Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2008, BD0007, 06/00225
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2008, BD0007, 06/00225
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 januari 2008
- Datum publicatie
- 22 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BD0007
- Zaaknummer
- 06/00225
Inhoudsindicatie
Na de pleitnota van de Inspecteur in hoger beroep staat vast dat het samenwerkingsverband zich beperkt heeft tot een eenmalig project bestaande uit het aanschaffen van een tweetal percelen, het realiseren daarop van twee woningen en het verkopen van die twee woningen. Eveneens staat vast dat het samenwerkingsverband vóór dit project, noch na dit project tot op de dag van de zitting enig ander bouwproject heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in hoger beroep geloofwaardig verklaard dat het samenwerkingsverband na de voltooiing van vorenbedoeld project ook nimmer de bedoeling heeft gehad om enig ander bouwproject voor de verkoop te entameren.
Vorenvermelde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat niet voldaan is aan het voor het ondernemingschap in de omzetbelasting geldende vereiste dat belanghebbende met haar werkzaamheden duurzaam, dat wil zeggen geregeld, ernaar streefde door deelneming aan het maatschappelijk verkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen (zie onder meer ook het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2004, nr. 39.324, onder meer gepubliceerd in VN 2004/27.21). De omstandigheid dat het onderhavige bouwproject een tijdsduur heeft gekend van 25 maart 1999 tot 21 november 2000 en dat gedurende deze periode meerdere activiteiten zijn verricht, onder meer kort samengevat aankoop grond, ontwerpen en bouwen van de woningen en verkoop van de woningen, doet aan het vorenstaande niet af.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 06/00225
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 27o van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op het hoger beroep van:
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2006, kenmerk: AWB 05/3969 inzake het geding tussen:
de Inspecteur
en
X,
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende
met betrekking tot de in een geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 13 september 2005 op het bezwaarschrift tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 en daarbij genomen boetebeschikking.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft, voor zover het de boete betreft in het openbaar, plaatsgehad op 10 januari 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 24 januari 2008, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond,
- bevestigt de bestreden uitspraak,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,=,
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden en
- bepaalt dat van de Staat een griffierecht van € 428,= wordt geheven.
De gronden
1. Partijen hebben ter zitting eensluidend verklaard dat het Hof voor wat betreft de feiten in deze zaak uit mag gaan van het feitenrelaas zoals dat voorkomt in de uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer van dit Hof van 9 juli 2004, nr. 02/03441.
2. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van vorenvermelde kamer dat de betreffende woningen niet waren bestemd voor zelfbewoning.
3. Na de pleitnota van de Inspecteur in hoger beroep staat vast dat het samenwerkingsverband zich beperkt heeft tot een eenmalig project bestaande uit het aanschaffen van een tweetal percelen, het realiseren daarop van twee woningen en het verkopen van die twee woningen. Eveneens staat vast dat het samenwerkingsverband vóór dit project, noch na dit project tot op de dag van de zitting enig ander bouwproject heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in hoger beroep geloofwaardig verklaard dat het samenwerkingsverband na de voltooiing van vorenbedoeld project ook nimmer de bedoeling heeft gehad om enig ander bouwproject voor de verkoop te entameren.
4. Vorenvermelde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat niet voldaan is aan het voor het ondernemingschap in de omzetbelasting geldende vereiste dat belanghebbende met haar werkzaamheden duurzaam, dat wil zeggen geregeld, ernaar streefde door deelneming aan het maatschappelijk verkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen (zie onder meer ook het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2004, nr. 39.324, onder meer gepubliceerd in VN 2004/27.21). De omstandigheid dat het onderhavige bouwproject een tijdsduur heeft gekend van 25 maart 1999 tot 21 november 2000 en dat gedurende deze periode meerdere activiteiten zijn verricht, onder meer kort samengevat aankoop grond, ontwerpen en bouwen van de woningen en verkoop van de woningen, doet aan het vorenstaande niet af.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. De overige weren van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.
Proceskosten
Nu het hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,=
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, P. Fortuin, en J.A. Meijer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2008.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 31 januari 2008
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.