Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2008, BF1314, 04/00619
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2008, BF1314, 04/00619
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 juli 2008
- Datum publicatie
- 18 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BF1314
- Zaaknummer
- 04/00619
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof is voor de exploitatie van het perceel H 111 objectief bezien geen sprake van een winstverwachting. Bovendien hebben belanghebbenden, op wie in dezen de bewijslast rust, geen begin van bewijs bijgebracht dat er met de exploitatie van het betreffende perceel winst is behaald. Ten aanzien van de heer M heeft de verweerder naar voren gebracht dat hij mede door zijn invaliditeit al bijna 10 jaar geen agrarisch bedrijf meer kan voeren. De heer M heeft de verweerder, zoals hij aangeeft in zijn verweerschrift, telefonisch bevestigd dat hij de cultuurgrond niet meer kon bewerken en als zodanig niet meer bedrijfsmatig bezig was. Ter zitting heeft de verweerder dit nog eens onderschreven. Belanghebbenden hebben dit niet dan wel onvoldoende weersproken. Belanghebbenden zijn gezien het vorenstaande naar het oordeel van het hof niet geslaagd in de op hen rustende bewijslast dat voor het perceel H 111 sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/00619
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de erven X (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de w.o.z. ambtenaar van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan wijlen de heer X gezonden beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaken A-straat F 222, B-straat H 000, H 333, H 111 en H 444 en C-straat L 55 (hierna ook: de onroerende zaken) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking van 15 maart 2003 heeft de verweerder de waarde van de onroerende zaken vastgesteld als volgt:
A-straat F 222 € 51.033
B-straat H 000 € 87.678
B-straat H 333 € 96.893
B-straat H 111 € 26.067
B-straat H 444 € 51.407
C-straat L 55 € 33.809.
Na daartegen tijdig gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de bestreden uitspraak de waarde van de onroerende zaken A-straat F 222, B-straat H 333, H 444 en C-straat L 55 verlaagd tot nihil en de overige waarden gehandhaafd.
1.2. Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Terzake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 januari 2006 te D. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer E, als gemachtigde van de belanghebbenden, alsmede, als gemachtigde van de verweerder, de heer mr. F.
De gemachtigde van de belanghebbenden heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en kopieën daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.4. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven te onderzoeken of het geschil in der minne kan worden opgelost.
1.5. Bij brief van 17 januari 2006, welke brief op 27 januari 2006 voor akkoord is ondertekend door de gemachtigde van belanghebbenden de heer G, heeft de heer F, in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de verweerder, het hof laten weten dat partijen tot de volgende afspraak zijn gekomen:
1. De gemeente Z verbindt zich er aan geen aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen op te leggen ten aanzien van de in geding zijnde percelen voor de belastingjaren 2003, 2004 en 2005 en
2. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch zal uitspraak doen in opgemelde zaak, met betrekking tot het in geding zijnde belastingjaar 2002.
1.6. Tijdens het onderzoek ter zitting op 4 januari 2006 hebben partijen vooruitlopend op het eventueel bereiken van een compromis, aangegeven dat het hof zonder nader onderzoek uitspraak kan doen.
Na ontvangst van de in 1.5 vermelde brief heeft het hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbenden zijn eigenaar van onder meer de percelen gem. Z, sectie H, nr. 000, groot 2.50.51 ha, toegekende waarde
€ 87.678 (hierna: perceel H 000), en gem. Z, sectie H, nr. 111, groot 0.74.48 ha, toegekende waarde € 26.067 (hierna: perceel
H 111).
Op de in geding zijnde beschikking is de toestandsdatum van 1 januari 2002 vermeld.
2.2. Perceel H 000 betreft een perceel bouwland, dat bij pachtovereenkomst, laatstelijk gewijzigd bij pachtwijzigingsovereenkomst van 23 respectievelijk 24 maart 2000, wordt verpacht aan de heer H te J (hierna: de heer H). In de oorspronkelijke pachtovereenkomst van 4 mei 1982 is als pachter vermeld H-K.
De heer H is van beroep landmeter (geweest), bij wijze van nevenberoep is hij landbouwer. In laatstgenoemde hoedanigheid gebruikt hij perceel H 000, zoals belanghebbenden stellen, maar de verweerder betwist, tezamen met andere percelen ten behoeve van een bedrijfsmatige exploitatie.
