Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2008, BD3767, 07/00324

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2008, BD3767, 07/00324

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 april 2008
Datum publicatie
12 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3767
Zaaknummer
07/00324

Inhoudsindicatie

Anders dan in de door de Inspecteur aangehaalde jurisprudentie - waaronder ook de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 29 mei 2007, AWB 06/05552 - is in de onderhavige zaak het beleid gevoerd jegens een groep, waartoe ook belanghebbende behoort, namelijk grensarbeiders met een weinig of niet verdienende, niet voor de AWBZ verzekerde, partner. Naar het oordeel van het Hof heeft daarom belanghebbende recht op dezelfde behandeling.

Aan het oordeel van het Hof doet niet af het feit, dat het beleid van de Inspecteur niet begunstigend bedoeld was, omdat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende is, dat het beleid in zijn werking begunstigend was.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 07/00324

Uitspraak van de tweede meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z, van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 mei 2007, nummer AWB 06/3474, in het geding tussen

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 37.242, waarbij de zogeheten bijzondere compensatie is berekend met inachtneming van een gecombineerde heffingskorting van zijn echtgenote ad

€ 1.111, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 37.242, waarbij de bijzondere compensatieregeling moet worden berekend met inachtneming van een gecombineerde heffingskorting van belanghebbendes echtgenote ad € 1.766.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 januari 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, gehuwd met mevrouw A, doet over 2003 aangifte van een verzamelinkomen van € 37.269. Het verzamelinkomen is gelijk aan het belastbare inkomen uit werk en woning. Zijn echtgenote heeft geen inkomen.

2.2. Belanghebbende was het gehele jaar 2003 werkzaam in loondienst in België. De inkomsten uit dienstbetrekking bedroegen € 39.187. Op grond van artikel 15 van het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag) heeft België het heffingsrecht over deze inkomsten. Belanghebbende geniet aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en is in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Op grond van artikel 13, lid 2, onderdeel a, van de Verordening EG 1408/71 van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening), is hij in België verzekerd voor de sociale verzekeringen. Hij is in Nederland geen premie volksverzekeringen verschuldigd.

2.3. Omdat belanghebbendes echtgenote geen inkomen heeft, is zij in België meeverzekerd voor de prestaties in verband met moederschap en ziekte. Zij heeft in Nederland recht op verstrekkingen in verband met ziektekosten. Deze verstrekkingen komen ten laste van het werkland België. Op grond van onderdeel J, artikel 1, onderdeel d, Bijlage VI bij de Verordening is belanghebbendes echtgenote niet verzekerd voor de AWBZ.

2.4. Belanghebbende heeft recht op de algemene en bijzondere compensatieregeling van artikel 27 van het Verdrag (compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders). De algemene compensatie is berekend op € 1.573 en de bijzondere compensatie op € 5.027. In de berekening van beide compensaties is op grond van artikel 45a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 rekening gehouden met de "voetoverheveling" van de gecombineerde heffingskorting (hierna: de voetoverheveling) van de echtgenote. Dit resulteert voor de algemene compensatie in een bedrag van € 1.766.

2.5. In de berekening van de bijzondere compensatie is de voetoverheveling beperkt tot € 1.111, omdat belanghebbendes echtgenote, nu zij niet verzekerd is voor de AWBZ, geen recht heeft op het AWBZ-deel van de gecombineerde heffingskorting.

Het bedrag van de gecombineerde heffingskorting is door de Inspecteur als volgt berekend: €

Inkomstenbelastingdeel 90

AOW-deel 954

Anw-deel 67

Totaal 1.111.

2.6. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning met € 27 verlaagd en vastgesteld op € 37.242. De aanslag is met dagtekening 23 februari 2006 opgelegd.

2.7. Voor de berekening van de compensatie voor de grensarbeiders ex artikel 27 van het Verdrag is door de Inspecteur intern een berekeningsprogramma ontwikkeld. Door een onjuiste visie van de Inspecteur op het recht, is door dit rekenprogramma echter ten onrechte voor de groep, waartoe ook belanghebbende behoort - namelijk grensarbeiders met een weinig of niet verdienende, niet voor de AWBZ verzekerde, partner - bijzondere compensatie berekend ook voor het AWBZ- deel van de gecombineerde heffingskorting. Na ontdekking van de fout in november 2005 is het rekenprogramma aangepast. De aanslag van belanghebbende is opgelegd met gebruikmaking van het aangepaste rekenprogramma. Ten tijde van de ontdekking van de fout waren de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 van de meerderheid van de met belanghebbende gelijke gevallen al opgelegd. Deze meerderheid heeft ten onrechte wel het AWBZ-deel van de gecombineerde heffingskorting via de bijzondere compensatie vergoed gekregen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

2. Is de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel?

Belanghebbende is van oordeel dat deze beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Hij wil, overeenkomstig de groep van grensarbeiders waarvan de aangiften 2003 bij de ontdekking van de fout al waren geregeld, ook de bijzondere compensatie voor het AWBZ-deel van de gecombineerde heffingskorting deelachtig worden.

De Inspecteur is van mening dat de beide evenvermelde vragen ontkennend dienen te worden beantwoord.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Nog in 2007, nadat alles al gezegd is over de heffingskorting, zet de Belastingdienst steeds op Internet dat recht bestaat op de volledige heffingskorting. Bij belanghebbende is vertrouwen gewekt dat hij ook de compensatie voor de volledige heffingskorting zou krijgen.

