Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2008, BG9207, 05/00176
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2008, BG9207, 05/00176
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2008
- Datum publicatie
- 8 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9207
- Zaaknummer
- 05/00176
Inhoudsindicatie
Voor het personeel van belanghebbende bestaat een personeelsvereniging. Na :statutenwijziging heeft de directie van belanghebbende geen recht meer op het doen van een bindende voordracht voor de bestuursleden van de personeelsvereniging. De werknemers betalen allemaal contributie; de werkgever, in casu belanghebbende betaalt een bijdrage naar rato van het aantal leden, telkens kort voor het moment waarop de personeelsvereniging kerstpaketten uitreikt aan haar leden, de werknemers van belanghebbende.De in geschil zijnde vraag of een kerstpakket loon in de zin van de Wet Loonbelasting 1964 is antwoordt het Hof bevestigend, evenals de vraag of belanghebbende voor de uitreiking van de kerstpakketten vereenzelvigd kan worden met de personeelsvereniging. Naar het oordeel van het Hof is er geen sprake van een personeelsvoorziening als bedoeld in artikel 16c van de UR Loonbelasting 1990. De Inspecteur is ook niet gebonden aan de uitkomsten van een UWV-onderzoek en hoeft de conclusies van dat rapport niet over te nemen, ook niet op grond van het vertrouwensbeginsel. De door de werknemers/leden aan de personeelsvereniging betaalde contributie mag niet in mindering op het te belasten loon worden gebracht.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 05/00176
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna aan te duiden als: de Inspecteur) op de bezwaarschriften betreffende na te melden naheffingsaanslagen in en een voldoening op aangifte van de loonbelasting en premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de tijdvakken 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 en 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 opgelegd. Tegen die aanslagen, en tegen het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak december 2003 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De daartegen gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij de in één geschrift vervatte uitspraken ( de bestreden uitspraak) ongegrond verklaard, waarbij hij voorts heeft overwogen dat de naheffingsaanslag over het tijdvak jaar 1996 alsnog dient te worden verminderd tot een bedrag van fl. 44.514 aan belasting.
1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij
het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft zonder bezwaar van belanghebbende een geschrift, behorend bij het aan het personeel van belanghebbende uitgereikte kerstpakket over het jaar 2003 overgelegd.
1.5. Het Hof heeft daarop het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Voor de (ex-)werknemers van de bedrijven van het A concern, waartoe ook belanghebbende behoort, is in 1980 een personeelsvereniging opgericht (hierna: de vereniging), onder de naam 'Personeelsvereniging B'. Doel van de vereniging is volgens de statuten 'het bevorderen van de onderlinge goede verstandhouding tussen alle personen die in dienst zijn bij: 'de ondernemingen van "C B.V.", alsmede zij van wie het dienstverband is beëindigd door pensionering of wel arbeidsongeschiktheid (...)' en 'het bieden van ontspanning en amusement aan genoemde personen alsmede hun huisgenoten, dit alles in de meest ruime zin genomen'.
Voorts is bepaald dat het bestuur van de vereniging bestaat uit 'tenminste 5 personen', en dat de directie van belanghebbende het recht heeft 'drie bestuursleden, zijnde de voorzitter, de secretaris en de penningmeester, voor te dragen door middel van een of meer bindende voordrachten (...), en dat aan elke voordracht 'het bindend karakter kan worden ontnomen door een met tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen genomen besluit van de algemene vergadering, genomen in een vergadering waarin tenminste een/tweede van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is'.
2.2. Per 4 augustus 2003 zijn de statuten gewijzigd. De naam luidt voortaan 'Personeelsvereniging B'. De passages inzake het bieden van amusement en ontspanning en inzake het recht van de directie om bindende voordrachten te doen, zijn vervallen.
2.3. De leden van de vereniging betalen contributie (f 36 per jaar).
Belanghebbende betaalt een bijdrage naar rato van het aantal leden van de vereniging dat bij haar in dienst is. In de jaren waarop het geschil betrekking heeft, is deze bijdrage ongeveer f 150.000, zijnde ca. f 130 per werknemer. De bijdrage van belanghebbende wordt steeds overgemaakt kort vóór de verstrekking van de kerstpakketten. De bijdragen van de werknemers aan de vereniging bedragen globaal 25% van de uitgaven van de vereniging en de bijdragen van de bedrijven van het A concern bedragen gezamenlijk ongeveer 75% van de uitgaven van de vereniging.
2.4. De vereniging verstrekt jaarlijks kerstpakketten aan de leden. In de jaren 1996 en 1998 t/m 2001 en 2003 hebben alle in actieve dienst zijnde werknemers een kerstpakket ontvangen. De vereniging besteedt ruim de helft van haar begroting aan kerstpakketten. De waarde van de kerstpakketten is in 1996 f 72,92, in 1997 f 78,27, in 1998 f 82,27, in 1999 f 94, in 2000 f 89,12, in 2001 f 85,23, in 2002 € 32,48, en in 2003 € 25 per pakket.
