Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2008, BG9635, 07/00341
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2008, BG9635, 07/00341
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2008
- Datum publicatie
- 13 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9635
- Zaaknummer
- 07/00341
Inhoudsindicatie
07-00341
Belanghebbende oefent samen met haar echtgenoot een metaal-montagebedrijf. uit in de vorm van een vennootschap onder firma. In geschil is het antwoord op de vraag of de werkzaamheden die belanghebbende voor de vof verricht hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn in de zin van artikel 3.6, lid 2, onderdeel a van de Wet IB 2001.Het Hof constateert dat de bewijslast om aanemelijk te maken dat is voldaan aan het urencriterium bij belanghebbende berust. Na zorgvuldige analyse van alle door belanghebbende verrichte werkzaamheden komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende slaagt in de op haar rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de door haar verrichtte werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn; in het bijzonder hecht het Hof daarbij belang aan het feit dat belanghebbende offertes opmaakt en met de klanten bespreekt. Het Hof constateert aan de hand van de feiten vervolgens dat het samenwerkingsverband ook niet ongebruikelijk is. Het hoger beroep slaagt. Het Hof wijst de eis om een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten af, met verwijzing naar de conclusie van AG Ruiz-Jarabo Colomer van 26 oktober 2004, nummer C-376/03 en het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, nr CO3/114HR,
. Hoger beroep gegrond.Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 07/00341
Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
mevrouw X, wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2007, nummer AWB 06/2972 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur
betreffende de hierna te noemen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.043, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 april 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 5 december 1991 samen met haar echtgenoot de vennootschap onder firma 'A' (hierna: de vof) opgericht.
2.2. In de overeenkomst van vennootschap onder firma is, voor zover te dezen relevant, het volgende opgenomen:
'OVEREENKOMST VAN VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA
De ondergetekenden:
1. B, geboren te C op 2 augustus 1946, hierna te noemen de vennoot sub 1;
2. D, geboren te E op 6 september 1949, hierna te noemen de vennoot sub 2;
beiden wonende te ---- -- Y aan de F-straat 21;
in aanmerking nemende;
dat tussen de vennoten een burgerlijk huwelijk naar Nederlands recht is voltrokken, welk huwelijk nog voortduurt;
dat de vennoten gehuwd zijn zonder het maken van huwelijkse voorwaarden;
dat de vennoot sub 1 sedert jaren voor eigen rekening en risico een montagebedrijf uitoefent;
dat de vennoot sub 2 op basis van gelijkwaardigheid werkzaamheden verricht ten behoeve van voornoemd bedrijf van de vennoot sub 1;
dat tot deze werkzaamheden alle voorkomende handelingen behoren, waaronder begrepen het mede bepalen van het ondernemersbeleid, het aangaan van rechtshandelingen en het nemen van ondernemersbeslissingen, alles voor zover zulks past binnen het doel van de bedrijfsuitoefening;
dat de vennoten sub 1 en sub 2 derhalve het bedrijf gezamenlijk uitoefenen;
dat de vennoten voornemens zijn met betrekking tot de gevolgen van de inbreng in deze vennootschap gebruik te maken van de in artikel 17 lid 2 aanhef en sub b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geregelde faciliteit;
dat het de vennoten wenselijk is voorgekomen de tussen hen bestaande onderlinge rechtsverhouding schriftelijk vast te leggen;
zijn met elkaar op zakelijke grondslagen een overeenkomst van vennootschap onder firma aangegaan, welke wordt beheerst door de volgende voorwaarden en bepalingen;
(...)
DOEL EN VESTIGING
ARTIKEL 2
Deze overeenkomst van vennootschap onder firma heeft tot doel de gezamenlijke uitoefening van een montagebedrijf in de ruimste zin van het woord.
Het bedrijf van de vennootschap is gevestigd te Y en wordt uitgeoefend onder de naam "G".
(...)
INBRENG
ARTIKEL 4
In de vennootschap is op 1 januari 1992 ingebracht:
A. door de vennoot sub 1:
1. de eigendom van alle roerende zaken, de vorderingsrechten, het kasgeld en de eventueel aanwezige goodwill, (...)
2. zijn volle arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties.
B. door de vennoot sub 2:
haar volle arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties.
(...)
BESTUUR, VERTEGENWOORDIGING EN WERKZAAMHEDEN
ARTIKEL 7
1. de vennoten hebben gezamenlijk het bestuur over de vennootschap, haar activiteiten en het vennootschapsvermogen. De vennoten zijn hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap.
