Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-08-2008, BF9933, 04/00798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-08-2008, BF9933, 04/00798

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 augustus 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BF9933
Zaaknummer
04/00798

Inhoudsindicatie

Belanghebbende oefent een groenteverwerkend bedrijf uit en loost bedrijfsafvalwater via de vuilwaterriolering. Anders dan belanghebbende meent, zijn de genomen monsters die als basis hebben gediend voor de berekening van de aanslag volgens het hof bruikbaar. Het is niet aannemelijk dat de verschillen in analyses van die monsters zijn veroorzaakt doordat de monsters niet gelijk waren. Veeleer acht het hof aannemelijk dat de analyse in het laboratorium van belanghebbende niet goed is uitgevoerd. Met betrekking tot de berekening van het aantal vervuilingseenheden als grondslag voor de aanslag, krijgt belanghebbende gedeeltelijk gelijk van het hof. De verweerder heeft weliswaar terecht de resultaten van de contra-analyses tot uitgangspunt genomen, maar heeft nagelaten andere beschikbare informatie mee te wegen, waaronder de gemiddelde vervuiling in andere jaren. De aanslag moet dan ook worden verlaagd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00798

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling Heffingen van het Waterschap Z te A (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de aan haar rechtsvoorganger B B.V. opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2000. B B.V. en X B.V. worden hierna aangeduid als belanghebbende.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het object C-straat 9-11 te Y voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd ten bedrage van € 831.958,52 berekend naar 22.089,1 vervuilingeenheden en een tarief van € 37,66 per vervuilingseenheid.

Na bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij van haar een griffierecht is geheven van € 273.

Verweerder heeft bij verweerschrift de gegrondheid van het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 februari 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

1.4. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en heeft dit stuk voorgedragen. Van het verhandelde te dezer zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat te zamen met de pleitnota van belanghebbende tot de stukken van het geding behoort.

1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Aan verweerder is de pleitnota van belanghebbende toegezonden en aan partijen is het proces-verbaal van de zitting gezonden. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.6. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 24 april 2008. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de verweerder.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan het Hof en de wederpartij en heeft deze pleitnota voorgedragen. Van het verhandelde te dezer zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat te zamen met de deze uitspraak aan partijen wordt verzonden. Deze pleitnota, de bijlage daarbij en het proces-verbaal van de zitting, behoren tot de stukken van het geding.

2. De verordening

2.1. De onderhavige aanslag is gebaseerd op de Heffingsverordening verontreiniging oppervlaktewateren Hoogheemraadschap van West-Brabant 1997 (hierna: de Verordening). In de Verordening is onder meer het volgende bepaald:

"Belastbaar feit en heffingsplicht

Artikel 3

1.Onder de naam verontreinigingsheffing oppervlaktewateren wordt, ter bestrijding van kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven van degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk.

2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt als degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechisch werk, aangemerkt:

a. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een woonruimte: de gebruiker van die woonruimte;

b. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een bedrijfsruimte: de gebruiker van die bedrijfsruimte.

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Artikel 4

1. De heffing ter zake van woonruimten en bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 14 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

(...)

Heffingsjaar

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Heffingsmaatstaf

Artikel 6

Voor de heffing geldt als maatstaf:

a. voor zuurstofbindende stoffen:

de gemiddelde belasting per etmaal met die stoffen van een oppervlaktewater of een zuiveringstechnisch werk, uitgedrukt in vervuilingseenheden en bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofgebruik en het zuurstofgebruik door omzetting van stikstofverbindingen. De gemiddelde belasting per etmaal wordt berekend door de belasting van het oppervlaktewater of het zuiveringstechnisch werk met zuurstofbindende stoffen over het heffingsjaar te delen door 365.

b. voor andere stoffen:

de hoeveelheid van die stoffen uitgedrukt in vervuilingseenheden welke in het heffingsjaar in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht.

(...)

