Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2008, BD1420, 06/00258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2008, BD1420, 06/00258

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 maart 2008
Datum publicatie
14 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BD1420
Zaaknummer
06/00258

Inhoudsindicatie

Ter zake van de verzuimboete, opgelegd bij de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag, heeft de Rechtbank verzachtende omstandigheden aanwezig geoordeeld. Die verzachtende omstandigheden bestonden naar het oordeel van de Rechtbank hierin dat niet aannemelijk was dat belanghebbende kennis had kunnen nemen van de in 2.1.3 vermelde naheffingsaanslag en dat aannemelijk was dat belanghebbende niet in de gelegenheid was geweest om maatregelen te treffen welke hadden kunnen voorkomen dat met betrekking tot hetzelfde motorrijtuig zich eenzelfde situatie zou voordoen als de situatie op grond waarvan de in 2.1.3 vermelde naheffingsaanslag werd opgelegd. In het geval van de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag lagen de omstandigheden die hadden geleid tot het beboetbare feit zozeer buiten de directe invloedssfeer van belanghebbende dat de boete gematigd diende te worden tot € 50 welk bedrag in de gegeven omstandigheden passend en geboden was, aldus de Rechtbank. In hoger beroep heeft de Inspecteur daartegenover gesteld dat de autobranche geacht moet worden op de hoogte te zijn van de aan de handelaarsregeling verbonden voorwaarden en de gevolgen van het niet voldoen aan die voorwaarden. Die stelling ziet evenwel op de vraag of aan de kant van belanghebbende sprake was van afwezigheid van alle schuld. Die vraag heeft het Hof voor wat betreft beide in geschil zijnde verzuimboeten ontkennend beantwoord. Het Hof volgt de in 4.12 gegeven oordelen van de Rechtbank. Ter zake van de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag acht ook het Hof de tot € 50 gematigde verzuimboete passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00258

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2006, nummer AWB 05/04772 in het geding tussen

X BV te Y,

hierna: belanghebbende,

en de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting met aanslagnummers 0000.00.000.Y4.90001, 0000.00.000.Y4.90002 en 0000.00.000.Y4.90003 en de daarbij genomen boetebeschikkingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 augustus 2005, 29 augustus 2005 en 31 augustus 2005 onder de respectieve nummers 0000.00.000.Y4.90001, 0000.00.000.Y4.90002 en 0000.00.000.Y4. 90003 naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 320 met voor elke naheffingsaanslag een boete van 100%. Belanghebbende is tegen de naheffingsaanslagen annex boetebeschikkingen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken, gedagtekend 2 november 2005, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen annex boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak d.d. 14 juni 2006 heeft de Rechtbank:

- het beroep gegrond verklaard;

- de uitspraak op bezwaar betreffend de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001 vernietigd;

- de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001 en de bij die naheffingsaanslag genomen boetebeschikking vernietigd;

- de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90002 vernietigd voorzover het de boete betreft;

- de bij de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90002 opgelegde boete verminderd tot € 50;

- de Staat der Nederlanden gelast aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 267 te vergoeden.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 november 2007. Ter zitting is de Inspecteur verschenen en gehoord. Voor belanghebbende is verschenen de heer H, directeur van belanghebbende.

Ter zitting heeft de Inspecteur zonder bezwaar van de wederpartij een ongedateerde brief van de Centrale administratie Apeldoorn overgelegd.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van 15 november 2007 staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1.1. Op 28 juni 2005 is te Y door middel van een visuele controle geconstateerd dat met het motorrijtuig van het merk A-B, kenteken -------- (hierna: de A), gebruik is gemaakt van de weg. De A stond geparkeerd aan de C-straat ter hoogte van het huis met nummer 15 en behoorde tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende, die een autobedrijf exploiteerde. Bij dat gebruik van de weg werd niet voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) gestelde voorwaarden. Dat niet voldoen bestond hierin dat met de A, ofschoon deze tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde, gebruik van de weg werd gemaakt zonder dat de A van zogenoemde handelaarskentekenplaten was voorzien. Met toepassing van artikel 69 van de Wet MRB heeft de Inspecteur vervolgens voormelde naheffingslag, genummerd 0000.00.000.Y4.90001 en gedagtekend 29 augustus 2005, opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur een verzuimboete van 100% of € 320 opgelegd.

2.1.2. Op 28 juni 2005 is te D door middel van een visuele controle geconstateerd dat met het motorrijtuig van het merk E, kenteken -------- (hierna: de E), gebruik is gemaakt van de weg.

