Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2008, BF0034, 04/01227

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2008, BF0034, 04/01227

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2008
Datum publicatie
9 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BF0034
Zaaknummer
04/01227

Inhoudsindicatie

Gelet op het aantal ingekochte en verkochte auto's, het feit dat de belanghebbende zich heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, de inhoud van de jaarstukken en het feit dat de belanghebbende (voor de omzetbelasting) facturen uitschrijft is het Hof van oordeel dat belanghebbendes activiteiten inzake de in- en verkoop van auto's aangemerkt moeten worden als een onderneming. Belanghebbende neemt naar het oordeel van het Hof deel aan het economische verkeer met behulp van arbeid en kapitaal en hij behaalt - bezien over een aantal jaren - daarmee voordelen. Gesteld noch gebleken is dat deze voordelen in het onderhavige jaar niet vielen te verwachten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01227

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is over het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 95.499. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. De belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór het nadere onderzoek ter zitting een aanvullende stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft - met instemming van partijen in het openbaar - plaatsgehad op 17 februari 2006 te

Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Het onderzoek ter zitting heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met de zaak bij het Hof bekend onder kenmerk 04/01228.

1.5. De belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de belanghebbende zeven bijlagen bij de pleitnota overgelegd. Het Hof rekent deze pleitnota met bijlagen tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder haar berustende stukken in te zenden. De belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.

1.8. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2007 te Eindhoven. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met de zaak bij het Hof bekend onder kenmerk 04/01228.

1.9. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb de belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hem berustende stukken in te zenden. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.

1.11. Het onderzoek ter tweede nadere zitting heeft plaatsgehad op 4 april 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

De belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat hij de belanghebbende bij op 13 maart 2008, met nummer 3SRGHR3862510, aangetekend met Handtekening Retourkaart naar het door de belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort de op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende ondertekende Handtekening Retourkaart.

Het onderzoek ter tweede nadere zitting heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met de zaak bij het Hof bekend onder kenmerk 04/01228.

1.12. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden.

1.13. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.14. Bij brief van 6 april 2008 heeft de belanghebbende verzocht om heropening van het onderzoek.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting en de nadere zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur tijdens het onderzoek bij de tweede nadere zitting het volgende vast:

2.1. De belanghebbende is geboren op 22 juli 1960 en hij is ongehuwd. De belanghebbende was woonachtig op A-straat 16 te Y.

2.2. De belanghebbende was in 2000 in dienstbetrekking bij B B.V..

2.3. De belanghebbende heeft zich op 21 april 1998 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De inschrijving betreft een eenmanszaak met als activiteit de in- en verkoop van auto's. Als adres van de onderneming is vermeld C-straat 13 te Y. In de jaren 1998 tot en met 2000 zijn ongeveer 75 auto's gekocht en 50 verkocht. Deze auto's worden in de loods geplaatst van na te noemen onroerende zaak om deze aan het zicht te onttrekken van (klagende) buren. Veel auto's worden in Duitsland gekocht.

2.4. In het onderhavige jaar was de belanghebbende eigenaar van de percelen en de daarop gelegen opstallen aan de C-straat 13 te Y, kadastraal bekend C-0000 en C-0001. De oppervlakte van deze percelen was 85 m2 respectievelijk 1.048 m2 (hierna: de onroerende zaak).

2.5. Een zogenoemd formulier 'Opgaaf Informatie taxatie onroerende zaak' van 20 januari 2003 is door de Inspecteur verstuurd aan de belanghebbende. Als toelichting is het volgende vermeld:

'U heeft verzocht om gezamenlijke taxatie van uw onroerende zaak. Voordat uw onroerende zaak kan worden getaxeerd, heeft de Belastingdienst meer informatie nodig over de onroerende zaak.'

Dit formulier is door de voornoemde gemachtigde van de belanghebbende op 31 januari 2003 voor akkoord ondertekend.

2.6. In een overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken is, voor zover te dezen relevant, het volgende opgenomen:

'Overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken

De Belastingdienst/Ondernemingen D, E-straat 4, ---- -- D en Dhr F, A-straat 16, ---- -- Y, sofi-nummer 0000.00.000, komen overeen de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak C-straat 13 te Y gezamenlijk vast te stellen.