Artikel 8

1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens met inachtneming van de in Bijlage I van deze verordening opgenomen voorschriften. Het Dagelijks Bestuur kan bij een voor bezwaar vatbare beschikking:

- beslissen op een aanvraag van de heffingsplichtige om af te mogen wijken van de in Bijlage I, onderdeel A, genoemde voorschriften;

- nadere of afwijkende voorschriften geven met betrekking tot de in Bijlage I, onderdeel A, hoofdstuk 2, genoemde technische aspecten, te weten de aanzuigsnelheid, het monstervolume en het minimum aantal deelmonsters per etmaal;

- nadere of afwijkende voorschriften geven met betrekking tot de in Bijlage I, onderdeel B, genoemde analysevoorschriften

2. De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in het derde lid.

3. Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit het Dagelijks Bestuur dat meting, bemonstering en analyse geschieden in afwijking van het bepaalde in het tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. In zijn beschikking geeft het Dagelijks Bestuur in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

a. de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

b. het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

c. de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden per etmaal over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

d. het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan die beschikking van toepassing is.

(...)

Tarief

Artikel 15

Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid f 90,--.

(...)

Wijze van heffing en termijnen van betaling

Artikel 17

1. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

(...)"

2.2. Bijlage I bij de Verordening bevat onder meer de volgende passage:

"Monsterbehandeling

(...)

Van elk verzameld monster dient een representatief deel van 3 liter gedurende 24 uur in een goed gesloten vat/fles bij maximaal 4°C in het donker te worden bewaard ten behoeve van kontra-analyse door het hoogheemraadschap.

Bemonsteringsbenodigdheden die in aanraking komen met het afvalwater, moeten zijn gemaakt van eenvoudig te reinigen inert materiaal dat de later in het monster uit te voeren analyse(s) niet beïnvloedt. Het monster wordt uit het monsterverzamelvat geschept met een voldoende grote scheplepel. Vóór elke keer dat geschept wordt moet de gehele inhoud van het verzamelvat zodanig worden geroerd dat al het eventueel bezonken materiaal weer opgemengd wordt. Daarbij wordt met de monsterschep afwisselend links- en rechtsom geroerd. De te vullen flessen worden om en om gevuld om te bevorderen dat elke fles een identiek monster bevat."

3. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter beide zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

3.1. Belanghebbende oefent, net als haar rechtsvoorgangers, een groenteverwerkend bedrijf uit te Y. Hoofdactiviteit van dit bedrijf is de verwerking van groenten tot eindproducten in blokgevroren of losgevroren toestand. Als nevenactiviteit worden diepgevroren aardappelkroketten en maaltijden geproduceerd.

3.2. In het bedrijf van belanghebbende wordt op twee punten bedrijfsafvalwater geloosd. Het bedrijfsafvalwater dat via de vuilwaterriolering wordt geloosd dient vanwege de omvang van de lozing dagelijks worden bemeten, bemonsterd en geanalyseerd. Dit lozingspunt wordt ook wel genoemd "lozingspunt meetvoorziening nummer 10 debietmeetput". Voor het bedrijfsafvalwater dat via de schoonwaterriolering wordt geloosd is een beperkte meetfrequentie aangevraagd en verkregen. Dit lozingspunt wordt ook wel genoemd "lozingspunt meetvoorziening nummer 13 meetput schoonwaterriool". De onderhavige procedure ziet op de lozing op het eerstgenoemde punt via de vuilwaterriolering (het "lozingspunt meetvoorziening nummer 10 debietmeetpunt").

3.3. Bij beschikking, genummerd 00/000, verzonden op 27 januari 1998, heeft het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap van West-Brabant beslist op de aanvraag van belanghebbende om de vervuilingwaarde van het bedrijfsafvalwater te mogen berekenen met gegevens, die met behulp van meting, bemonstering en analyse over een beperkt aantal etmalen zijn verkregen ex artikel 8, lid 3, van de Heffingsverordening verontreiniging oppervlaktewateren Hoogheemraadschap van West-Brabant 1997.

3.4. De in 3.3 bedoelde beschikking bevat onder meer de volgende passages:

"Lozingspunt meetvoorziening nummer 10 debietmeetput Meetfrequentie zuurstofbindende stoffen.

Het bedrijfsafvalwater ter plaatse van het lozingspunt meetvoorziening (nummer 10 debietmeetput) dient continu te worden gemeten, bemonsterd en geanalyseerd.

