Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2008, BF9881, 03/02608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2008, BF9881, 03/02608

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 september 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BF9881
Formele relaties
Zaaknummer
03/02608

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn aanslagen waterbeheersingsomslag ongebouwd opgelegd, ter zake van enkele percelen van belanghebbende binnen het stroomgebied van de Neerbeek, welk gebied in beheer en onderhoud bij het Waterschap is. Het hof beslist in deze procedure dat belanghebbende, anders dan hij stelt, wel degelijk belang heeft bij de uitoefening van de waterschapstaak van het Waterschap; belanghebbende heeft zelf verklaard dat het water van het perceel volledig ter plaatse infiltreert. Belanghebbendes grief dat de grondwaterkaarten, op basis waarvan de indeling in omslagklassen heeft plaatsgevonden, zijn verouderd en niet meer mogen worden gehanteerd, wordt door het hof verworpen onder verwijzing naar HR 13-12-00, nr. 34.017, NTFR 2000/1934.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02608

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van 1 oktober 2003 van de heffingsambtenaar van het Waterschapsbedrijf Limburg te Roermond (hierna: het Waterschap) op de bezwaarschriften betreffende de hem voor de jaren 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 opgelegde, in één aanslagbiljet verenigde, aanslagen waterbeheersingsomslag ongebouwd, aanslagnummers 000, 0000, 00001, 00002, 00003, 00004 en 00005.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997, 1998,1999, 2000, 2001, 2002 en 2003, telkens verenigd in één aanslagbiljet, aanslagen waterbeheersingsomslag ongebouwd opgelegd ter zake van de in 2.1 nader te noemen percelen, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij afzonderlijke uitspraken van het Waterschap zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is bij brief van 18 november 2003, bij het hof binnengekomen op 19 november, tegen de uitspraken op de bezwaarschriften betreffende de jaren 1997, 1998, 1999, 2000, 2001 en 2002 in beroep gekomen bij het Hof. Deze uitspraken zijn op 8 oktober 2003 verzonden.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31.

Het Waterschap heeft op 20 april 2004 voor het jaar 1997 een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende is in zijn aanvullend beroepschrift van (woensdag) 24 december 2003, bij het hof ingekomen op (dinsdag) 30 december 2003, in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Waterschap betreffende het jaar 2003. Ook deze uitspraak is op 8 oktober 2003 verzonden.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord het Waterschap.

Belanghebbendes gemachtigde heeft bij faxbericht van 26 september 2007 laten weten dat van de zijde van belanghebbende niemand zal verschijnen.

1.5. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

Van deze stukken maken deel uit de verweerschriften voor de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003.

1.6. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 april 2008 eveneens te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord het Waterschap.

De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbendes gemachtigde bij op 31 maart 2008, met nummer 3SRGHR3862629, aangetekend naar het door de gemachtigde zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort de zogeheten Handtekening Retourkaart, waaruit blijkt dat het poststuk op 1 april 2008 in ontvangst is genomen.

1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.8. Van zowel de zitting van 26 september 2007 als van de zitting van 23 april 2008 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan partijen zijn gezonden.

1.9. Het hof heeft in deze zaak op 7 mei 2008 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 19 mei 2008 aan partijen verzonden.

1.10. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 10 juli 2008 meegedeeld dat door belanghebbende tegen de schriftelijke uitspraak van 7 mei 2008 beroep in cassatie is ingesteld en onder meer verzocht om een afschrift van de uitspraak. Het hof heeft hierin het verzoek gelezen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van het Waterschap tijdens het onderzoek ter zitting, stelt het hof de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de percelen kadastraal bekend A, sectie C, nummers 000, 001, 002 en 003, A, sectie D, nummer 00, en B, sectie A, nummer ---- (hierna: de percelen).

De percelen zijn ingedeeld in klasse 2 van de Omslagklassenverordening Waterschap Peel en Maas (hierna: de Verordening).

2.2. De percelen liggen binnen het stroomgebied van de D, ongeveer tien kilometer landinwaarts ten opzichte van de Maas. Dit gebied is in beheer en onderhoud bij het Waterschap.

2.3. Tot de gedingstukken behoort als bijlage 8 bij het verweerschrift een kopie van de grondwatertrappenkaart F 58 West, welke kaart onder meer op de percelen betrekking heeft. Op deze kaart staat aangegeven dat de percelen liggen binnen het gebied met grondwatertrap V.