2.5. Op 30 december 1991 is verslag uitgebracht van een in opdracht van de Inspecteur bij (onder meer) belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. In het rapport wordt - voor zover hier van belang - het volgende opgemerkt: '-het bedrijf maakt slechts om de twee jaar gebruik van de vrijgestelde uitkeringen bij feestdagen. In 1989 werd de maximale vrijstelling nog niet volledig benut. (Bij het einde van het jaar werd via het personeelsfonds een eindejaarsgeschenk verstrekt dat geheel door het bedrijf werd betaald).'.
2.6. (De rechtsvoorganger van) het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft bij belanghebbende en een aantal dochtervennootschappen van het A concern in 1995 een controle ingesteld. In het tot de gedingstukken behorende rapport van deze controle wordt geen melding gemaakt van het verstrekken van kerstpakketten. Het rapport is aan de Belastingdienst toegezonden. De Inspecteur heeft op dit rapport gereageerd in een brief van 9 april 1996. In deze brief en de daarop volgende correspondentie wordt de verstrekking van kerstpakketten niet genoemd.
2.7. In het jaar 2000 heeft het UWV een controle uitgevoerd over de periode 1995 tot en met 1999. Bij deze controle is de verstrekking van kerstpakketten door de personeelsvereniging opgemerkt en aan de orde gesteld. Het UWV heeft vervolgens beslist dat met ingang van het premiejaar 2000 de waarde van het kerstpakket tot het van belanghebbende ontvangen premieloon behoort (voor zover, samen met de schenkingen in contanten door de werkgever, de feestdagenvrijstelling wordt overschreden). Op grond van het leerstuk van opgewekt vertrouwen heeft het UWV geen premiecorrecties opgelegd over de jaren tot en met 1999. Het door belanghebbende en voormelde vennootschappen tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank (bestuurskamer) ongegrond verklaard, welk oordeel door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. Het tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 23 maart 2007, nummer 517, BNB 2007/168c, verworpen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het kerstpakket loon in de zin van de Wet op de loonbelasting
1964 (hierna: de Wet)?; zo ja,
II. Is het loonvoordeel dan verstrekt in opdracht en voor rekening van belanghebbende, of kan het daarmee op één lijn worden gesteld, zodat zij ter zake als inhoudingsplichtige heeft te gelden?
Voor het antwoord op de vragen I en II heeft belanghebbende zich, voor zover het de naheffingsaanslagen betreft, in haar pleitnota neergelegd bij het standpunt van de Inspecteur, zodat deze vragen alleen ten aanzien van het op aangifte over december 2003 voldane bedrag behoeven te worden beantwoord.
Voor de naheffingsaanslagen en de voldoening op aangifte zijn voorts nog de volgende vragen aan de orde:
III. Kan met vrucht een beroep worden gedaan op de vrijstelling ter zake van personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen als bedoeld in artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst tot en met 2000) respectievelijk artikel 42 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001?
IV. Is naheffing in het onderhavige geval over de jaren 1996, 1998 en 1999 in strijd met het vertrouwensbeginsel?
V. Indien wel sprake is van loon, geen vrijstelling van toepassing is, en niet wordt gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, dient dan bij de berekening van het loonvoordeel de door de werknemers aan de vereniging betaalde contributie voor een deel, welk deel door belanghebbende wordt gesteld op 25%, op het loonvoordeel in mindering te worden gebracht?
Belanghebbende is van mening dat voor het tijdvak december 2003 geen sprake is van loon, noch van inhoudingsplicht. Zij beantwoordt verder de vragen III t/m V bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Uit het door de Inspecteur overgelegde geschrift blijkt dat in wezen de vereniging het kerstpakket verstrekt.
Er is geen relatie tussen de stortingen van belanghebbende ten behoeve van de vereniging, en het kerstpakket.
Het UWV heeft gewekt vertrouwen over de periode voor juli 2000
gehonoreerd. De Inspecteur, die zich (verder) wel op het controlerapport van het UWV baseert, volgt dit onderdeel juist niet; hij had dat wel moeten doen. Toegegeven wordt dat het woord 'kerstpakket'in het rapport niet voorkomt. Ik heb bij het UWV niet uitdrukkelijk een beroep op gewekt vertrouwen gedaan, ik vermoed dat dat orgaan en de medewerker van belanghebbende er zo 'uitgekomen' zijn.
Bezwaar en uitspraak op bezwaar moeten zo worden verstaan dat ze betrekking hebben op belanghebbende.
De Inspecteur:
De uitspraak op bezwaar is formeel onjuist, er is een vermindering verleend met betrekking tot het jaar 1996, dus had het bezwaar gegrond moeten worden verklaard.
De statutenwijziging heeft niet tot gevolg dat geen sprake meer is van loon of inhoudingsplicht. Uit het door mij overgelegde geschrift (kleurenfoto) blijkt dat belanghebbende en de vereniging in 2003 samen optrekken bij de verstrekking van het kerstpakket.
De heffing is eigenlijk te laag, er zijn ook nog paaseieren verstrekt.