Voor de weekeinden, indien 2 aaneengesloten etmalen geen produktie plaatsvindt, kan worden volstaan met een analyse van een 48 uurs-verzamelmonster, waarbij de vervuilingwaarde geheel wordt toegerekend aan de zaterdag en de vervuilingwaarde voor de zondag op nihil wordt gesteld.

Lozingspunt meetvoorziening nummer 13 meetput schoonwaterriool Meetfrequentie zuurstofbindende stoffen.

Het bedrijfsafvalwater ter plaatse van het lozingspunt meetvoorziening (nummer 13 schoonwaterriool) dient per maand gedurende 1 etmaal, zoals aangegeven op de overgelegde bemonsteringskalender te worden gemeten, bemonsterd en geanalyseerd.

Het bedrijfsafvalwater dient continu te worden gemeten gedurende de etmalen waarover het bedrijfsafvalwater niet behoeft te worden bemonsterd en geanalyseerd.

Herleiding zuurstofbindende stoffen.

Het gemiddelde van de verkregen analyseresultaten wordt toegerekend aan de totale via het betreffende lozingspunt in het heffingsjaar geloosde hoeveelheid bedrijfsafvalwater.

Overige voorschriften.

(...)

Indien de resultaten van een bedrijfsafvalwateronderzoek door het hoogheemraadschap statistisch significant verschillen van de resultaten van uw bedrijfsafvalwateronderzoek, zal de vervuilingwaarde worden gecorrigeerd op basis van het gewogen gemiddelde van uw resultaten en de resultaten van het hoogheemraadschap.

Een statistisch significant verschil is omschreven in het rapport "criteria bij controle aangifte verontreinigingsheffing meetbedrijven" van KIWA NV 1994. Dit rapport is tegen betaling van kosten verkrijgbaar bij het hooogheemraadschap.

Storingen bij meting, bemonstering en/of analyse dienen direct ter kennisname van het hoogheemraadschap te worden gebracht (afdeling Industriewater, telefoon (....))

Indien ten gevolge van storingen aan de meet-, bemonsterings- en/of analyseapparatuur geen vervuilingwaarde kan worden berekend wordt de vervuilingwaarde ambtshalve vastgesteld of dient, voorzover het hoogheemraadschap daarmee instemt, een vervangende meetdag te worden gekozen.

(...)

De meetgegevens dienen overeenkomstig Bijlage II Inventarisatieformulier ten behoeve van meetgegevens te worden gerapporteerd aan het hoogheemraadschap.

Er dient een administratie te worden gevoerd van de voor de verontreinigingsheffing van belang zijnde gegevens. Hieronder worden verstaan gegevens over de meting, bemonstering en analyse zoals registratierollen, laboratoriumjournaal etc. Deze gegevens dienen tien jaar te worden bewaard.

(...)

Deze beschikking geldt voor de heffingsjaren 1998, 1999 en 2000.".

3.5. De bemonstering van de lozingen op de vuilwaterriolering door middel van het "lozingspunt meetvoorziening nummer 10 debietmeetpunt" vond in de periode 1 januari 2000 tot 8 oktober 2000 plaats conform het Handboek Laboratorium van belanghebbende. In dit handboek is onder meer het volgende opgenomen:

"Tijdstip van monstername:

De monsters afvalwater dienen elke morgen, na een produktiedag, om 08.00 uur genomen te worden.

Indien er bijvoorbeeld op zaterdag niet is geproduceerd hoeft er op zondag geen monster genomen te worden.

Hoeveelheid monster:

Het monster dient aangebonden te worden in een 4 liter can, of 2 x 1 l fles, welke op het laboratorium te verkrijgen zijn en waar deze ook weer afgegeven dienen te worden.

(...)

Wijze van monstername vuil water:

(...)

-de inhoud van de monsterverzamelbak (60 liter can in de koelkast) goed mengen met de monsterschep.

Verder zijn er twee mogelijkheden:

1. monstername in aanwezigheid van het waterschap:

Tijdens het mengen 4 monsters scheppen van 1 l (2 flessen voor het waterschap en 2 (plastic) flessen voor het lab. Het water regelmatig verdelen over de flessen totdat deze gevuld zijn.