De E stond geparkeerd op de parkeerplaats van de Camping F ter plaatse en behoorde tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Bij dat gebruik van de weg werd niet voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden. Dat niet voldoen bestond hierin dat met de E, ofschoon deze tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde, gebruik van de weg werd gemaakt zonder dat de E van handelaarskentekenplaten was voorzien. Met toepassing van artikel 69 van de Wet MRB heeft de Inspecteur vervolgens voormelde naheffingslag, genummerd 0000.00.000.Y4.90002 en gedagtekend 29 augustus 2005, opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur een verzuimboete van 100% of € 320 opgelegd.

2.1.3. Op 17 juni 2005 is te D door middel van een visuele controle geconstateerd dat met de E gebruik is gemaakt van de weg. De E werd staande gehouden op de G-straat ter plaatse en behoorde tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Bij dat gebruik van de weg werd niet voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden. Dat niet voldoen bestond hierin dat met de E, ofschoon deze tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde, gebruik van de weg werd gemaakt zonder dat de E van handelaarskentekenplaten was voorzien. Met toepassing van artikel 69 van de Wet MRB heeft de Inspecteur vervolgens voormelde naheffingslag, genummerd 0000.00.000.Y4.90003 en gedagtekend 31 augustus 2005, opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur een verzuimboete van 100% of € 320 opgelegd.

2.2. Ten tijde van voormelde constateringen was belanghebbendes directeur, de heer H voornoemd, op zakenreis in de Verenigde Staten. Een gedeelte van het autobedrijf, de werkplaats, werd door belanghebbende vóór de reis van de heer H naar de Verenigde Staten aan een derde verhuurd. Gedurende voormelde reis werd belanghebbendes autobedrijf waargenomen door de nieuwe huurder (hierna: de huurder).

2.3. In de periode waarin voormelde constateringen werden gedaan, was de huurder bezig de werkplaats te verbouwen en aan te passen. In verband met de montage van een nieuwe brug in de werkplaats heeft de huurder op 28 juni 2005 de A buiten het hek aan de C-straat geparkeerd. Dat leidde tot de in 2.1.1 vermelde constatering. De E werd door de huurder op 17 juni 2005 als leenauto meegegeven aan een klant van belanghebbende, die daarop aandrong.

Dat leidde op 17 juni 2005 tot de in 2.1.3 vermelde constatering en vervolgens op 28 juni 2005 tot de in 2.1.2 vermelde constatering.

2.4. De huurder was onwetend van het feit dat de A en de E in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende stonden geregistreerd. Ook was de huurder niet op de hoogte van in de Wet MRB neergelegde regelgeving betreffende motorrijtuigen welke tot een bedrijfsvoorraad behoren. Belanghebbende, in de persoon van de heer H, was wel op de hoogte van die regelgeving. Belanghebbende heeft, alvorens voormelde zakenreis aanving, de huurder niet geïnstrueerd hoe te handelen met betrekking tot motorrijtuigen welke tot haar bedrijfsvoorraad behoorden.

2.5. De Rechtbank heeft bij zijn uitspraak d.d. 14 juni 2006 de uitspraak van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90003 geheel in stand gelaten. Voor wat betreft de overige uitspraken van de Inspecteur heeft de Rechtbank beslist als in 1.2 weergegeven.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

- Heeft de Rechtbank terecht de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001 vernietigd?

- Zo neen, heeft de Rechtbank terecht de bij die naheffingsaanslag genomen boetebeschikking vernietigd?

- Heeft de Rechtbank terecht de bij de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90002 opgelegde boete verminderd tot € 50?

Belanghebbende, die in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft opgemerkt het volledig eens te zijn met de uitspraak van de Rechtbank, beantwoordt alle vragen bevestigend.

De Inspecteur beantwoordt alle vragen ontkennend.

3.1.2. Anders dan de Inspecteur leest het Hof in belanghebbendes brief d.d. van 30 augustus 2006, welke brief de reactie vormt op het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep, geen incidenteel hoger beroep van belanghebbende.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van 15 november 2007 zijn geen andere gronden bijgebracht, behoudens dat de Inspecteur voor wat betreft de opgelegde boeten heeft aangevoerd dat belanghebbende vóór de aanvang van bedoelde reis voorzorgsmaatregelen had moeten nemen en dat zij de huurder op het punt van de motorrijtuigen welke tot haar bedrijfsvoorraad behoorden, had moeten instrueren.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en algehele bevestiging van de uitspraken van de Inspecteur.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting van 15 november 2007 heeft de Inspecteur zijn stelling dat het waarschuwingsbeleid, zoals verwoord in de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van de uitspraak van de Rechtbank, niet bestond, herhaald.