De omschrijving van de onroerende zaak staat in de bijgevoegde Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak van 20 jan. 2003. De taxateur die optreedt namens de belastingplichtige en de taxateur die optreedt namens de Belastingdienst taxeren de onroerende zaak nadat deze over eenkomst is gesloten. De gegevens van de taxateurs staan hieronder.

Taxateur van de belastingplichtige

G

H-straat 5

---- -- Y

Taxateur van de Belastingdienst

De taxateur wordt aangewezen door het team waardeonderzoek van Belastingdienst/Ondernemingen J, postbus ---, ---- -- te J.

Reden gezamenlijke taxatie

De waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld om de volgende reden: volgens belastingdienst is werkplaats per 1-1-98 verplicht ondern.vermogen.

Vaststelling waarde(n)

De waarde(n) van de onroerende zaak in het economische verkeer wordt vastgesteld per 1-1-98.

Voorwaarde

- Dhr F bevestigt dat de gegevens in de bijgevoegde Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak juist zijn. Deze opgaaf maakt deel uit van de overeenkomst.

- Als blijkt dat de gegevens in de Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak onjuist zijn, dan is de vastgestelde waarde ongeldig:

- Dhr F neemt de kosten van de taxatie voor zijn rekening. Van de zijde van de Belastingdienst zijn er geen kosten aan verbonden.

- Het taxatierapport kan alleen gebruikt worden voor doeleinden gelegen tot drie maanden na de peildatum.

- Als de taxateurs het niet eens kunnen worden over de waarde van de onroerende zaak is de vastgestelde waarde ongeldig.'.

Deze overeenkomst is op 15 februari 2003 door de voornoemde gemachtigde van de belanghebbende voor akkoord getekend.

2.7. In een brief van 26 juni 2003 berichtte voornoemde heer G aan de Inspecteur, voor zover te dezen relevant, het volgende:

'BETREFT: WAARDE PER 1.1.1998 C-STRAAT 13, Y

Hiermede bevestig ik, dat de waarde van bovengenoemd bedrijfspand per 1.1.1998 bij gezamenlijk compromis is bepaald op f. 475.000,-, waarbij als grondwaarde f. 225.000,- is aangehouden (totaal 1133 m2)'.

2.8. In een taxatierapport van de Inspecteur van 27 juni 2003 is, voor zover te dezen relevant, het volgende vermeld:

'2 bedrijfsruimten ca. met ondergrond en erfterrein, alles staande en gelegen aan de C-straat 13 te Y.

Kadastraal bekend gemeente Y C 0001 en 0000 groot resp. 10.48a en 85ca.

Bezocht 2 mei 2003, samen met de heer G, taxateur te Y.

De heer G heeft de waarde per 1-1-1998 op 7 november 2002 vastgesteld op f 887.000.

Op verzoek dient de waarde krachtens de vaststellingsovereenkomst, gezamenlijk te worden bepaald vanwege activering per 1-1-1998.

In overleg met genoemde heer G is deze waarde bij wijze van compromis, in gezamenlijk overleg vastgesteld op f 475.000 (€ 215.546)

De grondwaarde is eveneens gezamenlijk vastgesteld en wordt geacht voor f 225.000 (€ 102.101) in de getaxeerde waarde te zijn begrepen.'.

2.9. Met betrekking tot de onroerende zaak heeft de belanghebbende in het beroepschrift en in de pleitnota geschreven dat hij in 1998 vergevorderde plannen had om inpandig van de loods een woonhuis/bedrijfswoning te realiseren. De taxateur van de Inspecteur heeft op 27 augustus 2002 en 2 mei 2003 geconstateerd dat toen een deel van de onroerende zaak als kantoor/woonhuis kon worden aangemerkt.

2.10. De belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van fl. 78.670. Hierin is begrepen een bedrag aan winst uit onderneming van fl. 10.970. In de bijgevoegde jaarstukken is op de balans onder activa vermeld Grond voor fl. 58.924,50 per 31 december 1999 respectievelijk fl. 58.924,50 per 31 december 2000 en gebouw voor fl. 114.940,80 per 31 december 1999 respectievelijk fl. 108.198,72 per 31 december 2000. Als afschrijvingskosten gebouw is in de verlies- en winstrekening per 31-12-2000 vermeld fl. 6.742,08.