2.4. Artikel 1 lid 5 jo artikel 5 van de Verordening bepaalt dat alle ongebouwde onroerende zaken die zijn gelegen in de gebieden waar blijkens de door de Stichting Bodemkartering vervaardigde bodemkaarten de grondwatertrappen I, II, III en V zijn gelegen, ingedeeld worden in de tweede klasse.

2.5. In zijn brief van 15 november 2007 geeft belanghebbende aan dat hij zich niet kan verenigen met de door het hof aan het Waterschap geboden mogelijkheid om tevens verweer te voeren over de jaren 1998 tot en met 2002 en dat de aanvulling van het Waterschap achterwege had dienen te blijven, omdat hiermee aan het Waterschap een verruimde termijn voor het indienen van verweren wordt geboden en er voor het Waterschap de mogelijkheid ontstaat om de jaren 1998 tot en met 2002 weer bij de procedure te betrekken. Naar zijn mening ontstaat door deze handelwijze voor hem een bepaalde mate van rechtsonzekerheid.

Voorts verklaart hij in deze brief - voor zover hier van belang - als volgt:

"Naar de mening van cliënt, is toepassing van de Omslagklassenverordening niet reëel. Weliswaar geeft de grondwatertrappenkaart aan dat de percelen van cliënt zijn gelegen in een gebied met grondwatertrap V. (...) Als gevolg van de waterhuishoudkundige werken op de percelen van cliënt én door maatregelen en werken in de omgeving van de percelen van cliënt, is het de vraag of de grondwatertrap V van toepassing is. Met name de daling van het grondwaterpeil als gevolg van het gebruik van de grond en door uitvoering van werken en maatregelen werpen deze vraag op. Ook het gegeven dat deze veranderingen niet door het Waterschapsbedrijf zijn geïnitieerd, versterken deze gedachte. Deze wetenschap heeft tot gevolg dat de sterk verouderde grondwatertrappenkaart geen juiste weergave is en daarom niet meer van toepassing kan zijn. Een en ander rechtvaardigt een indeling van de percelen van cliënt in de derde klasse.

Het Waterschapsbedrijf geeft in haar verweer aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zich tegen een heffing verzetten. Deze mening deel cliënt uitdrukkelijk niet. Aangezien zonder de waterhuishoudkundige maatregelen die cliënt heeft genomen al het water van de buurpercelen in de laagte van zijn percelen loopt. Dit impliceert dat er afvoer van water van de buurpercelen naar het Waterschapsbedrijf middels de waterhuishoudkundige maatregelen (overkluizing) plaatsvindt. Water van het perceel zelf infiltreert volledig ter plaatse.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dienen de door het Waterschap na het onderzoek ter zitting op 26 september 2007 ingediende verweerschriften betreffende de jaren 1998 tot en met 2002 buiten beschouwing te worden gelaten, nu naar belanghebbende stelt door deze handelwijze voor hem een bepaalde mate van rechtsonzekerheid ontstaat?

II. Heeft belanghebbende belang bij de behartiging van de taak van het Waterschap, zodat de onderwerpelijke aanslagen mochten worden opgelegd?

III. Heeft het Waterschap de percelen terecht ingedeeld in klasse 2?

Belanghebbend is van oordeel dat vraag I bevestigend en vragen II en III ontkennend moeten worden beantwoord. Het Waterschap is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen het Waterschap hieraan tijdens het onderzoek ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar de desbetreffende processen-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken en vernietiging van de aanslagen.

Het Waterschap concludeert voor wat betreft de jaren 1997 tot en met 2002 tot ongegrondverklaring van het beroep en voor wat betreft 2003 tot - naar het hof verstaat - gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak en niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf

Blijkens de onder 1.6 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 1 april 2008 uitgereikt.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag

4.1. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 september 2007 en de zaak aangehouden om het Waterschap in staat te stellen eveneens verweer te voeren tegen belanghebbendes grieven met betrekking tot de voor de jaren 1998 tot en met 2003 opgelegde aanslagen. Het Waterschap heeft op verzoek van het hof de desbetreffende stukken naar het hof gezonden, waarna deze vervolgens door de griffier van het hof in afschrift naar belanghebbende zijn gezonden.

In zijn brief van 15 november 2007 geeft belanghebbende aan dat hij zich met deze gang van zaken niet kan verenigen en dat de aanvulling van het Waterschap achterwege had dienen te blijven, omdat hiermee aan het Waterschap een verruimde termijn voor het indienen van verweren wordt geboden en er voor het Waterschap de mogelijkheid ontstaat om de jaren 1998 tot en met 2002 weer bij de procedure te betrekken. Door deze handelwijze ontstaat naar de mening van belanghebbende voor hem een bepaalde mate van rechtsonzekerheid.