4.2. Ter staving van die stelling heeft de Inspecteur ter zitting van 15 november 2007 de bij zijn beroepschrift voor het Hof overlegde, ongedateerde brief van de Centrale administratie Apeldoorn nogmaals in kopie overgelegd.

In die brief, in de aanhef waarvan "betreft Bedrijfsvoorraad op de weg" is aangegeven, is onder meer het volgende vermeld.

"De wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 kent een regeling voor motorrijtuigen die horen tot een bedrijfsvoorraad.

De regeling houdt in dat belastingheffing van deze motorrijtuigen plaatsvindt via het handelaarskenteken. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden.

Als algemene regel geldt daarbij dat motorrijtuigen die tot uw bedrijfsvoorraad horen bij weggebruik altijd voorzien moeten zijn van het handelaarskenteken. Hierbij maakt het niet uit of het of het om rijdend of stilstaand weggebruik gaat. Parkeren op de weg met een handelaarskenteken is alleen toegestaan in de onmiddellijke omgeving van uw bedrijf, wanneer er tijdelijk niet voldoende ruimte op uw bedrijfsterrein is.

Een tekort aan parkeerruimte op uw bedrijfsterrein is geen reden van het bovenstaande beleid af te wijken. De parkeercapaciteit is een economische factor waarmee ieder erkend bedrijf rekening moet houden. U moet uw bedrijfsvoering daarom zo inrichten dat u voldoet aan de voorschriften. Voor motorrijtuigen uit uw bedrijfsvoorraad die u op of langs de weg parkeert, bent u motorrijtuigenbelasting verschuldigd. Dit regelt u door deze motorrijtuigen "op naam" te zetten. Omdat in dit geval voor die motorrijtuigen via de gewone procedure belasting wordt geheven, bestaat tegen deze handelwijze uit fiscaal oogpunt geen bezwaar.

De wettelijke omschrijving van het begrip "weg" luidt: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden, bermen en zijkanten.

Bij constatering van het feit dat motorrijtuigen, die deel uitmaken van uw bedrijfsvoorraad, ten onrechte op de weg geparkeerd staan, volgt een naheffingsaanslag met boete.".

4.3. De Inspecteur heeft ter zitting van 15 november 2007 verklaard dat voormelde brief op 14 augustus 2004 aan alle autohandelaren is gezonden.

4.4. Belanghebbende heeft ter zitting van 15 november 2007 de door de Inspecteur herhaalde stelling dat een waarschuwingsbeleid, zoals verwoord in de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van de uitspraak van de Rechtbank, niet gold, niet weersproken. Het Hof gaat derhalve daarvan als vaststaand uit.

4.5. Daarmee komt de grond aan de uitspraak van de Rechtbank, in zoverre bij die uitspraak onder vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001 werd vernietigd, te ontvallen. Nu vaststaat dat belanghebbende bij het in 2.1.1 vermelde gebruik van de weg niet voldeed aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden, een en ander als in 2.1.1 weergegeven, heeft de Inspecteur terecht met toepassing van artikel 69 van de Wet MRB voormelde naheffingsaanslag opgelegd. Het gelijk op dit punt is aan de zijde van de Inspecteur.

4.6. Wat de verzuimboeten betreft zijn in hoger beroep alleen de bij de in 2.1.1 en 2.1.2 vermelde naheffingsaanslagen opgelegde boeten in geschil. Belanghebbende, die in haar verweerschrift in hoger beroep heeft opgemerkt zich "nogmaals" te kunnen vinden in de uitspraak van de Rechtbank, heeft de boete, opgelegd bij de in 2.1.3 vermelde naheffingsaanslag, niet bestreden.

4.7. In rechtsoverweging 3.5 van zijn uitspraak heeft de Rechtbank geoordeeld dat het tot de verantwoordelijkheden van belanghebbende behoort om tijdens de afwezigheid van haar directeur maatregelen te treffen om te voorkomen dat met een motorrijtuig dat tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoort, gebruik van de weg wordt gemaakt zonder dat aan de geldende voorwaarden is voldaan. Het risico dat belanghebbende heeft genomen door dit na te laten, dient voor haar rekening te blijven, aldus de Rechtbank.

4.8. Het Hof volgt de in 4.7 vermelde oordelen van de Rechtbank. Ter zake van de in 2.1.1 en 2.1.2 vermelde constateringen is van afwezigheid van alle schuld geen sprake.