2.11. Bij de belanghebbende is een boekenonderzoek verricht, welk onderzoek is aangevangen op 5 maart 2002. Van dit boekenonderzoek is op 9 oktober 2003 een rapport opgemaakt. In dit rapport is voorgesteld om correcties aan te brengen op de in de aangiften over de jaren 1998 tot en met 2000 aangegeven winst uit onderneming. Voor 2000 is voorgesteld om fl. 3.872 te corrigeren ter zake van een tweetal auto's die niet in de verkoopopbrengst zijn opgenomen. Dit bedrag is gebaseerd op de bij verkoop van auto's behaalde gemiddelde winstmarge over de jaren 1998 tot en met 2001. Ter zake van de onroerende zaak is voorgesteld om -/- fl. 3.258 meer afschrijving in aanmerking te nemen dan in de aangifte is verantwoord (fl. 6.742). De Inspecteur heeft de afschrijving berekend op 4% x fl. 250.000 (zijnde de waarde van de onroerende zaak minus de waarde van de grond) = fl. 10.000. Voorts is voorgesteld om fl. 24.042 te corrigeren ter zake van 6 auto's, die wel als inkoop zijn geboekt, maar waarvan de verkoopopbrengst niet is verantwoord. Tot slot is in het rapport voorgesteld de winst uit onderneming te verminderen met fl. 8.171 als gevolg van nageheven omzetbelasting. Deze laatste correctie is niet in geschil. In het rapport is onder 8 vermeld dat de belanghebbende en zijn gemachtigde zich erop beraden of zij akkoord gaan met de correcties.

2.12. De dagtekening van de definitieve aanslag over het onderhavige jaar was 26 november 2003 en het daarbij vastgestelde belastbare inkomen was fl. 95.499 (zijnde fl. 78.670 + fl. 3.872 + fl. 24.042 -/- fl. 3.258 -/- fl. 8.171 + fl. 344 (correctie rentevrijstelling). Deze laatste correctie is teruggenomen bij ambtshalve vermindering van 28 september 2005, waarbij het belastbaar inkomen nader is vastgesteld op fl. 95.155.

2.13. De aanslag over het jaar 1999 is opgelegd overeenkomstig de in het voormelde rapport voorgestelde correcties. Tegen deze aanslag is geen bezwaar aangetekend en deze staat mitsdien onherroepelijk vast. Over de jaren 1998 en 1999 heeft de belanghebbende in zijn aangiften als winst uit onderneming aangegeven: -/- fl. 12.092 respectievelijk fl. 6.542. Als gecorrigeerde winst is door de Inspecteur vastgesteld: -/- fl. 11.478 respectievelijk fl. 8.045.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Drijft de belanghebbende een onderneming?

II. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Heeft de Inspecteur terecht een hogere winst ad fl. 3.872 ter zake van de verkoop van een tweetal auto's in aanmerking genomen?

III. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Heeft de Inspecteur terecht een hogere winst ad fl. 24.042 ter zake van de verkoop van een zestal auto's in aanmerking genomen?

IV. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Behoort de onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen en is de door de Inspecteur in aanmerking genomen hogere afschrijvingslast terecht?

De belanghebbende beantwoordt alle vragen ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Voor hetgeen zij tijdens de zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal.

3.3. De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de bestreden aanslag tot - naar het Hof verstaat - fl. 71.473. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en tot handhaving van de aanslag, zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van 28 september 2005.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1. Blijkens de onder 1.11 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 14 maart 2008 uitgereikt. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de tweede nadere zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Vraag I

4.2. De belanghebbende stelt in het beroepschrift en de pleitnota dat hij geen winst uit onderneming geniet. De belanghebbende heeft - in afwijking hiervan - zelf de resultaten uit de activiteiten ter zake van de verkoop van de auto's in de aangifte verantwoord onder de rubriek winst uit onderneming.

4.3. Gelet op het aantal ingekochte en verkochte auto's, het feit dat de belanghebbende zich heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, de inhoud van de jaarstukken en het feit dat de belanghebbende (voor de omzetbelasting) facturen uitschrijft is het Hof van oordeel dat belanghebbendes activiteiten inzake de in- en verkoop van auto's aangemerkt moeten worden als een onderneming. Belanghebbende neemt naar het oordeel van het Hof deel aan het economische verkeer met behulp van arbeid en kapitaal en hij behaalt - bezien over een aantal jaren - daarmee voordelen. Gesteld noch gebleken is dat deze voordelen in het onderhavige jaar niet vielen te verwachten.