2. De vennoten zijn bevoegd alle rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap te verrichten, die redelijkerwijze tot het doel van de vennootschap en het normale bestuur dienstbaar kunnen zijn, echter met dien verstande, dat de medewerking van alle vennoten is vereist voor:
a. het verwerven of vervreemden van onroerende goederen
of het vestigen van zakelijke rechten daarop;
b. het huren of verhuren van onroerende goederen of
anderszins verschaffen van gebruik of genot daarvan,
onder welke titel dan ook;
c. het doen stichten, slopen of verbouwen van gebouwd
onroerend goed;
d. het kopen, verkopen, huren of verhuren, en tot
zekerheid doen strekken van bedrijfsmiddelen, een
belang ter grootte van f 5.000 (zegge: vijfduizend
gulden) te boven gaande;
e. het aangaan van overeenkomsten van geldlening,
kredietovereenkomsten, borgtochten of het kopen op
afbetaling, waaronder niet begrepen rechtshandelingen
met de bankier van de vennootschap, indien en voor
zover het normale handelingen voortvloeiend uit een
rekening-courantverhouding betreft;
f. het optreden in recht, zowel eisende als verwerende -
behalve wanneer het conservatoire maatregelen
betreft, of maatregelen die geen uitstel gedogen -
het aangaan van dadingen, compromissen of akkoorden,
alsmede het zich onderwerpen aan bindend advies of
arbitrage, anders dan als rechtsgevolg van
toepasselijk algemene voorwaarden;
g. het aangaan of beëindigen van arbeidsovereenkomsten
betreffende werknemers met een bruto-salaris boven de
loongrens van de Ziekenfondswet of een dienstverband
van meer dan een jaar betreffende;
h. het geven of intrekken van een last aan de accountant
van de vennootschap;
i. het deelnemen in, het overnemen van, het beheer
voeren over, het aanvaarden van het bestuur over, en
het vestigen en opheffen van filialen;
j. het verlenen, wijzigen of intrekken van een algemene
of bijzondere volmacht aan werknemers van de
vennootschap om ten name van de vennootschap
rechtshandelingen aan te gaan;
k. het vestigen van pensioenrechten ten behoeve van
werknemers van de vennootschap;
l. het aannemen van of het inschrijven op werk dat door
of na inschrijving wordt gegund;
m. het aangaan van andere dan de hiervoor sub a tot en
met l vermelde rechtshandelingen, alleen of te zamen
met rechtstreeks daarmee samenhangende
rechtshandelingen, een belang van f 5.000 (zegge:
vijfduizend gulden) te boven gaande, of waardoor de
vennootschap voor langer dan zes maanden wordt
gebonden.
Rechtshandelingen met dezelfde wederpartij binnen zes maanden aangegaan, worden als één rechtshandeling beschouwd.
(...)
BALANS, WINST EN VERLIES
ARTIKEL 10
A. Het normale jaarlijkse resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening van de vennootschap wordt steeds verdeeld.
de vennoot sub 1 ontvangt of draagt zestig procent (60%);
de vennoot sub 2 ontvangt of draagt veertig procent (40%).
B. De buitengewone baten of lasten, waaronder begrepen overdrachts- of stakingswinsten, dan wel verliezen worden als volgt verdeeld:
Hetgeen resteert wordt als volgt verdeeld:
de vennoot sub 1 ontvangt of draagt vijftig procent (50%);
de vennoot sub 2 ontvangt of draagt vijftig procent (50%).
C. De aanspraken op investeringsaftrek dan wel andere bedrijfsmatig verstrekte bijdragen of investeringsfaciliteiten worden als volgt verdeeld:
de vennoot sub 1 ontvangt zestig procent (60%);
de vennoot sub 2 ontvangt veertig procent (40%);
De verdeling van het bedrijfsresultaat kan in onderling overleg worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging wordt schriftelijk vastgelegd.
(...)".
2.3. De activiteiten van de vennootschap worden meestal in onderaanneming verricht. In de overige gevallen worden de werkzaamheden in eigen beheer uitgevoerd. De vof heeft twee werknemers in dienst. De vof maakt ook gebruik van de diensten van zelfstandigen zonder personeel.
2.4. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 38.822.
2.5. Door de Inspecteur is in de periode 18 augustus 2005 tot en met 15 november 2005 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. In dit boekenonderzoek zijn de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 tot en met 2003 betrokken. Blijkens het verslag van het boekenonderzoek heeft het onderzoek zich beperkt tot de door belanghebbende toegepaste zelfstandigenaftrek en de overbrenging van het woonhuis van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen. Het boekenonderzoek heeft geleid tot een correctie van de aangifte van belanghebbende bij de aanslagregeling ten bedrage van € 11.221, te weten een correctie van de zelfstandigenaftrek van € 4.926 en een correctie op de toevoeging aan de oudedagsreserve van € 3.615.