2. monstername bij afwezigheid van het waterschap:

Tijdens het mengen ongeveer 4 liter monster uitscheppen in daarvoor bestemde can. (niet geheel vullen zodat mengen nog mogelijk is)

-monsterverzamelbak verwisselen met een schone.

-gebruikte monsterverzamelbak leeg en schoonmaken.

-monster(s) afgeven op het laboratorium en in de koelkast van het bacteriologisch lab. zetten

(...)

Monsterverwerking:

-De monsters dienen na afgifte op het laboratorium bewaard te worden in de koelkast tot de andere dag.

-Als het Hoogheemraadschap komt voor monstername wordt de 4 l can geledigd in een plastic emmer; hieruit worden dan onder vermenging 4 monsters geschept;

2 flessen voor het Hoogheemraadschap en 2 (plastic) flessen 1 l flessen voor het lab.

-Is het Hoogheemraadschap niet geweest, dan worden de volgende morgen van de plastic can 1 liter monster afgenomen voor onderzoek.

(...)".

3.6 In de periode van 1 januari 2000 tot en met 17 oktober 2000 heeft verweerder 19 maal een monster opgehaald bij belanghebbende om hierop een eigen analyse toe te passen. 12 maal was een medewerker van verweerder om 8 uur in de morgen aanwezig bij de monstername door een medewerker van belanghebbende. Het betrof 24 januari, 14 februari, 5, 12, 13 en 21 april, 18 mei, 25 juli, 22 augustus, 14 september en 10 en 13 oktober 2000. In de overige 7 maal is later op de dag een monster opgehaald. Het betrof 2 en 21 maart, 27 april, 10 mei, 9 en 13 juni, en 9 augustus. De verschillen in de uitkomst van de analyse van deze monsters door het laboratorium van belanghebbende en het laboratorium van verweerder luiden aldus, waarbij VE staat voor vervuilingeenheden:

Datum controletijdstip VE volgens belanghebbende VE volgens verweerder

24-1 8.00 9024 6486

14-2 8.00 2819 2816

2-3 8.30 1971 3306

21-3 10.15 1255 3937

5-4 8.00 1439 2731

12-4 8.15 10947 22045

13-4 8.00 11929 21795

21-4 8.00 26696 27361

27-4 13.15 10009 43043

10-5 13.03 13073 19642

18-5 8.00 23551 70701

9-6 10.00 28878 28123

13-6 13.15 27768 38898

25-7 8.00 38672 62868

9-8 13.15 35077 51375 [zie bijlage beroepsschrift 30/10/03]

22-8 8.00 29907 45163

14-9 8.00 40198 43501

10-10 8.00 23671 25941

13-10 8.00 24961 26147

3.7. Eénmaal per kwartaal heeft verweerder aan belanghebbende de uitkomsten toegezonden van de analyses die verweerder in dat kwartaal heeft uitgevoerd op de monsters die door verweerder bij belanghebbende zijn opgehaald. Het bericht inzake de analyses over het eerste kwartaal van 2000 is door belanghebbende ontvangen op 21 juni 2000 en het bericht over het tweede kwartaal van 2000 is door belanghebbende ontvangen op 14 september 2000.

3.8. Naar aanleiding van de in 3.7 bedoelde kwartaalberichten en daaruit blijkende verschillen in de monsteranalyses heeft belanghebbende vanaf maandag 9 oktober 2000 de monstername aangepast. In haar faxbericht van 6 oktober 2000 aan verweerder heeft belanghebbende hieromtrent het volgende vermeld:

"I.v.m. de ontstane veel te grote verschillen in de monsteruitslagen gaan wij vanaf as. de maandag de monstername aanpassen.

Uit het grote monstervat worden elke morgen om 8.00 uur onder voortdurend mengen gelijktijdig twee monsters geschept:

- Een monster van ca 1 liter voor onderzoek door B BV.

- Een monster van ca 3 liter voor het HWB.

Dit monster wordt opgeslagen in de koelkast van het lab en kan door uw mensen, zonder overgieten, hier vanaf half negen opgehaald worden

Indien u zelf de bemonstering mee wilt uitvoeren kan dit s'morgens om 8 uur bij de waterzuivering."