4.4. Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.

Vraag II

4.5. Met betrekking tot de correctie ad fl. 3.872 heeft de belanghebbende in de pleitnota betoogd dat dit een opbrengstcorrectie zou betreffen en dat de inkoopprijs van betreffende twee auto's in mindering zou moeten worden gebracht.

4.6. Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de last rust aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag de winst uit onderneming hoger is dan de belanghebbende heeft aangegeven.

4.7. Alhoewel de Inspecteur in zijn brief van 15 maart 2006 heeft bericht dat de correctie ad fl. 3.872 een correctie van de winst betreft en niet het bedrag van de opbrengst uit verkoop van de twee auto's is heeft hij - tegenover de betwisting door de belanghebbende - niet aannemelijk gemaakt dat het door hem in aanmerking genomen bedrag juist is. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat het bedrag van de correctie is afgeleid uit een gemiddelde winstmarge en niet is gebaseerd op de werkelijke in- en verkoopprijzen van desbetreffende auto's.

4.8. Vraag II dient ontkennend te worden beantwoord.

Vraag III

4.9. Met betrekking tot de correctie ad fl. 24.042 heeft de belanghebbende in de pleitnota betoogd dat dit een opbrengstcorrectie zou betreffen en dat de inkoopprijs van betreffende zes auto's in mindering zou moeten worden gebracht.

4.10. Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de last rust aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag de winst uit onderneming hoger is dan de belanghebbende heeft aangegeven.

4.11. De Inspecteur heeft bij brief van 15 maart 2006 op pagina 3 - onder verwijzing naar bescheiden - uiteengezet dat de inkopen van vijf van de zes auto's wel zijn verwerkt als inkoop. Met betrekking tot de auto BMW 635 csi '85 is in het rapport vermeld als datum inkoop 28 november 1999 en een bedrag van inkoop ad. fl. 2.700. Van de overige vijf auto's zijn in het rapport de data van inkoop en de inkoopbedragen vermeld.

4.12. Op grond van het overwogene onder 4.11 is het Hof van oordeel, dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de inkoopprijzen van de zes auto's wél zijn verwerkt in de administratie en ten laste van de winst zijn gebracht en dat de Inspecteur daarmee terecht de niet verantwoorde opbrengst van de auto's, fl. 24.042, heeft gecorrigeerd.

4.13. Vraag III dient bevestigend te worden beantwoord.

Vraag IV

4.14. De belanghebbende heeft de correctie ter zake van de onroerende zaak - welke correctie in zijn voordeel is - bestreden, omdat hij wil voorkomen dat in de toekomst een eventuele winst ter zake van de onroerende zaak belast zal worden.

4.15. In de pleitnota heeft de belanghebbende betoogd dat hij kan terugkomen op zijn in de aangifte over het onderhavige jaar gemaakte keuze om de onroerende zaak als ondernemingsvermogen aan te merken.

4.16. De Inspecteur heeft dit bestreden, omdat belanghebbendes keuze reeds onherroepelijke gevolgen heeft gehad. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de belanghebbende ook in de aangifte 1999 de onroerende zaak als ondernemingsvermogen heeft aangemerkt, dat bij het vaststellen van de aanslag over 1999 de afschrijving eveneens is verhoogd tot fl. 10.000 en dat die aanslag onherroepelijk vast staat.

4.17. Nu de keuze van de belanghebbende in de aangifte over het jaar 1998 om de onroerende zaak geheel als ondernemingsvermogen te etiketteren onherroepelijke gevolgen heeft gehad voor het jaar 1999 staat het de belanghebbende niet meer vrij - hier daargelaten of dit mogelijk zou zijn - om de onroerende zaak (deels) als privé-vermogen aan te merken. Hieraan doet niet af, dat de belanghebbende heeft afgezien van het maken van bezwaar tegen de aanslag over het jaar 1999 omdat het financiële belang gering was.

4.18. De belanghebbende heeft voorts betoogd, dat de onroerende zaak voor een deel als woonhuis wordt gebruikt en dat om die reden de onroerende zaak niet per 1 januari 1998 (geheel) als ondernemingsvermogen had mogen worden aangemerkt.

