Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2008, BD6478, 06/00270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2008, BD6478, 06/00270

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juni 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BD6478
Zaaknummer
06/00270

Inhoudsindicatie

In het geval dat de opmerkingen van belanghebbende omtrent het begrip 'verst gelegen arbeidsplaats' en de uitlatingen van de belastingtelefoon hierover, geduid moeten worden als een beroep op opgewekt vertrouwen dan faalt deze stelling van belanghebbende. Vooronderstellenderwijs met belanghebbende ervan uitgaande dat belanghebbende door de belastingtelefoon onjuist is geïnformeerd, geldt dat niet voor elke uitlating van de belastingadministratie, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen is gewekt ten aanzien van een door de belastingadministratie te volgen wetstoepassing, een juiste toepassing van de wet moet wijken. De belastingdienst moet ongehinderd algemene voorlichting kunnen geven zonder dat dat tot gevolg heeft dat bij onjuiste inlichtingen de belastingdienst daaraan is gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten.

(Zie arrest van de Hoge Raad van 9 maart 1988, nummer 24 199, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/148). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende vorenbedoelde schade zou hebben geleden. Nu evenmin gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur welbewust en weloverwogen een standpunt zou hebben bepaald welke de uitleg van belanghebbende rechtvaardigt, moet belanghebbendes beroep op opgewekt vertrouwen worden verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00270

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2006, nummer AWB 05/2844 in het geding tussen

de heer X,

wonende te Y, hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur

met betrekking tot de uitspraak op het bezwaarschrift tegen na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.805, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.707 en de Staat gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.6. Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota met bijlagen (belanghebbende: twee bijlagen; de Inspecteur zes bijlagen) toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Partijen hebben over en weer verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota door de wederpartij overgelegde bijlagen. Het Hof rekent deze pleitnota's inclusief bijlagen tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende woonde in 2003 het gehele jaar samen met mevrouw A. Samen hebben zij twee kinderen. Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam als concern controller bij B B.V., gevestigd te C (hierna: de werkgeefster).

2.2. Aan belanghebbende is door de werkgeefster in het onderhavige jaar een lease-auto van het merk Volkswagen, type Passat met kenteken --------, ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 27.318 (hierna: de personenauto).

2.3. Privégebruik van de personenauto is toegestaan. De personenauto is voorzien van een trekhaak en wordt door belanghebbende gebruikt voor vakantie met de caravan. De auto welke belanghebbende in privé bezit is hiervoor niet geschikt. Werkgeefster oefent geen controle uit op het privégebruik van de personenauto. Belanghebbende is verder geen bijdrage verschuldigd voor privégebruik van de personenauto.

2.4. Belanghebbende heeft een rittenregistratie bijgehouden, waarin de dag en datum, de beginstand en de eindstand van de kilometerteller, de gereden route, de bezochte plaats, de gereden kilometers en het totaal aantal keren naar een plaats zijn vermeld.

2.5. Ter zake van de omstandigheid, dat hem gedurende het onderhavige jaar in verband met het vervullen van zijn dienstbetrekking een personenauto ter beschikking was gesteld heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar niets vermeld.

2.6. Naar aanleiding van een door de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 29 juni 2004 gezonden verzoek om informatie heeft belanghebbende een uitdraai van zijn rittenregistratie 2003 ter inzage verstrekt. Na een verzoek met dagtekening 15 juli 2004 van de Inspecteur om meer informatie te verstrekken, heeft belanghebbende een uitdraai van een elektronische (afspraken)agenda en benzinebonnen uit 2003 overgelegd. De primaire aantekeningen van de rittenregistratie zijn niet meer beschikbaar. Belanghebbende heeft geen tankoverzicht van de leasemaatschappij overgelegd.