Ik deel het standpunt van belanghebbende dat het bezwaar en de uitspraak zien op belanghebbende.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, primair tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot nihil en terugbetaling van het op de aangifte over december 2003 voldane bedrag, en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslagen en terugbetaling van (een deel van) het op de aangifte over december 2003 voldane bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij eventueel resterende bedragen dienen te worden verhoogd met de verschuldigde heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak, handhaving van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 zoals deze door de Inspecteur is verminderd, en tot handhaving van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 en de op aangifte voldane loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak december 2003.
4. Beoordeling van het geschil
Vragen I en II
4.1. Het Hof is van oordeel dat ook in deze procedure geldt:
a) dat het genieten van het voordeel van het kerstpakket voortvloeit uit de dienstbetrekking;
b) dat belanghebbende niet in de onmogelijkheid verkeert bekend te zijn met de verstrekking van de kerstpakketten en de waarde daarvan;
c) dat eenieder binnen de onderneming van belanghebbende op de hoogte is met het gegeven dat de personeelsvereniging kerstpakketten verstrekt;
d) dat de verstrekking van het kerstpakket met een waarde als onder 2.4 vermeld niet mogelijk is zonder de financiële bijdrage van belanghebbende, en
e) dat in feite een belangrijk deel van deze bijdrage per werknemer wordt gebruikt voor de verstrekking van het kerstpakket.
4.2. Onder deze omstandigheden geldt ook voor het aangiftetijdvak december 2003 onverminderd dat met de verstrekking van het kerstpakket sprake is van loon in de zin van artikel 10 van de Wet, en, gelijk ook in de sub 2.7 genoemde uitspraken is geoordeeld, dat het genoten voordeel is verstrekt onder omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat de verstrekking op één lijn kan worden gesteld met één die is geschied in opdracht en voor rekening van de werkgever.
Daaraan doet niet, althans onvoldoende, af dat in de statutenwijziging van 4 augustus 2003 het recht van voordracht van drie bestuursleden door de werkgever, is vervallen.
Ook het sub 1.4 genoemde geschrift leidt niet tot een ander oordeel, doch bevestigt veeleer de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende en de vereniging bij de verstrekking van het kerstpakket gezamenlijk optrekken.
De vragen I en II dienen bevestigend te worden beantwoord.
Vraag III
4.3. Het Hof deelt het standpunt van de Inspecteur dat de bijdrage in geld door belanghebbende aan de vereniging in de omstandigheden van het onderhavige geval niet kwalificeert als een dergelijke incidentele personeelsvoorziening in de zin van artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst vanaf 1 januari 1997) respectievelijk artikel 42 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zodat reeds daarom geen beroep op deze 'vrijstelling' kan worden gedaan.
Vraag III dient ontkennend te worden beantwoord.
Vraag IV
4.4. Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur niet gebonden is aan onderzoeksbevindingen en -conclusies van het UWV, ook niet als hij die tot uitgangspunt van verder onderzoek neemt. Voorts verdient opmerking dat het controlerapport van 25 april 1995 van (de rechtsvoorganger van) het UWV geen melding maakt van de verstrekking van kerstpakketten, terwijl ook niet anderszins blijkt dat dit onderwerp expliciet aan de orde is geweest. De mededeling van de Belastingdienst in de brief van 17 september 1996 dat er 'thans' geen aanleiding is om fiscale gevolgen te verbinden aan de informatie uit de controlerapporten van de bedrijfsvereniging, kan dan ook niet - ook niet in samenhang met de overige correspondentie waarop belanghebbende zich beroept - gelden als een welbewuste standpuntbepaling waarin de Inspecteur zich conformeert aan het standpunt van het UWV, en waarop belanghebbende zich in rechte met vrucht kan beroepen. Evenmin kan een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel worden ontleend aan de omstandigheid dat in het rapport van 1991, zoals omschreven in 2.5, melding wordt gemaakt van de verstrekking via het personeelsfonds van een eindejaarsgeschenk.
Vraag IV dient ontkennend te worden beantwoord.
Vraag V
4.5. Het ligt, anders dan belanghebbende stelt, op haar weg aannemelijk te maken dat er reden is het in casu in natura genoten loon op de voet van artikel 13, lid 3 (tot 1 januari 2001: lid 4) van de Wet te verminderen met enig bedrag dat de werknemers ter zake in rekening wordt gebracht. In dat bewijs is zij niet geslaagd. De enkele verwijzing naar de door de werknemers verschuldigde contributie aan de vereniging is daarvoor onvoldoende; de op bladzijde 2 en 3 van de gronden van het beroep opgesomde feiten kunnen evenmin het oordeel dragen dat een deel van die contributie aan de werknemers in rekening wordt gebracht ter zake van de verstrekking van kerstpakketten.
Vraag V dient ontkennend te worden beantwoord.
Conclusie
4.6. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van
Inspecteur. Gelet op de sub 3.2 vermelde verklaring van de Inspecteur ter zitting dient het beroep evenwel gegrond te worden verklaard.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak voorzover deze de
naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 betreft;
- handhaaft deze aanslag zoals deze door de Inspecteur reeds is verminderd tot f 44.514 (€ 20.199,60);
- bevestigt de uitspraak voor het overige;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten
bedrage van € 273,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de
zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,-- en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 10 oktober 2008 door A. Bijlsma, voorzitter, J.W.J. Huige en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20 303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.