3.9. In het kader van de invulling van haar aangiftebiljet voor het jaar 2000 heeft belanghebbende aan verweerder op 12 april 2001 een brief geschreven waarin onder meer het volgende staat:

"Uit de vergelijking van de analyse cijfers over 2000 tussen HWB (verweerder, toevoeging Hof) en B (belanghebbende, toevoeging Hof) blijkt dat HWB veel hogere cijfers (tot zelfs 4 keer zo hoog) vindt dan B. (zie bijlage 2)

Maar als de VE berekend met de B cijfers worden vergeleken met de VE berekend per ton vers zitten er maar kleine verschillen in (ca 6 % lager). Het is dus niet aannemelijk dat de VE berekend met de HWB analyses de juiste vervuiling weer zouden geven.

Volgens ons moeten deze verschillen gezocht worden in de verdeling van het monster: Er werd één monster genomen van 5 liter en dit monster werd op het lab verder verdeeld. Bij de verdeling van dit monster moeten fouten gemaakt zijn, waardoor de HWB monsters een veel te hoge en de B monster een te lage concentratie bevatten. De meest waarschijnlijke fout is dat de fles met monster alleen van links naar rechts en te weinig van onder naar boven werd gemengd. Hierdoor was het eerst genomen B monster te dun en het bewaarde HWB monster veel te dik.

Deze fout is vanaf 6 oktober (zie bijgaande fax (dit is het faxbericht weergegeven in 3.8, toevoeging Hof)) gecorrigeerd.

Wij stellen dan ook voor om voor de aangifte van 2000 tot en met september uit te gaan van de met de tonnen vers berekende vervuilingwaarde. Dit voorstel is weergegeven in bijlage 1.3 en resulteert in een aantal VE van 19171 over 2000. Het B aandeel hierin is 15748 en het X aandeel 3423 VE."

3.10. Met dagtekening 15 mei 2001, ingekomen bij verweerder op 28 mei 2001, heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het jaar 2000, ten aanzien van de periode tot 17 oktober 2000, naar 15748 vervuilingeenheden afvalwater en 15,6 vervuilingeenheden koelwater, vermeerderd met 38,3 vervuilingeenheden ter zake van koelwaterstromen buiten de meetvoorziening om. Aldus is aangifte gedaan naar een totaal aantal vervuilingeenheden van 15.801,9.

3.11. Met dagtekening 21 november 2003 heeft verweerder aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd, berekend naar een totaal aantal vervuilingeenheden van 22.089,1. Dit totaal is opgebouwd uit 22.019,9 vervuilingeenheden ter zake van organische vuillast, 29,2 vervuilingeenheden ter zake van koelwater en 40,0 vervuilingeenheden ter zake van sanitair afvalwater.

4. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

4.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

4.1.1. Zijn in de periode 1 januari 2000 tot en met 9 oktober 2000 op correcte wijze monsters genomen van het afvalwater, op basis waarvan analyses kunnen worden gemaakt die aan de berekening van het aantal vervuilingeenheden ten grondslag kunnen worden gelegd?

4.1.2. Is verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht voorbij gegaan aan het voorstel van belanghebbende om als grondslag voor de aanslag uit te gaan van 15.748 vervuilingeenheden, berekend aan de hand van de geproduceerde hoeveelheid verse groenten?

Belanghebbende beantwoordt die vragen in ontkennende, en verweerder in bevestigende zin.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede op hetgeen zij te beider zittingen hebben aangevoerd. Van hetgeen te dezer zittingen is aangevoerd zijn processen-verbaal opgemaakt. De inhoud van deze processen-verbaal moet ook als hier ingevoegd worden aangemerkt.

4.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, vermindering van de aanslag tot een ten bedrage van € 593.069,68, veroordeling van verweerder tot betaling van een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

Vooraf

5.1.1. Tijdens het onderzoek ter zitting van de zaak, waar verweerder met bericht van verhindering niet bij aanwezig was, is door het Hof de vraag gesteld of in dit geval sprake is van "statistisch significante verschillen" in de zin van de in 3.3 genoemde en in 3.4 geciteerde beschikking. Voorts heeft het Hof gevraagd of een bevestigende beantwoording van die vraag tot gevolg heeft dat op grond van het bepaalde in die beschikking, de vervuilingwaarde moet worden gecorrigeerd op basis van het gewogen gemiddelde van de resultaten van het door belanghebbende en door verweerder uitgevoerde bedrijfsafvalwateronderzoek. Mede ter beantwoording van deze vragen is het vooronderzoek heropend.

