Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2008, BD6414, 06/00453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2008, BD6414, 06/00453

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 mei 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BD6414
Zaaknummer
06/00453

Inhoudsindicatie

Gelet op de verklaring van de Invorderingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting dat in dit geval het uitstel van betaling niet goed is gegaan met als gevolg dat aan belanghebbende voor een te laag bedrag uitstel van betaling is verleend, is het Hof van oordeel dat het onderhavige bedrag aan aanmaningskosten van € 14 niet aan belanghebbende in rekening had mogen worden gebracht.

Weliswaar heeft belanghebbende ten onrechte het gehele door hem verschuldigde bedrag aan gemeentelijke heffingen, inclusief het niet door hem verschuldigde doch niet betwiste bedrag aan rioolrecht, over het jaar 2002 niet tijdig betaald, doch het verleende uitstel betrof een geringer bedrag dan hetgeen betwist was, hetwelk niet in overeenstemming is met het door de gemeente Z ter zake gevoerde beleid, zoals dat door de Invorderingsambtenaar ter zitting is toegelicht. Het onder deze omstandigheden door de Invorderingsambtenaar toch in rekening brengen van aanmaningskosten komt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/453

Uitspraak van de zesde enkelvoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 oktober 2006, nummer AWB 05/3574 in het geding tussen

belanghebbende

en

Het Hoofd van het bureau van Heffen en Innen van de gemeente Z,

hierna: de Invorderingsambtenaar,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 17 mei 2005 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden waarbij belanghebbende wordt verzocht binnen tien dagen na dagtekening van deze aanmaning het gehele door hem uit hoofde van de aanslag gemeentelijke heffingen 2002 verschuldigde bedrag van € 576 en de kosten van de aanmaning van € 14 te voldoen. Na daartegen ingediend bezwaar, heeft de Invorderingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 februari 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Invorderingsambtenaar.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag onroerende zaakbelasting en rioolrechten opgelegd ten bedrage van € 576. Het zogenoemde aanslagbiljet gemeentelijke heffingen 2002 is als volgt gespecificeerd:

- Onroerende zaakbelasting

- A-straat 356 € 264,12

- B-straat 225A € 47,09

- B-straat 225B € 55,40

- B-straat 225C € 55,40

- Rioolrecht

- A-straat 356 € 38,69

- B-straat 225A € 38,69

- B-straat 225B € 38,69

- B-straat 225C € 38,69.

2.2. Belanghebbende dient op 30 december 2004 een verzoek om uitstel van betaling in voor het gehele uit hoofde van vorengenoemde aanslagen verschuldigde bedrag aan belasting van € 576, onder verwijzing naar een reeds lopende procedure. Deze procedure betreft een eveneens bij dit Hof aanhangige zaak bekend onder kenmerk BK-02/997 betrekking hebbende op de aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna wet WOZ) gegeven beschikkingen waarbij de waarden voor de objecten plaatselijk bekend als B-straat 225A, B-straat 225b en B-straat 225c en het object plaatselijk bekend als A-straat 356 te Z per de peildatum 1 januari 1999 zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.

2.3. Bij brief van 4 januari 2005 verleent de Invorderingsambtenaar uitstel van betaling voor een bedrag van € 260,11. Voor zover te dezen van belanghebbende staat in dit schrijven het volgende vermeld:

"Gedurende de behandeling van uw beroepschrift tegen de WOZ-beschikkingen kan ik u uitstel van betaling verlenen voor het betwiste gedeelte van de aanslag.

Ik verleen u hierbij uitstel van betaling voor het volgende bedrag: € 260,11."

2.4. Belanghebbende voldoet het resterende bedrag van de aanslag, bedragende 315,89, niet voor afloop van de op het aanslagbiljet vermelde vervaldata.

Met dagtekening 17 mei 2005 wordt vervolgens aan belanghebbende onderhavige aanmaning verzonden, waarbij belanghebbende wordt verzocht binnen tien dagen na dagtekening van deze aanmaning het gehele door hem uit hoofde van de aanslag gemeentelijke heffingen 2002 verschuldigde bedrag van € 576 en de kosten van de aanmaning, bedragende € 14, te voldoen.

2.5. Na dwanginvordering heeft belanghebbende, naast enkele openstaande bedragen van andere jaren, met betrekking tot het jaar 2002 een bedrag van € 696 aan de Invorderingsambtenaar betaald. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende bedragen:

- € 576 oorspronkelijke bedrag van de aanslag;

- € 14 aanmaningskosten;

- € 68 dwangbevelkosten en

- € 40 invorderingsrente.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I Zijn aan belanghebbende terecht aanmaningskosten ten bedrage van € 14 in rekening gebracht wegens het in gebreke blijven het door hem verschuldigde bedrag uit hoofde van de aanslag gecombineerde heffingen 2002 tijdig te betalen?