4.19. De Inspecteur heeft erop gewezen, dat de belanghebbende in het beroepschrift en de pleitnota schrijft dat in 1998 er slechts plannen waren om woonruimte te creëren, dat volgens de gemeentelijke basisadministratie niemand was ingeschreven op het adres van de onroerende zaak en dat de onroerende zaak voor de Wet op de waardering onroerende zaken is aangemerkt als een niet-woning.

4.20. Tegenover die gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat reeds in het jaar 1998 de onroerende zaak deels geschikt was gemaakt als woonruimte en als zodanig werd gebruikt. Evenmin heeft de belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak in het onderhavige jaar deels geschikt was gemaakt als woonruimte en als zodanig werd gebruikt, zodat op die grond etikettering als privé-vermogen in het onderhavige jaar mogelijk zou zijn, daargelaten of dit tot de door de belanghebbende voorgestane vaststelling van winst zou leiden. Daarmee is niet komen vast te staan dat de onroerende zaak (deels) als verplicht privé-vermogen dient te worden aangemerkt, zodat belanghebbendes keuze om de onroerende zaak per 1 januari 1998 als ondernemingsvermogen te etiketteren gevolgd dient te worden nu - zoals overwogen onder 4.17 - deze keuze reeds onherroepelijke gevolgen heeft gehad.

4.21. De belanghebbende heeft voorts het bedrag van de correctie, -/- fl. 6.742, ter zake van de onroerende zaak bestreden. De belanghebbende heeft gesteld, dat de onder 2.6 vermelde taxateur, de heer G, zijn volmacht te buiten is gegaan. De Inspecteur heeft deze stelling, onder verwijzing naar de onder 2.5 tot en met 2.8 vermelde bescheiden, gemotiveerd bestreden.

4.22. Uit de onder 2.5 tot en met 2.8 vermelde stukken blijkt dat de gemachtigde van de belanghebbende akkoord is gegaan met een gezamenlijke taxatie van de onroerende zaak door een voor de Inspecteur optredende taxateur en een voor de belanghebbende optredende taxateur, zijnde de heer G. De gemachtigde van de belanghebbende is voorts akkoord gegaan met de aanwijzing van de heer G als degene die namens de belanghebbende gezamenlijk met de voor de Inspecteur optredende taxateur zou trachten te komen tot een waardevaststelling. Beide taxateurs zijn, overeenkomstig de door de gemachtigde van de belanghebbende getekende stukken, tot overeenstemming gekomen. Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbendes stelling elke feitelijke grondslag mist en die stelling dient mitsdien te worden verworpen. Het bedrag van de correctie is derhalve op de juiste grondslag berekend.

4.23. Vraag IV dient bevestigend te worden beantwoord.

Slot

4.24. De gemachtigde van de belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2008 verzocht om heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze brief luidt, voor zover te dezen relevant, als volgt:

'Tot mijn spijt heb ik niet voldaan aan de oproep van 13-03-2008 voor de zitting van 04-04-2008. De uitnodigingen zijn eerst gisteren vanonder uit een stapel gekomen. Dit had niet mogen gebeuren.

Ik had graag aan de uitnodiging gehoor gegeven om de kwestie nog eens toe te lichten en mogelijke vragen te beantwoorden.

Ik verzoek U dan ook mij alsnog die gelegenheid te geven (...)'.

4.25. Het Hof wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af, omdat de nalatigheid van de gemachtigde - die, zoals vermeld onder 1.11 en 4.1 juist is opgeroepen - zijn post tijdig te verwerken geen goede grond is voor heropening. Bovendien zijn er in het verzoek geen feiten en omstandigheden vermeld die maar enigszins aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat het onderzoek onvolledig is geweest.

4.26. Uit al het vorenstaande volgt dat het belastbaar inkomen dient te worden vastgesteld op fl. 95.499 -/- fl. 3.872 -/- fl. 344 (rentevrijstelling) = fl. 91.283.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan de belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaak met kenmerk 04/01228. De belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting verzocht om onderhavige procedure niet als een met zaak met kenmerk 04/01228 samenhangende zaak te beschouwen. Gelet op het feit beide zaken gelijktijdig door dezelfde belanghebbende tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden ingestelde beroepen betreffen, waarin rechtsbijstand is verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit, is het Hof van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 1.932. In deze zaak wordt toegekend: € 1.690,50 : 2 = € 966.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 91.283,

- gelast dat aan de belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 966, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 19 juni 2008 door P. Fortuin, lid, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.