Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2008, BD0003, 06/00299
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2008, BD0003, 06/00299
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 maart 2008
- Datum publicatie
- 22 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BD0003
- Zaaknummer
- 06/00299
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage vernietigd, omdat dat hof bij het doen van de uitspraak nog geen rekening kon houden met het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005, nr. 40 179, BNB 2006/52, en naar dit Hof verwezen voor een geheel nieuwe behandeling van de zaak. De Hoge Raad heeft in het arrest BNB 2006/52 overwogen, dat het aan in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon moet worden bepaald door het jaarloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal dagen waarop daadwerkelijk in de werkstaat is gewerkt, en de noemer door het aantal kalenderdagen van het jaar, verminderd met de weekeinddagen, de vakantiedagen en de feestdagen en dergelijke waarop niet behoefde te worden gewerkt. Daarbij tellen de dagen, waarop de werknemer krachtens de arbeidsovereenkomst zou hebben gewerkt in de werkstaat, maar daartoe door ziekte is verhinderd, in de teller van de breuk mee als gewerkte dagen; op de noemer hebben zij geen invloed. Deze wijze van bepaling van de toerekeningsbreuk geldt volgens de Hoge Raad ook voor de toepassing van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 06/00299
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ Z van de rijksbelastingdienst (hierna: Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 84.459 (€ 38.325) onder aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van fl. 5.152 (€ 2.338), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof 's-Gravenhage. Dat gerechtshof heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest naar dit Hof.
1.3. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd. De Inspecteur heeft van de reactie van belanghebbende kennisgenomen.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 november 2007 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met berichtgeving, niet verschenen.
1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald, dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.6. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende was gedurende het jaar 2000 in het kader van zijn dienstbetrekking bij A B.V. te B (hierna: de werkgever) werkzaam als machinist in Nederland en in Gabon ten behoeve van offshore-industrie.
2.2. Het jaar 2000 telde 366 kalenderdagen. Belanghebbende heeft die dagen als volgt gespecificeerd:
Werkzaam
NederlandVerlof NederlandWerkzaam
GabonVerlof
GabonZiekte NederlandZiekte GabonTotaalJanuari724----31Februari1415----29Maart1021----31April1119----30Mei1912----31Juni322--5-30Juli-238---31Augustus--31---31September--27--330Oktober----82331November---822-30December--2110--31Totaal6413687183526366
2.3. Belanghebbende heeft over het jaar 2000 twee jaaropgaven ontvangen van de werkgever voor een totaalbedrag van fl. 110.478: één met als omschrijving "Buitenland 2000" voor een bedrag aan loon van fl. 34.264 en één zonder nadere omschrijving voor een bedrag aan loon van fl. 76.214. Belanghebbendes onzuiver inkomen bedroeg in het onderhavige jaar fl. 86.067. De verschuldigde inkomstenbelasting vóór aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bedroeg fl. 16.827.
2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht voor een inkomensbestanddeel van fl. 39.573, bestaande uit een aan Gabon toe te rekenen loon van fl. 48.599, verminderd met een deel van het arbeidskostenaftrek van fl. 1.111 en een aftrek van fl. 7.915 ter zake van de zogenaamde Nedecoregeling. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend over een inkomensbestanddeel van fl. 26.349, bestaande uit een aan Gabon toe te rekenen loon van fl. 34.264 verminderd met fl. 7.915 ter zake van de Nedecoregeling.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Inspecteur het buitenlandse inkomen ter berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: de aftrek) correct vastgesteld?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Belanghebbende concludeert nader tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag, waarbij hij het inkomen, dat toe te rekenen is aan Gabon, als volgt berekent:
87 werkdagen + 26 ziektedagen Gabon/212 x fl. 110.478 = fl. 58.887.
Hij berekent het netto buitenlandse inkomen als volgt:
Bruto buitenlandse inkomen fl. 58.887
Af: Nedecoregeling fl. 7.915
Af: Aandeel arbeidskostenforfait fl. 2.320
Buitenlands inkomen netto fl. 48.652;
en de aftrek op 48.652/86.067 x fl. 16.827 = fl. 9.512.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij stelt zich op het standpunt dat de jaaropgave van de werkgever dient te worden gevolgd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur stelt, dat de Hoge Raad alleen aan een tijdsevenredige herrekening van het jaarloon ter berekening van het bedrag ter zake van de buitenlandse arbeid toekomt, indien de ter zake verkregen beloning niet kan worden vastgesteld door bijvoorbeeld salarisspecificatie. Nu belanghebbende van zijn werkgever een aparte loonopgaaf heeft gekregen voor zijn in Gabon verworven inkomsten, dient naar de mening van de Inspecteur geen herrekening plaats te vinden.