2.3. Perceel H 111 betreft eveneens een perceel bouwland, dat bij pachtovereenkomst van 24 februari 2004 voor de duur van één jaar, ingaande op 1 april 2004, is verpacht aan de heer L te Z. De heer L exploiteert een melkveebedrijf.
Voorheen was perceel H 111 bij pachtovereenkomst verpacht aan de heer M te Z (hierna: de heer M). Bij op 6 respectievelijk 9 januari 2003 getekende overeenkomst is de op 15 maart 1984 ingegane pachtovereenkomst tussen de heer M en X per 1 januari 2003 beëindigd. Van de zijde van belanghebbenden is overigens aangegeven dat ook in de periode 1 januari 2003 tot 1 april 2004 de grond bedrijfsmatig is geëxploiteerd door de heer L.
2.4. De beschikking met als ingangsdatum 1 januari 2002, die is afgegeven voor het gebruik van perceel H 000, staat ten name van de heer H. De heer H heeft het perceel in 2002 in gebruik gegeven aan de heer N te P, die de grond bedrijfsmatig exploiteert. De heer H heeft geen bezwaar gemaakt tegen evenbedoelde beschikking met waardevaststelling.
2.5. De beschikking met als ingangsdatum 1 januari 2002, die is afgegeven voor het gebruik van perceel H 111, staat ten name van de heer M. De heer M kan, zo stelt de verweerder, mede door zijn invaliditeit geen agrarisch bedrijf meer voeren. Hij kan het perceel niet meer bewerken en is niet meer bedrijfsmatig bezig. Om deze reden heeft de heer M geen bezwaar gemaakt tegen evenbedoelde beschikking met waardevaststelling.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de percelen H 000 en H 111 vallen onder de cultuurgrondvrijstelling als bedoeld in artikel 2, lid 1 en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling).
Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend, de verweerder ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbenden
Wij kunnen als rentmeester niet beoordelen wat de positie van de heer H is. Bij grasland zie je nog wel eens dat dat voor hobbydoeleinden wordt gebruikt. Dan kan er bijvoorbeeld een pony op staan. Maar bij bouwland ligt dat anders. Het is de vraag of de heer H hobbyboer is. Ons is niet gebleken dat hij dat is, althans het is ons niet bekend. Nu word je als verpachter door een verklaring van een pachter wel erg zwaar gestraft. De gemeente had de rentmeester moeten bellen om informatie in te winnen en niet op eigen initiatief contact moeten zoeken met de pachters.
De verweerder
De gemachtigde zegt dat we de rentmeester hadden kunnen bellen, maar nu blijkt dat hij het zelf ook niet wist. Hadden wij dan lange tijd daar moeten posten?
De jurisprudentie leert het volgende. Als er sprake is van bedrijfsmatig gebruik, bestaat er recht op vrijstelling. Bij gebruik voor hobbydoeleinden moet je kijken naar een winstoogmerk.
Stel dat de heer N het perceel bedrijfsmatig exploiteert dan rijst de vraag wat de toestandsdatum is. In 2002 zal hij het perceel misschien bedrijfsmatig geëxploiteerd hebben. Dan kom je al snel bij een beschikking in de zin van artikel 19 van de Wet WOZ als gevolg van een wijziging van de bestemming.
Aan de heer M is telefonisch gevraagd wat hij met het betreffende perceel deed. Hij gaf aan gestopt en deed niets zinvols meer met het perceel. Er stond gras op, het leverde vrijwel niets op.
3.3. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vaststelling van de waarde van de onroerende zaak op nihil.
De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De tekst van artikel 2, lid 1 en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling luidt:
"1. Bij de bepaling van de waarde wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen;".
4.2. Het hof is van oordeel dat het uitgangspunt voor voornoemde vrijstelling is dat voor de betreffende percelen wordt bezien of sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie. Voor zover echter die betreffende percelen onderdeel uitmaken van een groter samenhangend geheel, te denken valt aan een landbouw- of veeteeltbedrijf, kan de toets van de bedrijfsmatige exploitatie op dat geheel toepassing vinden. Nu in het onderhavige geval belanghebbenden zelf op peildatum geen landbouw- of veeteeltbedrijf hebben, zijn voor de toets van de bedrijfsmatige exploitatie enkel de percelen op zich relevant.