2.7. De Inspecteur heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.145, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2003; hierna: de Wet IB 2001) het privé-gebruik van de personenauto vastgesteld op 25% van € 27.318 is € 6.830 en dienovereenkomstig de aanslag opgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een bijtelling van 25% van de catalogusprijs van de personenauto wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde personenauto heeft toegepast, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende met de door hem overgelegde kilometeradministratie, bestaande uit een rittenadministratie, zijn agenda en de brandstofbonnen met vermelding van de kilometerstanden en verklaringen van belanghebbende op vragen betreffende deze administratie, voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen hoeveel kilometers voor privé-doeleinden en hoeveel kilometers in 2003 voor woon-werkverkeer zijn verreden.

3.3 De Rechtbank stelt het totaal aantal voor privé-doeleinden verreden kilometers voor het onderhavige jaar vast op 1.173 (zie 2.3 van de uitspraak van de Rechtbank). Dit aantal bestaat uit 455 kilometers voor privé-doeleinden zoals opgenomen in de rittenregistratie en 718 kilometers, zijnde één derde van het aantal kilometers dat voor het regelmatig woon-werkverkeer is verreden welke ingevolge het bepaalde in artikel 3.145, negende lid aanhef, onderdeel b, en laatste volzin van de Wet IB 2001 als voor privé-doeleinden verreden kilometers in aanmerking dient te worden genomen. Het voordeel als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, Wet IB 2001 wordt ingevolge artikel 3.145, lid 4, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001 gesteld op 10% van de cataloguswaarde van de auto.

3.4. De Inspecteur bestrijdt de uitspraak van de Rechtbank; hij is van mening dat belanghebbende niet het wettelijk verlangde overtuigend bewijs heeft geleverd dat met de personenauto minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. Voorts is hij van mening dat nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden de bijtelling niet kan worden beperkt nu de rittenregistratie niet voldoet aan de formele vereisten, zodat deze reeds hierom niet kan dienen als overtuigend bewijs voor de beperking op grond van artikel 3.145, lid 4, Wet IB 2001.

3.5. Belanghebbende bestrijdt de visie van de Inspecteur;

hij is van mening dat de interpretatie van de feiten en omstandigheden door de Inspecteur niet gebaseerd is op de werkelijkheid. De rittenadministratie is daarmee onverminderd volledig, juist en controleerbaar en als zodanig materieel betrouwbaar. Tot slot voelt hij zich met betrekking tot het begrip 'verst gelegen arbeidsplaats' door de belastingtelefoon en de Inspecteur op het verkeerde been gezet.

3.6. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Ik trek mijn grief inzake de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroepschrift van de Inspecteur, gehoord de uitleg van het Hof, in.

- Ik heb twee standplaatsen (D en C) en een aantal andere kantooradressen (E, F en G) die ik in mijn hoedanigheid van concern controller regelmatig bezoek. Naar G ben ik in 2003 niet geweest.

- Een administrateur doet boekingen, ik ben er voor de beoordeling van boekhoudingen, analyseren etc.

- In mijn rittenadministratie heb ik, op die dagen waarop ik behalve C ook E heb aangedaan, E als 'verst gelegen arbeidsplaats' aangemerkt. Ik ga niet altijd via C als ik naar E ga. Mijn uitleg leidt er toe dat er door mij minder dan 60 dagen naar de 'verst gelegen arbeidsplaats' is gereisd.

- Er is sprake van een zeker patroon van de te maken ritten maar dit verschuift wel. De situatie in 2004 is erg vergelijkbaar met 2003. Ook in 2004 is er een correctie privégebruik auto doorgevoerd. Tegen die aanslag heb ik wederom bezwaar gemaakt en de Inspecteur houdt de beslissing daarop aan totdat over 2003 beslist is. Vanaf 2005 betaal in de bijtelling via de loonheffing. Inmiddels ben ik controller van Europa geworden.

De Inspecteur

- De uitleg van belanghebbende inzake de 'verst gelegen arbeidsplaats' is niet juist. Van belang is of hij C heeft aangedaan. Een eventueel, op basis van mededelingen van de belastingtelefoon, bij belanghebbende opgewekt vertrouwen leidt, ook bij gegrondverklaring, niet tot aanpassing van het belastbaar inkomen. Er is in elk geval geen strijd met het disproportionaliteitsbeginsel.