4.2. Het Hof kan de Inspecteur in zijn stelling niet volgen. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld, dat de jaaropgaven niet kunnen worden gevolgd, nu daarop de tijdvakken ontbreken en er bovendien een grote discrepantie bestaat tussen de herrekening en de jaaropgaven. Tevens stelt belanghebbende dat de jaaropgaven in twijfel moeten worden getrokken, omdat belanghebbendes werksituatie bijzonder is te noemen ten opzichte van een doorsnee belastingplichtige. Belanghebbende was ten eerste gedurende 26 dagen toe te rekenen aan het werk in buitenland ziek geweest en ten tweede wijkt belanghebbendes werkweek af van de normale werkweek. Belanghebbende dient op elke dag van de week, ongeacht of dit een feest-, zon- of werkdag is, zijn werkzaamheden te verrichten; hij noemt dit "1 op 1" werken, hetgeen gebruikelijk is in de offshore-industrie, zo stelt hij. Het Hof acht deze laatstgenoemde stelling aannemelijk, gezien de bijzondere aard van belanghebbendes werkzaamheden als machinist aan boord van een schip. Het Hof is derhalve van oordeel, dat bij de beoordeling van de juistheid van de jaaropgaven rekening dient te worden gehouden met het feit, dat voor belanghebbende de "verlofdagen" gelijk te stellen zijn aan weekenden, vakanties en feestdagen. Naar 's Hofs oordeel dient aan de hand van een herrekening beoordeeld te worden of het totale loon 2000 in de jaaropgaven wel correct is verdeeld tussen binnenlandse en buitenlandse werkzaamheden.
4.3. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage vernietigd, omdat dat hof bij het doen van de uitspraak nog geen rekening kon houden met het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005, nr. 40 179, BNB 2006/52, en naar dit Hof verwezen voor een geheel nieuwe behandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft in het arrest BNB 2006/52 overwogen, dat het aan in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon moet worden bepaald door het jaarloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal dagen waarop daadwerkelijk in de werkstaat is gewerkt, en de noemer door het aantal kalenderdagen van het jaar, verminderd met de weekeinddagen, de vakantiedagen en de feestdagen en dergelijke waarop niet behoefde te worden gewerkt. Daarbij tellen de dagen, waarop de werknemer krachtens de arbeidsovereenkomst zou hebben gewerkt in de werkstaat, maar daartoe door ziekte is verhinderd, in de teller van de breuk mee als gewerkte dagen; op de noemer hebben zij geen invloed.
Deze wijze van bepaling van de toerekeningsbreuk geldt volgens de Hoge Raad ook voor de toepassing van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting.
4.4. Rekeninghoudend met de berekeningsmethode van het arrest
BNB 2006/52 dient naar het oordeel van het Hof het aan Gabon toe te rekenen loon als volgt te worden herberekend:
87 werkdagen + 26 ziektedagen Gabon = 113 x jaarloon fl. 110.478,
366 kalenderdagen
-/-(136 + 18)verlofdagen = 212
dat is een bruto jaarloon van fl. 58.887, overeenkomstig belanghebbendes nadere berekening in zijn brief van 14 november 2007 gericht aan het Hof. Gelet op het verschil tussen de jaaropgaaf (buitenlands inkomen fl. 34.264) en de herberekening (fl. 58.887) acht het Hof belanghebbendes stelling, dat de jaaropgaaf niet juist kan zijn, aannemelijk. Het Hof is van oordeel dat het buitenlandse inkomen in afwijking van de jaaropgaaf van de werkgever vastgesteld dient te worden.
4.5. Belanghebbende trekt van het bedrag van fl. 58.887 vervolgens nog het bedrag van fl. 7.915 inzake de Nedecoregeling en het bedrag van fl. 2.320 inzake het aandeel van het buitenlandse inkomen in het arbeidskostenforfait. De Inspecteur heeft tijdens de aanslagregeling terecht slechts de aftrek van de Nedecoregeling toegepast. In geschil is de vaststelling van het buitenlandse inkomen ten opzichte van de jaaropgaaf van de werkgever. De aftrek van het aandeel van het arbeidskostenforfait is in belanghebbendes beroepschrift voor het Gerechtshof 's-Gravenhage niet ter discussie gesteld. Het aandeel in het arbeidskostenforfait is derhalve niet in geschil. Het Hof ziet dan ook de door belanghebbende in zijn brief van 14 november 2007 opgevoerde correctie van het aandeel in het arbeidskostenforfait als een verschrijving.
4.6. Gelet op het vorenstaande dient het buitenlandse inkomen te worden vastgesteld op fl. 58.887 onder aftrek van een bedrag van fl. 7.915 inzake de Nedecoregeling, dat is op fl. 50.972. De aftrek wordt berekend op 50.972/86.067 x fl. 16.827, dat is fl. 9.966. Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is derhalve aan de zijde van belanghebbende.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, lid 1, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed. De Staat dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij het Gerechtsof 's-Gravenhage betaalde griffierecht ten bedrage van € 31 te vergoeden.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof en bij het Gerechtshof 's-Gravenhage redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 483 voor het geding voor het Gerechtshof 's-Gravenhage en op 1 (punt) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak), is € 483 voor het geding voor dit Hof, dat is in totaal € 966.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 84.459 (€ 38.325) met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van fl. 9.966 (€ 4.522),
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht bij het Gerechtshof 's-Gravenhage ten bedrage van € 31,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Gerechtshof 's-Gravenhage en dit Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 14 maart 2008 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2008
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.