelasting op gesubrogeerde vorderingen op haar vaste afnemers als inkoopcombinatie kan terugontvangen. In deze brief is aangegeven dat aan inkoopcombinaties, in gevallen waarin zij op grond van met leveranciers gesloten contracten door hun leden verschuldigde bedragen aan die leveranciers voldoen doch deze bedragen niet of niet volledig van hun leden ontvangen, teruggaaf wordt verleend, op de voet van artikel 29, lid 1, van de Wet OB 1968, van de omzetbelasting die is begrepen in de niet ontvangen bedragen.
4.8. De Inspecteur voert tegen deze stelling aan dat aan de in genoemde brief verleende goedkeuring, die wordt verleend op grond van de zekere gelijkenis die bestaat tussen de positie van een inkoopcombinatie en de positie van factoors, de uitdrukkelijke voorwaarde is verbonden dat sprake moet kunnen zijn van de mogelijkheid tot toepassing van artikel 29, lid 2, van de Wet OB 1968 bij de leden, in casu de vaste afnemers, wil aan de inkoopcombinatie zelf het recht op teruggaaf als bedoeld in artikel 29, lid 1, onderdeel a, van de Wet OB 1968 toekomen, omdat met deze voorwaarde recht wordt gedaan aan de wettelijke systematiek.
In de brief van 6 oktober 1999, kenmerk VB 1998-02437, van het Ministerie van Financiën, Directie Verbruiksbelastingen, is aan belanghebbende medegedeeld dat de goedkeuring in verband met de uitspraak van Hof 's-Gravenhage van 31 juli 1996, nr. 95/1799, V-N 1996, blz. 4883, punt 25, zijn belang heeft verloren. Dit is bevestigd in de brief van 1 november 2002, kenmerk DGB 2002-02926, van het Ministerie van Financiën, Directoraat Generaal Belastingdienst. In deze laatste, aan belanghebbende gerichte, brief is tevens aangegeven, dat de brief van 6 oktober 1999 in afschrift is toegezonden aan de eenheden van de Belastingdienst met de mededeling dat ook ten aanzien van andere inkoopcombinaties dienovereenkomstig dient te worden gehandeld.
4.9. Belanghebbende heeft als stelling aangedragen dat de brief van 18 september 1987 formeel niet is ingetrokken en dat het op de weg van de belastingdienst ligt om in hoogste instantie voor te leggen of de verhouding tussen een inkoopcombinatie en haar leden of afnemers in de weg staat aan toepassing van artikel 29, lid 2, van de Wet OB 1968. Belanghebbende handhaaft haar stelling dat aan haar met een beroep op het vertrouwensbeginsel de teruggaaf moet worden verleend.
Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Het staat de belastingdienst vrij een goedkeuring onder voorwaarden te verlenen en die goedkeuring weer te herzien. Voor toepassing bij belanghebbende moet dan wel tijdig en in overeenstemming met de geldende jurisprudentie kennis gegeven worden van wijziging of aanpassing van de goedkeuring. Naar het oordeel van het Hof is dat in casu gebeurd, nu belanghebbende in oktober 1999 op de hoogte is gebracht en de eenheden tegelijkertijd zijn ingelicht.
Haar stelling dat tot 4 oktober 2002 aan andere inkoopcombinaties nog steeds teruggaaf van omzetbelasting op grond van artikel 29, lid 1, van de Wet OB 1968, wordt verleend heeft belanghebbende, tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur, niet waargemaakt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
4.10. Belanghebbende heeft verder gesteld dat op haar toepassing dient te vinden de resolutie van 2 augustus 1983, nr. 283-3376 (factoorsresolutie). In deze resolutie wordt gesproken over een doorlopende overeenkomst waarbij de factoor zich verplicht om alle door hem goedgekeurde vorderingen van de tegenpartij ten volle en zonder voorbehoud over te nemen op het moment dat deze ontstaan. Belanghebbende meent dat zij niet enkel optreedt ten behoeve van de afnemers en dat de door haar verrichte leveranciersovereenkomst voldoet aan de in deze resolutie gegeven omschrijving van een factoorsovereenkomst. In deze verwijst belanghebbende ondermeer naar de artikelen 2, 3, 4.1, 4.2, en 13 van de sub 2.4 vermelde leveranciersovereenkomst. Nu in deze resolutie is geregeld dat de factoor namens de leverancier een verzoek om teruggaaf kan indienen bij de belastingeenheid die bevoegd is voor de desbetreffende leverancier, had om die reden volgens belanghebbende de gevraagde teruggaaf moeten worden verleend.
4.11. De Inspecteur bestrijdt dat ten aanzien van de verhoudingen belanghebbende, afnemers en leveranciers sprake is van factoorsovereenkomsten, waarop de factoorsresolutie van toepassing is. In deze resolutie wordt daaronder verstaan de overeenkomst op basis waarvan een ondernemer (de factoor) door hem goedgekeurde schuldvorderingen (categorieën van schuldvorderingen c.q. schuldvorderingen op bepaalde debiteuren) van een derde (zijn cliënt) overneemt, al dan niet op het moment van ontstaan van de schuldvorderingen, en vervolgens de financiële verrichtingen strekkende tot het verkrijgen van betaling van die vorderingen verricht. In de situatie waarin de factoor optreedt blijft volgens de Inspecteur de oorspronkelijk vordering als zodanig is stand, maar wordt overgenomen door een derde, de betaling ter zake van de overname wordt door de crediteur niet ontvangen ter zake van de door hem verrichte prestatie zodat de vordering door die betaling niet teniet gaat. In de situatie waarin een factoor optreedt blijft de oorspronkelijke vordering bestaan en behoudt, volgens de Inspecteur, artikel 29 van de Wet OB 1968 zijn werking. In de resolutie wordt goedgekeurd dat de factoor het verzoek om teruggaaf indient, maar daaraan dient blijkens de tekst van de resolutie een machtiging van de oorspronkelijke crediteur ten grondslag te liggen. Ondanks de indiening van het verzoek door en uitbetaling van de teruggaaf aan de factoor, blijft de teruggaaf rechtens aan de crediteur toekomen. Op de teruggaafbeschikking dient, zo betoogt de Inspecteur, als belanghebbende de crediteur vermeld te worden; als degene aan wie het afschrift gezonden dient te worden, wordt de factoor vermeld. De belastingdienst behoudt het recht de teruggaaf te betrekken in een verrekening ten name van de leverancier. De factoorresolutie past dan volgens de Inspecteur, ook in de systematiek van de Wet OB 1968.
4.12. Belanghebbendes beroep op toepassing van de resolutie kan naar het oordeel van het Hof niet slagen, nu - naar in 4.4 is geoordeeld - de leverancier in casu volledige betaling van zijn vordering ontvangt, hetgeen zich in de factoorssituatie juist niet voordoet. Voorts is geen sprake van het optreden als factoor, nu een daarvoor wezenlijk element - het factoorsloon - ontbreekt.
4.13. De factoorsresolutie is aangepast naar aanleiding van het sub 4.5 vermelde MKG-arrest bij besluit van 5 september 2003, nr. DGB2003/4484M. Die aanpassing leidt niet tot een ander oordeel dan in 4.12 is gegeven.
4.14. Voor het antwoord op de tweede vraag is het gelijk aan de Inspecteur.
4.15. Nu het gelijk ter zake van beide in geschil zijnde vragen aan de Inspecteur is, moet worden geoordeeld dat hij terecht heeft geweigerd de gevraagde teruggaaf te verlenen.
5. Proceskosten
Nu het beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier, in het openbaar uitgesproken op:
3 januari 2008
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 januari 2008
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.