4.9. In haar verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende, die zich met name kan vinden in de financiële uitkomst van de uitspraak van de Rechtbank, aangevoerd dat haar eerder een verzuimboete is opgelegd van, naar zij heeft gesteld, bijna € 700, dat zij alleen maar coulance vraagt en dat "als kleine ondernemer deze boetes de nekslag zijn". Aldus heeft belanghebbende zich beroepen op de aanwezigheid van verzachtende omstandigheden.

4.10. Belanghebbende heeft haar stelling dat de in geschil zijnde verzuimboeten, bovenop de niet in geschil zijnde verzuimboete en de eerdere verzuimboete, voor haar de nekslag betekenden, niet met financiële gegevens onderbouwd.

Aldus is het voor het Hof onmogelijk na te gaan of en in hoeverre de in geschil zijnde verzuimboeten in redelijkheid konden worden voldaan door belanghebbende. Het Hof gaat aan die stelling voorbij.

4.11. Verzachtende omstandigheden ter zake van de verzuimboete, opgelegd bij de in 2.1.1 vermelde naheffingsaanslag, zijn, mede gelet op hetgeen in 4.10 is overwogen, niet aannemelijk geworden. Die verzuimboete, groot € 320, acht het Hof in het geval van belanghebbende passend en geboden. Het gelijk op dit punt is aan de zijde van de Inspecteur.

4.12. Ter zake van de verzuimboete, opgelegd bij de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag, heeft de Rechtbank verzachtende omstandigheden aanwezig geoordeeld. Die verzachtende omstandigheden bestonden naar het oordeel van de Rechtbank hierin dat niet aannemelijk was dat belanghebbende kennis had kunnen nemen van de in 2.1.3 vermelde naheffingsaanslag en dat aannemelijk was dat belanghebbende niet in de gelegenheid was geweest om maatregelen te treffen welke hadden kunnen voorkomen dat met betrekking tot hetzelfde motorrijtuig zich eenzelfde situatie zou voordoen als de situatie op grond waarvan de in 2.1.3 vermelde naheffingsaanslag werd opgelegd.

In het geval van de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag lagen de omstandigheden die hadden geleid tot het beboetbare feit zozeer buiten de directe invloedssfeer van belanghebbende dat de boete gematigd diende te worden tot € 50 welk bedrag in de gegeven omstandigheden passend en geboden was, aldus de Rechtbank.

4.13. In hoger beroep heeft de Inspecteur daartegenover gesteld dat de autobranche geacht moet worden op de hoogte te zijn van de aan de handelaarsregeling verbonden voorwaarden en de gevolgen van het niet voldoen aan die voorwaarden. Die stelling ziet evenwel op de vraag of aan de kant van belanghebbende sprake was van afwezigheid van alle schuld. Die vraag heeft het Hof voor wat betreft beide in geschil zijnde verzuimboeten ontkennend beantwoord.

4.14. Het Hof volgt de in 4.12 gegeven oordelen van de Rechtbank. Ter zake van de in 2.1.2 vermelde naheffingsaanslag acht ook het Hof de tot € 50 gematigde verzuimboete passend en geboden. Daarbij laat het Hof in het midden of de naar zijn oordeel aanwezig geachte verzachtende omstandigheden tevens verzachtende omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 10 juncto paragraaf 44 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.

4.15. Sedert het opleggen van de in geschil zijnde verzuimboeten, waarvan de beschikkingen zijn gedagtekend 29 augustus 2005, zijn bij het doen van de onderhavige uitspraak meer dan 2 jaar en 7 maanden verstreken. Sedert de zitting van het Hof, op 15 november 2007, zijn meer dan 5 maanden verstreken. Het Hof acht de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. Hierin ziet het Hof aanleiding de boeten van € 320 en € 50 met 10% te matigen tot respectievelijk € 288 en € 45.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbende heeft zowel de procedure bij de Rechtbank als de procedure bij het Hof zelf gevoerd. Ook heeft zij het Hof niet verzocht ten aanzien van de Inspecteur een proceskostenveroordeling uit te spreken.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001,voor zover het de boete betreft;

- handhaaft de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001;

- vermindert de boete die in het kader van de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90001 is opgelegd tot € 288;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90002, voor zover het de boete betreft;

- vermindert de boete die in het kader van de naheffingsaanslag met nummer 0000.00.000.Y4.90002 is opgelegd tot € 45.

Aldus gedaan op 20 maart 2008 door A. Bijlsma, voorzitter, J.W.J. Huige en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.