5.1.2. Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2007 zich op het standpunt gesteld dat de regeling die in de eerdergenoemde beschikking is opgenomen bij constatering van "statistisch significante verschillen" niet van toepassing is op of bedoeld is voor de onderhavige situatie. Deze regeling is, zo bedoelt verweerder in die brief te stellen, geschreven voor de lozingen op het schoonwaterriool via "lozingspunt meetvoorziening nummer 13 meetput schoonwaterriool", welke lozingen in deze procedure niet aan de orde zijn. Als deze regeling toch zou worden toegepast op de onderhavige lozingen, dan zouden - aldus verweerder - de vervuilingeenheden uitkomen op een hoger getal dan in de aanslag is opgenomen.

5.1.3. Belanghebbende heeft zich vervolgens in haar brief van 4 mei 2007 aangesloten bij het standpunt van verweerder dat de hiervoor bedoelde regeling in de beschikking, niet van toepassing is op het onderhavige geval.

5.1.4. Het Hof sluit zich aan bij dit gezamenlijk standpunt van partijen omtrent de uitleg van de beschikking.

De eerste vraag

5.2.1. De eerste in geschil zijnde vraag ziet op de bruikbaarheid van de monsters als basis voor de berekening van de aanslag. In wezen gaat het hier om de vraag of de verschillen in de analyses van die monsters- weergegeven in de tabel in 3.6 - veroorzaakt zijn ofwel doordat de monsters niet gelijk waren, ofwel doordat de analyse in een of beide laboratoria niet goed is uitgevoerd.

5.2.2. Belanghebbende heeft zich van aanvang af op het standpunt gesteld dat de verschillen in de analyses veroorzaakt zijn doordat de monsters niet gelijk waren. Er zou volgens belanghebbende bij de splitsing niet goed zijn geschud, waardoor het ene, bij belanghebbende achterblijvende, monster "dun" was en het andere, door verweerder meegenomen, monster "dik".

5.2.3. In haar brief van 30 maart 2007 stelt verweerder dat de verschillen in de analyses veroorzaakt zijn door het achterwege laten van een juiste vermenging van het ten behoeve van de analyse beschikbare afvalwater.

5.2.4. Ter zitting van 24 april 2008 hebben partijen hun standpunt ten aanzien van het vermengen en splitsen van de monsters aldus verduidelijkt dat zij eenparig hebben verklaard dat als er om 8.00 uur 's ochtends een medewerker van verweerder aanwezig was, het vermengen gebeurde door de medewerker van belanghebbende in het bijzijn van de medewerker van verweerder. Als de medewerker van verweerder pas later verscheen, aldus nog altijd de eenparige verklaring van partijen, dan werd het vierliter-monster, dat eerder door een medewerker van belanghebbende was genomen - en ten aanzien waarvan partijen het erover eens zijn dat het een goed, niet te "dun" of te "dik", monster was - verdeeld in identieke literflessen, waarbij verweerder en belanghebbende evenveel kans hadden dat zij de eerstgevulde flessen mee zou krijgen.

5.2.5. Verweerder heeft te dezer zitting nader gesteld dat als een van haar medewerkers pas later op de dag bij belanghebbende verscheen, de splitsing van het vierliter-monster, al door een medewerker van belanghebbende kon hebben plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder nader gesteld dat nu er zowel aanzienlijke verschillen zijn geconstateerd wanneer de medewerker van verweerder al om 8.00 uur bij de monstername aanwezig was, als wanneer die medewerker eerst later op het bedrijf van belanghebbende verscheen, de verschillen in de analyses ook zeer wel veroorzaakt kunnen zijn door de kwaliteit van de analyses zelf.