- Er is geen sprake van een proefprocedure. Het gaat mij om de beantwoording van de vraag zoals gesteld in overweging 1.1 in de uitspraak van de Rechtbank. Volgens mij blijkt niet uit de kilometer-administratie dat minder dan 500 kilometer privé is gereden.

- Voor mij is het feit dat er, gelijk nu het geval is, vragen met betrekking tot de rittenregistratie bestaan, al voldoende om te komen tot het oordeel dat 'niet is gebleken'.

3.7. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Indien, zoals in de onderhavige zaak, door de werkgever aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt op grond van artikel 3.145,

lid 1, Wet IB 2001, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van deze auto en wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

4.2. Op grond van artikel 3.145, lid 4, aanhef, onderdeel a, Wet IB 2001 wordt dit voordeel, indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie en dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3000, gesteld op tenminste 10% van de waarde van de auto.

4.3. In beide hiervoor genoemde gevallen is sprake van een zware vorm van bewijslast ('blijken') welke op belanghebbende rust. Is bij het eerste lid van genoemd artikel belanghebbende nog vrij wat betreft de vorm waarin hij dit bewijs wil leveren, in lid 4 wordt dit bewijs verlangd in de vorm van een rittenregistratie. Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbende met al het door hem aangevoerde, middels de overgelegde rittenregistratie en middels de overgelegde overige bescheiden geslaagd is in dit in artikel 3.145 Wet IB 2001 van hem te verlangen bewijs.

4.4. Het Hof is van oordeel dat gezien de vele vragen en oneffenheden welke rond de rittenregistratie bestaan, onder andere ter zake van:

- het sterk wisselende brandstofgebruik tijdens de vakantieperiodes;

- het niet in de rittenstaat verantwoorden van vervangend vervoer tijdens beurten;

- de verschillen tussen kilometerstanden bij twee garagebeurten volgens de Nationale Auto Pas en de standen zoals opgenomen in de rittenregistratie;

- het niet opnemen in de omschrijving van de rittenregistratie dat op aanvankelijk geplande vrije dagen toch gewerkt is;

- het niet opnemen van de gevolgde route indien afgeweken wordt van de gebruikelijke route;

- de constatering dat omrijkilometers en gemiste afslagen alleen voorafgaande het weekeinde op vrijdag worden verantwoord;

- het niet registreren van de tijdens een dag afzonderlijk gereden ritten;

belanghebbende er niet in geslaagd is het in artikel 3.145, lid 4, Wet IB 2001 vereiste bewijs te leveren dat niet meer dan 3000 kilometer voor privé-doeleinden is gereden. Hierbij neemt het Hof tevens in ogenschouw het feit dat belanghebbende slechts een beperkt aantal vaste plaatsen aandoet.

4.5. In het geval dat de opmerkingen van belanghebbende omtrent het begrip 'verst gelegen arbeidsplaats' en de uitlatingen van de belastingtelefoon hierover, geduid moeten worden als een beroep op opgewekt vertrouwen dan faalt deze stelling van belanghebbende. Vooronderstellenderwijs met belanghebbende ervan uitgaande dat belanghebbende door de belastingtelefoon onjuist is geïnformeerd, geldt dat niet voor elke uitlating van de belastingadministratie, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen is gewekt ten aanzien van een door de belastingadministratie te volgen wetstoepassing, een juiste toepassing van de wet moet wijken. De belastingdienst moet ongehinderd algemene voorlichting kunnen geven zonder dat dat tot gevolg heeft dat bij onjuiste inlichtingen de belastingdienst daaraan is gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten.

(Zie arrest van de Hoge Raad van 9 maart 1988, nummer 24 199, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/148). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende vorenbedoelde schade zou hebben geleden. Nu evenmin gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur welbewust en weloverwogen een standpunt zou hebben bepaald welke de uitleg van belanghebbende rechtvaardigt, moet belanghebbendes beroep op opgewekt vertrouwen worden verworpen.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van de Inspecteur gegrond te worden verklaard, en dient de uitspraak van de Rechtbank geheel te worden vernietigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan op: 5 juni 2008 door G.J. van Muijen, voorzitter, P. Fortuin en J.W. Verstraate, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.