Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2008, BE9018, 04/01756

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2008, BE9018, 04/01756

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2008
Datum publicatie
22 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BE9018
Zaaknummer
04/01756

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft heden in de zaken, bij het Hof bekend onder rolnummers 04/01757, 04/01767 en 04/01768, beslist, dat de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap in de jaren 1997, 1998 en 1999 in België was gelegen. Gelet op deze beslissingen en mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr.

40 452, BNB 2007/39, is de door belanghebbende in 1999 ontvangen liquidatieuitkering niet in Nederland belast.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01756

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (België) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 11.713.696,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 april 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord

mevrouw mr. A en de heer mr. B, verbonden aan C B.V., als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw D en de heren mr. E en drs. F.

1.6. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota, door hem aangeduid als "Reactie van de inspecteur op de door belanghebbende dd 13 april jl. ingezonden stukken" toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.7. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.8. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de brief van G van 16 november 2000, welke brief de Inspecteur als bijlage 17B wenst toe te voegen aan de bijlagen van het verweerschrift. Het Hof rekent deze bijlage tot de stukken van het geding.

1.9. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nader overleg te plegen.

1.10. Tussen partijen en met partijen heeft vervolgens een briefwisseling plaatsgevonden; deze correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.11. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw mr. A en de heer mr. B, verbonden aan C B.V., als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren mr. E en drs. F.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota, met bijlagen, tot de stukken van het geding.

1.12. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald, dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.13. Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw mr. A en de heer mr. B, verbonden aan C B.V., als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren mr. E en drs. F.

Het Hof heeft de door de Inspecteur aan het Hof toegezonden reactie van 21 november 2007 aangemerkt als een pleitnota en deze (door tussenkomst van de griffier) in afschrift gezonden naar de wederpartij. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het hof rekent beide stukken tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft te dezer zitting twee door belanghebbende meegebrachte getuigen gehoord, mevrouw H (hierna: mevrouw H) en de heer drs. J (hierna: de heer J). De processen-verbaal van deze verhoren behoren tot de stukken van het geding.

1.14. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in gelegenheid te stellen nader overleg te plegen. Vervolgens is op 8 april 2008 ter griffie van het Hof een door belanghebbende en de Inspecteur op 1 april 2008 getekende vaststellingsovereenkomst ingekomen.

1.15. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren 1947, heeft de Nederlandse nationaliteit en is sinds de oprichting op 18 mei 1989 van K B.V. (hierna: de vennootschap) enig aandeelhouder van de vennootschap. Hij is tevens enig bestuurder van de vennootschap.

2.2. Op 24 oktober 1996 neemt de aandeelhoudersvergadering van de vennootschap het besluit het hoofdkantoor van de vennootschap met ingang van 1 december 1996 te verplaatsen van L naar M (België). De vennootschap is op dat moment enig aandeelhouder van N B.V. en van O B.V., beide gevestigd te L, met welke vennootschappen de vennootschap (tot 1 januari 1999) een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt.

2.3. Op 22 november 1996 zijn bij akte verleden voor de Nederlandse notaris P de statuten van de vennootschap gewijzigd.

Per 1 december 1996 wordt de vennootschap ontslagen als statutair directeur van N B.V. en wordt belanghebbende tot statutair directeur benoemd van de laatstgenoemde B.V.

2.4. Per 1 december 1996 emigreert belanghebbende naar M (België). Volgens de inschrijving in het vreemdelingenregister van de gemeente M geldt als emigratiedatum 11 december 1996. Belanghebbende doet vanaf 1 december 1996 in Nederland aangifte voor de inkomstenbelasting als buitenlands belastingplichtige.

2.5. Vanaf 1 december 1996 doet de vennootschap in België aangifte vennootschapsbelasting en in Nederland als buitenlands belastingplichtige.

2.6. Op 21 december 1996 zijn bij akte verleden voor notaris Q te R de statuten van de vennootschap aangepast aan de Belgische wetgeving. De naam van de vennootschap luidt vanaf dat moment K bvba. Belanghebbende wordt aangesteld als zaakvoerder. De aanpassingen zijn in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 14 januari 1997. Op 6 maart 1997 wordt aan het Belgische Handelsregister verzocht om de vennootschap per 1 december 1996 in te schrijven.

2.7. Op 9 september 1997 verhuist belanghebbende van M naar Y (België). De maatschappelijke zetel van de vennootschap wordt naar dit adres verplaatst.

2.8. Op 1 september 2003 verklaren belanghebbende, zijn echtgenote en hun kinderen

"dat eind 1998 reeds in familiekring in de woning van (belanghebbende) te Y (België) besloten is om de aandelen van O en N B.V., tegen een door een deskundige nader te bepalen prijs, te verkopen aan S BV."

S B.V. is de door de kinderen van belanghebbende opgerichte vennootschap.

