Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-08-2008, BF1762, 06/00180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-08-2008, BF1762, 06/00180

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 augustus 2008
Datum publicatie
22 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BF1762
Zaaknummer
06/00180

Inhoudsindicatie

Met toepassing van de 'Haviltex'-maatstaf (arrest Hoge Raad van 13 maart 1981, NJ 1981,635) leidt een redelijke uitleg van de vaststellingsovereenkomst ertoe dat belanghebbende in het onderhavige geval niet kan terug komen op de overeenkomst door te stellen dat zij het bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag nimmer heeft ingetrokken. Het Hof is derhalve met de Rechtbank van oordeel dat partijen door middel van de vaststellingsovereenkomst uitvoering hebben gegeven aan hun voornemen de op dat moment onderling bestaande geschillen te beëindigen en daaraan de facto uitvoering hebben gegeven door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Het Hof neemt, evenals de Rechtbank, hierbij tevens in beschouwing de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur zoals vermeld in 4.5. Belanghebbende heeft het tegendeel niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00180

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van:

X B.V., gevestigd te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 april 2006, kenmerk AWB 05/3563 inzake het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot het niet doen van uitspraak door de Inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993, aanslagnummer 00.00.000.V.37.0112.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 bovengenoemde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd met als dagtekening 30 september 1996. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag bij brief gedagtekend 4 oktober 1996 bezwaar aangetekend.

De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op dit bezwaar.

1.2. Belanghebbende is van het niet doen van uitspraak op bezwaar door de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276. Bij uitspraak van 18 april 2006 heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 422. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 december 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren van deze pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan wel verzoek zij hebben voldaan.

1.8. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens op 12 maart 2008 het onderzoek gesloten en bepaald dat op het beroep schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 van de uitspraak van de Rechtbank.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of:

1. de Rechtbank belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep;

2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1 is, indien het Hof de zaak niet terug wijst op de voet van artikel 27q van de Algemene wet inzake rijksbelastingen maar op grond van artikel 27r van laatstgenoemde wet zelf voorziet in de zaak, in geschil of partiële eindafrekening kan worden toegestaan.

Belanghebbende beantwoordt vraag 1 bevestigend en vraag 2 ontkennend.

De Inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, terugwijzing naar de Rechtbank voor inhoudelijke behandeling dan wel vermindering van de bestreden navorderingsaanslag tot een aanslag berekend met inachtneming van een winst die

f 225.000 minder bedraagt dan thans door de Inspecteur in aanmerking is genomen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met betrekking tot de vraag of belanghebbende kan worden ontvangen in zijn beroep overweegt het Hof als volgt. In de tussen belanghebbende en de Inspecteur voor de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor onder meer het jaar 1993 gesloten vaststellingsovereenkomst, zoals vermeld in 2.3 van de uitspraak van de Rechtbank, hierna: de vaststellingsovereenkomst, is vastgesteld:

"Partijen A en B doen ter zake van de in deze overeenkomst genoemde aangiften uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht op bezwaar en beroep. De reeds ingediende bezwaarschriften en beroepschriften zullen door partijen A en B per omgaande worden ingetrokken.".

4.2. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt duidelijk dat belanghebbende uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het recht op bezwaar en beroep ter zake van - onder meer - de thans bestreden navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1993. Mitsdien staat het belanghebbende in beginsel niet meer vrij in bezwaar en beroep zijn bezwaren tegen de onderhavige navorderingsaanslag naar voren te brengen, met name ook niet in het geval van bij belanghebbende veranderd(e) inzicht(en) (in dit verband wijst het Hof op onder meer de arresten van de Hoge Raad van 8 maart 1995, nummer 29 885, onder meer gepubliceerd in BNB 1995/246, van 9 oktober 1996, nummer 30 872, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/53, en van 9 januari 2004, nummer 38 599, onder meer gepubliceerd in V-N 2004/6.6).