5.2.6. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende verantwoordelijk is voor de dagelijkse bemonstering van haar afvalwater. Zij dient er voor te zorgen dat er dagelijks representatieve monsters worden genomen en ter beschikking worden gesteld aan verweerder. Indien belanghebbende aan deze verplichting niet of niet volledig heeft voldaan, behoort de daardoor ontstane onzekerheid omtrent de samenstelling van haar afvalwater in beginsel voor haar risico te komen. De omstandigheid dat de bemonstering ten dele in aanwezigheid van medewerkers van verweerder heeft plaatsgevonden doet hieraan niet af. Dit zou anders kunnen zijn als verweerder de aan haar toerekenbare schijn zou hebben gewekt dat zij ter zake van de bemonstering een bewust standpunt zou hebben ingenomen, maar daarvoor is de enkele aanwezigheid van een medewerker van verweerder bij een deel van de monstername onvoldoende.

5.2.7. Volgens belanghebbende is het verschil in de analyses veroorzaakt doordat er bij de verdeling van het monster in een deel voor verweerder en een deel voor belanghebbende zelf, niet goed werd gemengd. Het in eerste instantie genomen monster van vier liter zou volgens belanghebbende wel representatief zijn.

5.2.8. Het Hof acht het onwaarschijnlijk dat het zojuist weergegeven standpunt van belanghebbende juist is. In de eerste plaats is het onwaarschijnlijk dat bij de verdeling van het vierliter-monster in identieke literflessen, ten minste zes van de zeven keer dat dit gebeurde, de twee flessen met het "dunne" monster in handen van belanghebbende kwamen. Verder kan het standpunt van belanghebbende niet verklaren dat er van de twaalf maal waarin er om 8.00 uur 's ochtends in het bijzijn van een medewerker van verweerder rechtstreeks vier literflessen werden gevuld, ook in zes gevallen zeer aanzienlijke verschillen in de analyses zijn opgetreden.

5.2.9. Voorts wil het Hof in dit verband niet onvermeld laten, dat als juist is belanghebbendes stelling dat het vierliter-monster representatief is, maar de verdeling in de flessen ondeugdelijk heeft plaatsgevonden, het voor de hand ligt de juiste vervuilingwaarden te bepalen door het gemiddelde van beide analyses aan te houden. Deze benadering leidt echter, naar door verweerder onweersproken is gesteld, tot een hogere berekening van het aantal vervuilingeenheden dan aan de aanslag ten grondslag is gelegd, en wordt door beide partijen, naar in 5.1 is vastgesteld, verworpen.

5.2.10. Gelet op hetgeen hiervoor in 5.2.8 is overwogen is het Hof van oordeel dat de door belanghebbende gestelde gebrekkige vermenging van het vierliter-monster bij splitsing geen deugdelijke verklaring kan vormen voor de verschillen in de analyses. Veeleer acht het Hof aannemelijk dat de analyse in het laboratorium van belanghebbende niet goed is uitgevoerd. Dit laatste oordeel stoelt het Hof mede op de onweersproken en geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting dat haar laboratorium beschikt over een accreditatie door de Europese Unie en daartoe streng gecontroleerd is door het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), terwijl belanghebbende heeft verklaard dat zij de kwaliteit van haar laboratorium toetst door vergelijking van de uitkomsten van haar analyses, met de controleanalyses die door het laboratorium van verweerder worden uitgevoerd.

5.2.11. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk ten aanzien van het eerste geschilpunt aan de zijde van verweerder.

De tweede vraag

5.3.1. Het tweede geschilpunt ziet op de berekening van het aantal vervuilingeenheden als grondslag voor de aanslag. Belanghebbende betoogt dat extrapolatie van de meetgegevens die zijn verkregen tijdens de 19 contra-analyses geen recht doet aan de werkelijkheid en vervangen zou moeten worden door een berekening op basis van de geproduceerde hoeveelheden van de verschillende produkten en de berekende gemiddelde vervuiling per ton produkt.