4.3. Voor de invoering van de Wet WOZ was, in artikel 220d, lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet, voor de onroerende zaakbelastingen reeds een voorschrift opgenomen dat qua inhoud voor een belangrijk gedeelte gelijk is aan artikel 2, lid 1 en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling. De uitzondering voor de onroerende zaakbelastingen is zelfs ruimer dan voor de Wet WOZ, doordat in de onroerende zaakbelastingen een verruiming heeft plaatsgevonden ten gunste van de zogeheten substraatteelt. Uit de toelichting op voornoemde Uitvoeringsregeling (Staatscourant 1994, nr. 252, blz. 32) blijkt dat de voormelde bepaling van de Gemeentewet uitgangspunt is voor de onderhavige vrijstelling. Ook de voor de onroerende zaakbelastingen gewezen jurisprudentie inzake de cultuurgrondvrijstelling kan derhalve worden doorgetrokken naar de vrijstelling van voornoemd artikel 2 van de Uitvoeringsregeling.
4.4. Gezien het gestelde in de arresten van de Hoge Raad van 12 november 1980, nr. 20 136, BNB 1980/339, en van 30 januari 1980, nr. 19 613, BNB 1980/90, is eerst sprake van bedrijfsmatige exploitatie van cultuurgrond indien met die exploitatie winst wordt beoogd en kan worden verwacht. Het enkele uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van hobbydoeleinden, zelfs als die te gelde zijn te maken, is niet voldoende om van bedrijfsmatige exploitatie te spreken. Beoordeeld dient te worden of de onderwerpelijke percelen bedrijfsmatig worden geëxploiteerd als hiervoor aangegeven.
Voor het bedrijfsmatig exploiteren is niet voldoende dat de grond een opbrengst geeft bij het exploiteren. Daartoe is tevens vereist dat, objectief bezien, winst is te verwachten.
4.5. Gelet op het gestelde in de in geding zijnde beschikking dient de voornoemde beoordeling plaats te vinden per 1 januari 2002, zijnde de zogenoemde toestanddatum.
Voor wat betreft het perceel H 000 heeft de verweerder in zijn verweerschrift aangegeven dat de heer H "het perceel cultuur grond in 2002 in gebruik (heeft) gegeven aan N, R-straat 13 te P die de grond bedrijfsmatig exploiteert.".
Met deze verklaring, die naar het oordeel van het hof, mede gezien het verhandelde ter zitting, heeft te gelden voor het jaar 2002 is komen vast te staan dat het betreffende perceel cultuurgrond op de toestanddatum, zijnde 1 januari 2002, bedrijfsmatig werd geëxploiteerd. Alsdan wordt voldaan aan het bepaalde van artikel 2, lid 1 en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling, zodat de waarde van die cultuurgrond buiten aanmerking kan worden gelaten. De waarde van het perceel grond kan derhalve op nihil worden gesteld. Dat de heer H het perceel niet zelf als zodanig gebruikt, doet aan het vorenstaande niet af.
4.6. Naar het oordeel van het hof is voor de exploitatie van het perceel H 111 objectief bezien geen sprake van een winstverwachting. Bovendien hebben belanghebbenden, op wie in dezen de bewijslast rust, geen begin van bewijs bijgebracht dat er met de exploitatie van het betreffende perceel winst is behaald. Ten aanzien van de heer M heeft de verweerder naar voren gebracht dat hij mede door zijn invaliditeit al bijna 10 jaar geen agrarisch bedrijf meer kan voeren. De heer M heeft de verweerder, zoals hij aangeeft in zijn verweerschrift, telefonisch bevestigd dat hij de cultuurgrond niet meer kon bewerken en als zodanig niet meer bedrijfsmatig bezig was. Ter zitting heeft de verweerder dit nog eens onderschreven. Belanghebbenden hebben dit niet dan wel onvoldoende weersproken. Belanghebbenden zijn gezien het vorenstaande naar het oordeel van het hof niet geslaagd in de op hen rustende bewijslast dat voor het perceel H 111 sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene komt het hof tot de slotsom dat het perceel H 000 bedrijfsmatig wordt gebruikt en het perceel H 111 niet bedrijfsmatig wordt gebruikt als bedoeld in artikel 2, lid 1 en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling. In dat verband moet de waarde van het perceel H 000 op nihil worden gesteld.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs hebben moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644.
7. Beslissing
Het hof:
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt de bestreden uitspraak;
* vermindert de waarde inzake het perceel H 000 met een bedrag van € 87.678;
* gelast dat aan belanghebbenden wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37;
* veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 644; en
* wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 17 juli 2008 door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en op die datum in afschrift aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak
overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het
volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad worden gevraagd de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.