4.2. Het hof gaat aan deze grief voorbij. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift en aanvullend beroepschrift beroep ingesteld tegen de afzonderlijke beslissingen van het Waterschap op zijn eveneens afzonderlijke bezwaarschriften tegen de hierboven genoemde aanslagen. Hij heeft in ieder van de bezwaarschriften en in het aanvullend beroepschrift steeds dezelfde grieven aangevoerd. In de verweerschriften heeft het Waterschap steeds hetzelfde verweer gevoerd. Bovendien is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op hetgeen het Waterschap na het onderzoek ter zitting op 26 september 2007 naar het hof heeft gezonden. Dit een en ander in aanmerking genomen ziet het hof niet in dat belanghebbende in zijn procesbelang kan zijn geschaad doordat meerbedoelde stukken van het Waterschap tot de stukken van het geding zijn gerekend.

4.3. Vraag I dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede in geschil zijnde vraag

4.4. Belanghebbende meent dat hij geen belang heeft bij de behartiging van de taak van het Waterschap en dat derhalve helemaal geen aanslagen opgelegd hadden mogen worden.. Hij heeft - naar het hof hem verstaat - aangevoerd dat hij geen belang heeft bij de uitoefening van de waterschapstaak van het Waterschap.

4.5. Uit de navolgende omstandigheden, ieder voor zich en in onderling verband bezien, te weten

- de belaste percelen van belanghebbende liggen in het stroomgebied van de D, welk gebied in beheer en/of onderhoud is bij het Waterschap,

- uit de desbetreffende grondwatertrappenkaart blijkt dat de percelen liggen binnen het gebied met grondwatertrap V,

- in zijn schrijven van 15 november 2007 verklaart belanghebbende dat het water van het perceel volledig ter plaatse infiltreert,

leidt het hof af dat belanghebbende anders dan hij stelt belang heeft bij de werken van het Waterschap, onder andere het op peil brengen en houden van het grondwaterpeil.

4.6. Vraag II dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de derde in geschil zijnde vraag

4.7. Het Waterschap heeft de indeling in omslagklassen gebaseerd op in de jaren zestig van de twintigste eeuw opgestelde kaarten. Belanghebbende meent dat deze kaarten zijn verouderd en niet meer mogen worden gehanteerd.

4.8. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.

In zijn arrest van 13 december 2000, nr. 34.017, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:

"-3.4. Verwijzing moet volgen. Daarbij verdient het volgende opmerking. Volgens belanghebbende is het Waterschap voor de indeling in de omslagklassen ten onrechte uitgegaan van in de jaren zestig van de twintigste eeuw opgestelde kaarten, terwijl de waterhuishouding in het betrokken gebied kort na het opstellen van deze kaarten ingrijpend is veranderd doordat een groot aantal cultuurtechnische werken op het gebied van ontwatering is uitgevoerd waardoor de grondwaterstanden zijn veranderd. Dit betoog gaat niet op. Blijkens de - tot de gedingstukken behorende - Toelichting op de Verordening is bij de indeling van de omslagklassen immers uitgegaan van de situatie van vóór deze waterstaatkundige ingrepen, omdat de `waterschapswerken die nu beheerd en onderhouden worden, zijn gebaseerd op de waterhuishoudkundige behoeften in deze situatie'. Dit brengt mee dat bij de indeling van belanghebbendes percelen de situatie van vóór de ingebruikneming van deze werken bepalend is voor het belang dat de verschillende onroerende zaken hebben bij de taakvervulling van het Waterschap."

4.9. Vraag III dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.

4.10. Nu belanghebbende eerst in zijn aanvullend beroepschrift van (woensdag) 24 december 2003, bij het hof ingekomen op (dinsdag) 30 december 2003, beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Waterschap betreffende de hem voor het jaar 2003 opgelegde aanslagen van 1 oktober 2003, verzonden op 8 oktober daaropvolgend, dient dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.11. Gelet op hetgeen het hof onder 4.1 tot en met 4.9 heeft overwogen dient belanghebbendes beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.

4.12. Gelet op het vorenstaande dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking

heeft op de voor het jaar 2003 opgelegde aanslagen water-

beheersingsomslagen ongebouwd;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gedaan op: 19 augustus 2008 door J. Th. Simons, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en op die datum in afschrift aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.