5.3.2. Belanghebbende moet worden toegegeven dat extrapolatie van gegevens uit een steekproef een zeker risico met zich meebrengt. In dit geval manifesteert dit risico zich in het bijzonder, daar waar de vervuiling van het afvalwater van belanghebbende kennelijk sterk fluctueert. Gesteld noch gebleken is dat maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de uitkomsten van de steekproef representatief zijn. In plaats daarvan is de correctie gebaseerd op het aan de hand van de hoeveelheid afvalwater gewogen gemiddelde van de, met behulp van de zogenoemde gepaarde t-toets vastgestelde, statistisch significante afwijking. Deze werkwijze houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de 19 contra-expertises zouden kunnen zijn uitgevoerd op dagen dat het afvalwater verhoudingsgewijs zwaar was vervuild. Daar tegenover staat dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de vervuiling van het afvalwater per produkt sterk fluctueert. Zo bedraagt, volgens de onweersproken stelling van verweerder, de gemiddelde vervuilingwaarde, gemeten in een zekere periode van ruim één maand, voor spinazie 0,51, maar is de laagste waarde 0,119 en de hoogste 0,916. Tegen deze achtergrond is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er een directe relatie bestaat tussen hoeveelheid of soort van productie en de vervuiling van het afvalwater.

5.3.3. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat verweerder terecht de resultaten van haar contra-analyses tot uitgangspunt heeft genomen voor de aanslagregeling. Bij de berekening van de aanslag had verweerder echter niet zonder meer de door haar contra-analyses verkregen gegevens mogen extrapoleren, maar had zij bij het maken van een redelijke schatting ook oog moeten hebben voor de overigens beschikbare informatie, waaronder de gemiddelde vervuiling in andere jaren. Dienaangaande is van belang dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de gemiddelde jaarlijkse vervuiling van het afvalwater een stabiele dalende tendens vertoont en dat haar berekening van het aantal vervuilingeenheden uitkomt op een gemiddelde vervuiling per ton produkt per dag, die over 2000 gelijk is aan die over 1999. Gelet op dit alles is het Hof van oordeel dat verweerder in redelijkheid het totaal aantal vervuilingeenheden als grondslag voor de aanslag niet hoger had mogen schatten dan 20.000.

Overige punten

5.4.1. Belanghebbende stelt nog dat verweerder noch op de brief van 12 april 2001 - geciteerd in 3.9 - noch op het faxbericht van 6 oktober 2000 - geciteerd in 3.8 - heeft gereageerd. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder de aanslag overeenkomstig het voorstel uit de brief van 12 april 2000 zou berekenen. Het Hof deelt die conclusie niet. Aan de door belanghebbende gestelde omstandigheden kon zij in redelijkheid niet het in rechte te eerbiedigen vertrouwen ontlenen dat verweerder zich welbewust op het standpunt had gesteld dat het voorstel van belanghebbende moest worden gevolgd.

5.4.2. Belanghebbende stelt voorts dat de uitspraak op bezwaar lijdt aan motiveringsgebreken. Nu het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag en niet tot terugwijzing van de zaak naar verweerder, kan deze stelling haar niet baten. Een motiveringsgebrek in een uitspraak op bezwaar kan immers niet leiden tot vermindering van de desbetreffende aanslag. In het midden kan daarom blijven of de uitspraak op bezwaar al dan niet op deugdelijke wijze is gemotiveerd.

Slotsom

5.5. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De aanslag moet worden verminderd tot één ten bedrage van 20.000 maal € 37,66 is € 753.200

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen tot een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuurszaken, ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 3 (punten) maal 1,5 (wegingsfactor) maal € 322 is € 1.449. Belanghebbende maakt in het beroepschrift voorts aanspraak op een vergoeding van verletkosten voor haar werknemers die de zittingen hebben bijgewoond van € 320. In het verweerschrift wordt deze aanspraak niet bestreden. Het Hof stelt de verletkosten daarom overeenkomst de aanspraak van belanghebbende vast op € 320. Aldus wordt de totale tegemoetkoming voor de proceskosten van belanghebbende € 1.769.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak

- vermindert de aanslag tot één ten bedrage van € 753.200,

- veroordeelt verweerder tot een vergoeding van de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.769

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze gestorte griffierecht tot een bedrage van € 218,-- en

- wijst het Hoogheemraadschap van West-Brabant aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan op 7 augustus 2008 door R.J. Koopman, voorzitter, P. Fortuin en S. Bosma, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 augustus 2008

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.