Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-05-2008, BD5036, 06/00311
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-05-2008, BD5036, 06/00311
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 mei 2008
- Datum publicatie
- 24 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5036
- Zaaknummer
- 06/00311
Inhoudsindicatie
Gelet op de inhoud van de hiervoor onder 5 geciteerde brief, waarin ten onrechte de mededeling is gedaan dat de in deze brief besproken door belanghebbende aanhangig gemaakte procedures bij de Rechtbank en dit Hof tegelijkertijd bij de Rechtbank in een zitting konden worden behandeld, heeft naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende terecht verwarring kunnen ontstaan omtrent de voldoening van het griffierecht in onderhavige bij het Hof aanhangige procedure. Derhalve kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep is verklaard. Het verzet van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Zesde enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 06/00311
Schriftelijke uitspraak op het verzet van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van de vierde enkelvoudige Belastingkamer van dit Hof d.d. 12 juni 2007 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 14 juli 2006, nummer AWB 05/3641, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z
hierna: de heffingsambtenaar
betreffende de aan belanghebbende opgelegde beschikking waarbij is vastgesteld de waarde van het object plaatselijk bekend als A-straat 5 te Y per de peildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
De behandeling van het verzet
Er heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft niet gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.
De gronden
1. Bij voornoemde uitspraak van het Hof van 12 juni 2007 is belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 105,= niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
3. Op 14 juli 2006 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan op belanghebbendes beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op belanghebbendes bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende opgelegde beschikking waarbij is vastgesteld de waarde van het object plaatselijk bekend als A-straat 5 te Y per de peildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. In deze uitspraak is de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank bij schrijven van 31 juli 2007, ontvangen door het Hof op 2 augustus 2006, hoger beroep ingediend. Zonder inachtneming van artikel 27h, lid 5, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft de heffingsambtenaar op 6 september 2006 uitspraak op bezwaar gedaan. Tegen deze uitspraak van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingediend.
4. Ingevolge artikel 8:41, lid 2, van de Awb dient het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de griffier belanghebbende op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen te worden voldaan. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat het in gebreke blijven het verschuldigde griffierecht te betalen is te wijten aan het door de Rechtbank op verzoek van de gemeente gedane voorstel onderhavige procedure en de hiervoor onder 2 omschreven bij de Rechtbank aanhangige procedure tegelijkertijd in één zitting te laten behandelen. Belanghebbende verwijst in dit verband naar een brief van de gemeente Z, van 9 oktober 2006. In deze brief staat, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
"(...)
Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact opgenomen met de sector Bestuursrecht van de Rechtbank in Den Bosch.
Rechtbank heeft bevestigd dat u hoger beroep heeft ingesteld. Daarnaast is door de gemeente Y, conform de uitspraak van de rechter, een nieuwe uitspraak op bezwaar gedaan. De Rechtbank spreekt van een uitzonderlijke situatie en heeft het volgende voorgesteld:
Indien u het niet eens bent met de uitspraak op uw bezwaarschrift dient u opnieuw beroep aan te tekenen. U kunt een kopie van het vorige beroepschrift insturen, met eventuele aanvullingen, en de Rechtbank verzoeken de twee lopende zaken in een zitting te behandelen.
(...)".
6. Gelet op de inhoud van de hiervoor onder 5 geciteerde brief, waarin ten onrechte de mededeling is gedaan dat de in deze brief besproken door belanghebbende aanhangig gemaakte procedures bij de Rechtbank en dit Hof tegelijkertijd bij de Rechtbank in een zitting konden worden behandeld, heeft naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende terecht verwarring kunnen ontstaan omtrent de voldoening van het griffierecht in onderhavige bij het Hof aanhangige procedure. Derhalve kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep is verklaard. Het verzet van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard.
7. Ingevolge artikel 8:55, lid 7, van de Awb dient het onderzoek te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Nu tot op heden geen betaling van het in de onderhavige zaak verschuldigde griffierecht is ontvangen, dient de griffier na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aangetekend een nota griffierecht aan belanghebbendes gemachtigde te verzenden, ten einde deze in de gelegenheid te stellen alsnog het griffierecht ten bedrage van € 105,= te betalen.
De proceskosten
Hoewel het door belanghebbende gedane verzet gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het verzet gegrond
- vernietigt de uitspraak van het Hof en
- draagt de griffier op aangetekend een nota griffierecht ten bedrage van € 105,= te verzenden.
Aldus gedaan op 30 mei 2008 door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.