2.9. Op 9 juli 1999 worden de aandelen O B.V. en N B.V. door de vennootschap voor een bedrag van ƒ 10.250.000,= (€ 4.651.247,=) verkocht en bij akte van aandelenoverdracht verleden voor notaris T te V overgedragen aan S B.V. De aandelen zijn gewaardeerd door Corporate Finance van W.

2.10. Op 30 juli 1999 is ten kantore van notaris AA te R de buitengewone vergadering van aandeelhouders van de vennootschap gehouden, waarin is besloten tot ontbinding van de vennootschap per 30 juli 1999. Belanghebbende is aangewezen als vereffenaar. Op 18 augustus 1999 worden de ontbinding en in vereffeningstelling van de vennootschap gepubliceerd in het Belgische Staatsblad. Aan belanghebbende worden op 12 augustus 1999, 13 augustus 1999 en 14 september 1999 liquidatievoorschotten uitgekeerd van in totaal

ƒ 11.571.114,= (€ 5.250.289,=). Op 7 december 1999 wordt in de aandeelhoudersvergadering van de vennootschap gehouden te Y de vereffening gesloten. De vennootschap houdt op te bestaan. De vennootschap heeft tot 7 december 1999 in België aangifte vennootschapsbelasting gedaan.

2.11. Volgens het Nederlandse Handelsregister heeft de vennootschap naar aanleiding van het besluit tot ontbinding de dato 30 juli 1999 per 9 december 1999 haar bestaan beëindigd.

2.12. De Inspecteur heeft belanghebbendes belastbare inkomen 1999 verhoogd met een bedrag van ƒ 11.563.117,= (€ 5.247.113,=) inzake de liquidatieuitkering ontvangen van de vennootschap.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Komt Nederland heffingsbevoegdheid toe over de liquidatieuitkering, die belanghebbende heeft ontvangen van de vennootschap?

Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter eerste zitting heeft belanghebbende hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

- In de vakantieperioden worden er geen lege pagina's in de zaakagenda van belanghebbende gelaten. Er wordt niets opgeschreven. Na de vakantieperiode wordt meteen op de eerste lege pagina verdergegaan met het invullen van data. Daarom "mist" de Inspecteur de dagen van de vakantie in de agenda.

- Ik wil als getuigen de heer J en mevrouw H laten horen. De heer J kan verklaren dat zijn bijstand aan de vennootschappen van de groep niet de liquidatie van de vennootschap betrof.

- Het uiteindelijke besluit tot verkoop van de deelnemingen van de vennootschap aan S B.V. is thuis genomen. De kinderen van belanghebbende wonen daar ook. In september 1996 heeft belanghebbende een bouwkavel in Y gekocht. Tijdens de bouw heeft hij in M in een huurhuis gewoond.

Ter tweede zitting heeft belanghebbende nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

- Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit.

Ter derde zitting hebben partijen nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

- Indien wij het geschilpunt inzake de 16e standaardvoorwaarde van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (jaar 1998) compromissoir afwikkelen, laten wij dit het Hof schriftelijk weten. Er is dan geen nadere zitting meer nodig.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van

ƒ 150.579,= (€ 68.329,=) overeenkomstig de ingediende aangifte.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet in geschil is, dat belanghebbende in december 1996 geëmigreerd is naar België, alwaar hij op het moment van de ontvangst van de liquidatieuitkering in 1999 (en ook ten tijde van de derde zitting van het Hof in 2007) nog altijd woonde. Nu belanghebbende - die de Nederlandse nationaliteit bezit - de liquidatieuitkering ontvangen heeft binnen vijf jaren na zijn emigratie, dient te worden vastgesteld, of de vennootschap ten tijde van het doen van de liquidatieuitkering inwoner van Nederland was (zie Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 376, BNB 2007/41).

4.2. Partijen zijn het er over eens, dat de vennootschap op grond van artikel 4, § 1, van het belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 (hierna: het Verdrag) inwoner van België is. De Inspecteur stelt, dat de vennootschap echter eveneens inwoner van Nederland is in de zin van de meergenoemde bepaling van het Verdrag, zodat het bepaalde in artikel 4, § 4, van het Verdrag in werking treedt. De vennootschap is naar Nederlands recht opgericht. Gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, is deze stelling van de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof, daarom juist. Onderzocht dient te worden, waar de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap in 1999 is gelegen.

4.3. Het Hof heeft heden in de zaken, bij het Hof bekend onder rolnummers 04/01757, 04/01767 en 04/01768, beslist, dat de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap in de jaren 1997, 1998 en 1999 in België was gelegen. Gelet op deze beslissingen en mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr.

40 452, BNB 2007/39, is de door belanghebbende in 1999 ontvangen liquidatieuitkering niet in Nederland belast.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, lid 1, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 2.173,50.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen

van € 68.329,= (ƒ 150.579,=),

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake

van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten

bedrage van € 37,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde

van belanghebbende, vastgesteld op € 2.173,50, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de

proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 19 juni 2008 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en jhr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juni 2008

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.