2.6. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen onder andere de onderhavige aanslag is door de Inspecteur op 5 april 2006 bij belanghebbende een bedrijfsbezoek afgelegd. Een afschrift van het verslag dat naar aanleiding van dat bedrijfsbezoek is opgemaakt, behoort tot de gedingstukken.
2.7. Bij het beroepschrift in eerste aanleg is door belanghebbende een specificatie van het aantal aan de onderneming bestede uren overgelegd. In deze specificatie zijn de volgende werkzaamheden vermeld:
1.Maken van facturen2.Verzorgen van de nacalculatie op projecten3.Verzorgen van de administratie4.Het opmaken van offerten5.Uitschenken van koffie en thee aan het personeel6.Schoonhouden van diverse ruimten7.Poetsen en wassen van de bedrijfsauto's8.Besprekingen met klanten n.a.v. uitgebrachte offerten9.Maken van inkoopafspraken en naleving van de afspraken10.Voorraadbeheer in het magazijn11.Zagen van staalplaten tezamen met echtgenoot12.Buigen en boren van beugels13.Nabrengen van materiaal14.Laden en lossen van aanhangers15.Steekproefsgewijs toetsen aan arbo- en overige veiligheidsregels16.Ontvangen van vertegenwoordigers17.Ontvangen van potentiële klanten18.Verzorgen van personeelsaangelegenheden19.Bepalen ondernemingsbeleid en nemen investeringsbeslissingen
2.8. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar meer dan 1.225 uren besteed aan werkzaamheden binnen de onderneming.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Dienen de werkzaamheden die belanghebbende verricht, te worden aangemerkt als hoofdzakelijk van ondersteunende aard en is het ongebruikelijk een samenwerkingsverband, zoals belanghebbende dat heeft met haar echtgenoot, aan te gaan met niet-verbonden personen, een en ander in de zin van artikel 3.6, lid 2, aanhef, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende's gemachtigde
- het urenoverzicht dat ik als bijlage 7 bij mijn beroepschrift in eerste aanleg heb gevoegd, is gemaakt naar aanleiding van het besprekingsverslag met de Inspecteur bij het bedrijfsbezoek. Tijdens de bespreking met de Inspecteur zijn de werkzaamheden van belanghebbende uitgebreid besproken;
- Belanghebbende verricht niet elke dag dezelfde werkzaamheden; de werkzaamheden variëren nogal per dag, per week en per maand;
- Om praktische redenen is belanghebbende akkoord gegaan met de in de het overzicht vermelde onderlinge verhoudingen tussen de diverse werkzaamheden. Immers, meer dan 30% hoofdwerkzaamheden is al voldoende om te voldoen aan het urencriterium;
- Het urenoverzicht bij het beroepschrift in eerste aanleg is uitgangspunt geweest bij de Rechtbank en de Inspecteur was het toen eens met de relatieve verhoudingen die voortvloeien uit het overzicht;
- De door belanghebbende verrichte werkzaamheden staan verder niet ter discussie. Wel staat ter discussie of de werkzaamheden als ondersteunend zijn aan te merken of niet;
- De verschillen tussen de beschrijvingen van de werkzaamheden genoemd in het beroepschrift en de pleitnota, zijn nuanceverschillen. Het betreffen dezelfde werkzaamheden;
- De werkzaamheden die worden beschreven als het maken van facturen, zijn administratief van aard;
- Het technisch inzicht is meer bij de echtgenoot van belanghebbende aanwezig, maar ook bij belanghebbende zelf. Belanghebbende gaat berekenen wat een project gaat kosten en zij doet ook de nacalculatie.