II Zijn aan belanghebbende terecht dwangbevelkosten en invorderingrente in rekening gebracht?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Invorderingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik heb voor alles uitstel gevraagd. Uiteindelijk heb ik zonder dat de waarde van de onroerende zaken definitief is vastgesteld de gehele aanslag inclusief kosten moeten betalen omdat de gemeente Z anders beslag had gelegd. Er is mij uitstel van betaling beloofd. De gemeente komt haar afspraken niet na.

De Invorderingsambtenaar

Het beleid van de gemeente Z houdt in dat uitstel van betaling wordt gegeven voor het betwiste bedrag. In dit geval is het niet goed gegaan. Belanghebbende heeft, met uitzondering van de rioolrechten, het gehele resterende bedrag betwist en niet slechts het bedrag van € 260,11 waarvoor uitstel van betaling is verleend. Tot aan de dwanginvordering is door belanghebbende niets betaald. De aanmaningskosten en de kosten van dwangbevel zijn terecht in rekening gebracht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Invorderingsambtenaar. De Invorderingambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof stelt voorop dat het feit dat de Invorderingsambtenaar erkent dat bij het verlenen van uitstel van betaling in de onderhavige zaak tot een te laag bedrag uitstel van betaling is verleend waardoor feitelijk sprake is van een onjuiste beslissing omtrent de verlening van uitstel van betaling, geen onderwerp kan vormen van het onderhavige geding. De beslissing omtrent verlening van uitstel van betaling betreft immers niet een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.

Ingevolge het bepaalde in artikel 231, lid 1 van de Gemeentewet in samenhang met het bepaalde in artikel 7, lid 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen betreft de door de Invorderingsambtenaar op grond van artikel 2 van de Kostenwet in rekening gebrachte kosten van vervolging echter wél een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.

Vraag I

4.2. Gelet op de verklaring van de Invorderingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting dat in dit geval het uitstel van betaling niet goed is gegaan met als gevolg dat aan belanghebbende voor een te laag bedrag uitstel van betaling is verleend, is het Hof van oordeel dat het onderhavige bedrag aan aanmaningskosten van € 14 niet aan belanghebbende in rekening had mogen worden gebracht.

Weliswaar heeft belanghebbende ten onrechte het gehele door hem verschuldigde bedrag aan gemeentelijke heffingen, inclusief het niet door hem verschuldigde doch niet betwiste bedrag aan rioolrecht, over het jaar 2002 niet tijdig betaald, doch het verleende uitstel betrof een geringer bedrag dan hetgeen betwist was, hetwelk niet in overeenstemming is met het door de gemeente Z ter zake gevoerde beleid, zoals dat door de Invorderingsambtenaar ter zitting is toegelicht. Het onder deze omstandigheden door de Invorderingsambtenaar toch in rekening brengen van aanmaningskosten komt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot vraag I aan de zijde van belanghebbende en dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.

Vraag II

4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens dit beroep in stellen bezwaar tegen dat besluit te maken.

Nu belanghebbende tegen de hem bij de dwanginvordering in rekening gebrachte dwangbevelkosten en de invorderingsrente geen bezwaar heeft gemaakt bij de Invorderingsambtenaar dient belanghebbende op dit onderdeel van zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.5. Voorzover belanghebbende heeft geklaagd over de juistheid van de hoogte van de oorspronkelijke aanslag gemeentelijke heffingen 2002 en de achterliggende waardebepaling van de onroerende zaken, overweegt het Hof dat de juistheid van deze beschikkingen in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen.

5. Griffierecht

Gelet op het bepaalde in artikel 8:74, lid 1, van de Awb, is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Het Hof stelt deze kosten voor wat betreft het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof vast op de door belanghebbende gemaakte reiskosten in verband met het bijwonen van de onderzoeken ter zitting voor de Rechtbank en het Hof. Deze kosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van in totaal € 7,36. Het Hof acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart met betrekking tot de in rekening gebrachte aanmaningskosten het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Invorderingsambtenaar;

- vernietigt de beschikking aanmaningskosten ten bedrage van € 14,

- gelast dat de gemeente Z aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 142 vergoedt;

- veroordeelt de Invorderingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 7,36;

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden en

- verklaart het hoger beroep voor het overige niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan op 16 mei 2008 door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.