4.3. Slechts in de volgende uitzonderingen staat het de belanghebbende wèl vrij zijn grieven in bezwaar en beroep tegen de onderhavige navorderingsaanslag naar voren te brengen:

a) Indien de overeenkomst tot stand is gekomen in een situatie, waarin de belanghebbende zijn wil niet (vrij) heeft kunnen bepalen, en er bij het sluiten van de overeenkomst sprake is van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling, kan het zo zijn, dat aan (de totstandkoming van) de overeenkomst zulke gebreken kleven dat de belanghebbende niet aan de overeenkomst is gebonden en dat hij derhalve ook niet is gebonden aan de afspraak niet tegen de navorderingsaanslag in bezwaar en beroep te komen.

b) Voorts geldt dat wanneer bij het sluiten van de overeenkomst de handelwijze van de Inspecteur zozeer indruist tegen de door deze jegens belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid, de Inspecteur alsdan in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt indien hij belanghebbende aan de overeenkomst houdt (in dit verband wijst het Hof op de arresten van de Hoge Raad van 8 april 1987, nummer 23 977, onder meer gepubliceerd in BNB 1987/191, en van 25 oktober 1989, nummer 25 969, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/6).

c) Tot slot geldt dat de Inspecteur op nakoming van de overeenkomst niet mag rekenen, indien de overeenkomst niet alleen duidelijk in strijd is met dwingend recht, maar deze overeenkomst naar inhoud of strekking tevens in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (in dit verband wijst het Hof op artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede op de arresten van de Hoge Raad van 21 april 1995, nummer 15 686, onder meer gepubliceerd in NJ 1997/570, en van 25 oktober 2000, nummer 35 697, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/10).

4.4. Gelet op het overwogene onder 4.2 is belanghebbende aan de overeenkomst gebonden, tenzij sprake is van één of meer van de onder 4.3 opgesomde uitzonderingen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat één of meer van de voormelde uitzonderingen aanwezig zijn.

4.5. Partijen verschillen van mening of zij bij de vaststellingsovereenkomst, op grond van het in 2.3 van de uitspraak van de Rechtbank weergegeven citaat van de overeenkomst, zijn overeengekomen dat het bezwaarschrift tegen de thans bestreden navorderingsaanslag, naar het Hof verstaat, door middel van een daartoe specifiek aangeduid schrijven dient te worden ingetrokken (belanghebbende), dan wel op grond van de tekst van de overeenkomst als ingetrokken kan worden beschouwd (Inspecteur). Meer in het bijzonder is aan de orde het navolgende onderdeel van de vastellingsovereenkomst:

"Partijen A en B doen ter zake van de in deze overeenkomst genoemde aangiften uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht op bezwaar en beroep. De reeds ingediende bezwaarschriften en beroepschriften zullen door partijen A en B per omgaande worden ingetrokken. Een afschrift van het verzoek om intrekking aan het Gerechtshof zal aan partij C worden toegezonden. Na intrekking van de betreffende bezwaar- en beroepschriften zal partij C de aanslagen ter zake van de in deze overeenkomst genoemde bedragen ambtshalve vaststellen conform het overeengekomene;".

Dienaangaande heeft de Inspecteur een ambtsedige verklaring overgelegd, behelzende:

"Ondergetekende, Mr. A ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de Belastingdienst/Z kantoor B, verklaart op de eed bij de aanvang zijner bediending afgelegd dat partijen na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst de mondelinge afspraak hebben gemaakt dat middels ondertekening van de vaststellingsovereenkomst tevens alle bezwaarschriften formeel waren ingetrokken;

partijen deze afspraak hebben gemaakt uit het oogpunt van besparing van tijd en kosten.".

4.6. Met toepassing van de 'Haviltex'-maatstaf (arrest Hoge Raad van 13 maart 1981, NJ 1981,635) leidt een redelijke uitleg van de vaststellingsovereenkomst ertoe dat belanghebbende in het onderhavige geval niet kan terug komen op de overeenkomst door te stellen dat zij het bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag nimmer heeft ingetrokken. Het Hof is derhalve met de Rechtbank van oordeel dat partijen door middel van de vaststellingsovereenkomst uitvoering hebben gegeven aan hun voornemen de op dat moment onderling bestaande geschillen te beëindigen en daaraan de facto uitvoering hebben gegeven door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Het Hof neemt, evenals de Rechtbank, hierbij tevens in beschouwing de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur zoals vermeld in 4.5. Belanghebbende heeft het tegendeel niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.7. Het gelijk in de eerste in geschil zijnde vraag is aan de Inspecteur. Het Hof komt derhalve niet meer toe aan behandeling van de overige in geschil zijnde vraag. Het beroep is ongegrond.

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Mitsdien moet worden beslist zoals hierna vermeld.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 22 augustus 2008 door J.W.J. Huige, voorzitter, J.W. Verstraate en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.