- Ik had de Inspecteur op de hoogte gebracht van de fout. Hij had de kans om het goed uit te voeren, alle stukken van belanghebbende waren beschikbaar bij de Belastingdienst.

De fout lag niet aan de computer.

- Het gaat mij er om dat iedereen gelijk wordt behandeld.

- Voor mij is deze procedure een morele kwestie. Ik wil geen proceskostenvergoeding, ook geen vergoeding van reiskosten.

De Inspecteur

- Ik betreur dat het recht aanvankelijk onjuist is toegepast, maar de aanslagregeling 2003 was bij de ontdekking van de onjuistheid bij een groot aantal grensarbeiders helaas al afgerond. Dat is niet in geschil. De vraag is of dat gerepareerd mag worden tijdens de aanslagregeling van de resterende grensarbeiders van dat jaar.

- Het foutieve beleid, vertaald in een computerprogramma, werd na ontdekking van de fout hersteld. Ik verwijs in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, Vinkenslag, nr. 43.651, NTFR 2007/1463, en de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 29 mei 2007, nr. AWB 06/5552, NTFR 2007/1275.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De foutieve berekening van de bijzondere compensatie bij de grensarbeiders van wie de aangiften tot november 2005 werden geregeld, berust niet op een fout in het computerprogramma van de Inspecteur, doch is veroorzaakt door het onjuiste inzicht van de Inspecteur in het recht. Daarover bestaat geen geschil. Evenmin is in geschil, dat belanghebbende behoort tot de groep van grensarbeiders met een weinig of niet verdienende, niet voor de AWBZ verzekerde, partner. Vaststaat, dat de Inspecteur tot november 2005 aan alle grensarbeiders die tot deze groep behoren door een onjuist inzicht in het recht de volledige gecombineerde heffingskorting - dus inclusief het AWBZ-deel - via de bijzondere compensatie heeft vergoed.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat hij tot november 2005 een in zijn werking begunstigend beleid heeft gevoerd ten aanzien van de onder 4.1 bedoelde grensarbeiders, doch dat dit beleid niet als begunstigend was bedoeld. Het was, zo stelt de Inspecteur, een onjuist interpretatief beleid, dat op een onjuiste rechtsopvatting berustte. Zodra de Inspecteur zijn foutieve inzicht in het recht had ontdekt, heeft hij het beleid aangepast. De Inspecteur verwijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 5 februari 1997, nr. 31.312, BNB 1997/160, 24 juni 2005, nr. 38.183, BNB 2005/275, en 10 augustus 2007, nr. 43.651, VN 2007/37.3.

4.3. Het Hof kan de Inspecteur in zijn stelling niet volgen. In het door de Inspecteur aangehaalde arrest VN 2007/37.3 overwoog de Hoge Raad, dat het gelijkheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, niet zo ver strekt dat een bestuursorgaan dat tot het inzicht is gekomen dat een jegens een bepaalde groep gevoerd beleid een bevoordeling inhoudt van deze justitiabelen, die ongerechtvaardigd is, gehouden is aan anderen die niet tot die bepaalde groep behoren, een gelijk, even ongerechtvaardigd voordeel te verlenen.

Belanghebbende behoort echter, in tegenstelling tot de belanghebbende in de zaak VN 2007/37.3, wel tot de groep justitiabelen jegens wie een beleid is gevoerd dat bevoordeling inhield.

Ook in het arrest BNB 2005/275 overwoog de Hoge Raad:

"3.8 (...) Wanneer beleid dat berust op een onjuiste rechtsopvatting naar zijn bedoeling slechts is gevoerd ten aanzien van een bepaalde groep belastingplichtigen (in het onderhavige geval: belastingplichtigen ter zake van stacaravanchalets op gehuurde grond) en aannemelijk is, zoals te dezen, dat het zonder die onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven, kunnen belastingplichtigen die niet tot die bepaalde groep behoren (zoals belanghebbende, eigenaar van een stacaravanchalet dat niet op gehuurde grond staat) niet met vrucht een beroep doen op toepassing, over een tijdvak of met betrekking tot een tijdstip vóórdat van de onjuistheid van die rechtsopvatting was gebleken, van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur (vgl. HR 5 februari 1997, nr. 31 312, BNB 1997/160, onderdeel 3.10). Het gelijkheidsbeginsel brengt immers niet mee dat het betrokken bestuursorgaan het ten aanzien van een bepaalde groep van gevallen met een specifiek kenmerk gevoerde, op een met dat kenmerk verband houdende onjuiste rechtsopvatting berustende beleid ook toepast op niet tot die groep behorende maar voor het overige voor de toepassing van de wet wel gelijke gevallen.".

4.4. Anders dan in de door de Inspecteur aangehaalde jurisprudentie - waaronder ook de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 29 mei 2007, AWB 06/05552 - is in de onderhavige zaak het beleid gevoerd jegens een groep, waartoe ook belanghebbende behoort, namelijk grensarbeiders met een weinig of niet verdienende, niet voor de AWBZ verzekerde, partner. Naar het oordeel van het Hof heeft daarom belanghebbende recht op dezelfde behandeling.

4.5. Aan het oordeel van het Hof doet niet af het feit, dat het beleid van de Inspecteur niet begunstigend bedoeld was, omdat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende is, dat het beleid in zijn werking begunstigend was.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde eerste vraag aan de zijde van belanghebbende. De tweede vraag behoeft dan geen behandeling meer. Het hoger beroep van de Inspecteur dient ongegrond te worden verklaard en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.

5. Proceskosten

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 8 april 2008 door J. Swinkels, voorzitter, J.A. Meijer en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 422.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.