Belanghebbende
- Bij het verzorgen van de nacalculatie kijk ik het gehele project na om te beoordelen of alle posten met het project te maken hebben. Die nacalculatie voeg ik bij het afgesloten project en dit gaat naar het archief. Nacalculatie is altijd noodzakelijk. Ook bij aanneming van werk tegen een aanneemsom;
- Wij streven naar een winstpercentage van 8%. Het is immers volumebouw waar we ons mee bezig houden. De marge op de materialen is de hoogste winst voor ons bedrijf. Ook voor de werknemers hanteren we een winstpercentage van 8%;
- Als mijn echtgenoot zou komen te overlijden, dan zet ik het bedrijf zelf voort;
- Voor wat betreft de als "besprekingen met klanten" omschreven werkzaamheden, merk ik het volgende op. Eerst moet je een klant binnenhalen en pas daarna kun je feitelijk platen gaan schroeven. Ik maak naar aanleiding van de technische opmeting door mijn echtgenoot een offerte. Vervolgens ga ik met de klant in gesprek over die offerte en haal de opdracht binnen, of niet;
- Het verslag van het bedrijfsbezoek geeft naar mijn mening al voldoende inzicht in de ondersteunende werkzaamheden die ik verricht. Ik raak niet overtuigd van het tegendeel;
- Niet ieder project wordt aangenomen tegen een aanneemsom. Er worden ook projecten aangenomen op basis van nacalculatie;
- Voor wat betreft de als "inkoop materialen" omschreven werkzaamheden, merk ik het volgende op. Je moet als bedrijf zorgvuldig inkopen en de meters plaatmateriaal in de gaten houden. Er zijn veel aanbieders van materiaal. Ik ga op zoek naar de meest gunstige prijs. Profielbanden en profielen zijn er in allerlei soorten maten en kwaliteiten. Er zijn veel bedrijven die platen leveren. Ik voer gesprekken met vertegenwoordigers over de kwaliteit en de prijs;
- Voor wat betreft de als "steekproefsgewijs toetsen aan arbo- en overige veiligheidsregels" omschreven werkzaamheden, merk ik het volgende op. Ik houd controle op de naleving op de bouw en ik houd ook de veranderingen op dit vakgebied bij door het lezen van een vakblad (ARBO-Bouw).
Belanghebbendes echtgenoot
- Voor wat betreft de als "opmaken offertes" omschreven werkzaamheden, merk ik het volgende op. Ik doe het aantal uren en het aantal meters materiaal inschatten en vermeld dat op een kladje. Dit wordt vervolgens een prijs en mijn vrouw legt dit vast in een offerte. Ik bespreek de offerte ook nog met mijn vrouw;
- Ik werk met vaste mensen bij klussen; soms bepaalt mijn echtgenote dit en soms ik;
- Bij mijn ziekte regelt mijn vrouw de zaken met het personeel. Ik ben wel eens langere tijd ziek geweest, maar ook toen draaide het bedrijf gewoon door;
- Er zijn regelmatig gelijktijdig verscheidene projecten. Eigenlijk lopen er altijd 3 à 4 klussen tegelijkertijd. Het personeel zit verdeeld over de projecten. Zij nemen de tekeningen mee en gaan aan de slag;
- Het werk komt automatisch binnen via de aannemers waar we al jaren voor werken. We gaan als bedrijf voor kwaliteit en we hebben nog nooit geadverteerd.
De Inspecteur
- Niet in geschil is dat belanghebbende meer dan 1.225 uren heeft besteed aan de onderneming. Voor de onderlinge verhoudingen tussen de werkzaamheden en de indeling in uren, staat naar mijn mening alles open. Ik stel het aantal uren en de kwalificatie van de werkzaamheden, zoals belanghebbende die in het overzicht van de werkzaamheden heeft vermeld, ter discussie;
- Ik blijf het niet eens met de onderlinge verdeling tussen de werkzaamheden, los van hetgeen mijn collega bij de Rechtbank heeft gesteld en daarover in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank is vermeld;
- Ik merk alle werkzaamheden van belanghebbende aan als ondersteunend. De echtgenoot van belanghebbende is de ondernemer en alles wat iemand anders, zoals belanghebbende, doet, is niet anders dan ondersteunend;
- Ik betwist dat door belanghebbende offertes worden opgemaakt. Dit doet de echtgenoot van belanghebbende.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.822. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Gelet op artikel 3.6, lid 2, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001 komen bij de beoordeling van de vraag of een belastingplichtige voldoet aan het urencriterium, zoals verwoord in het eerste lid van vorengenoemd artikel, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerking met een verbonden persoon, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn én het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.2. Het Hof stelt voorop dat te dezen op belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de door haar verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en dat het niet ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.3. De hoofdactiviteit van het samenwerkingsverband bestaat uit het uitoefenen van een montagebedrijf. Naar het oordeel van het Hof moeten tot deze hoofdactiviteit niet alleen gerekend worden de feitelijke montagewerkzaamheden, maar ook inkoop- en binnendienstwerkzaamheden. Dat wil zeggen die activiteiten die rechtstreeks dienstbaar zijn aan de behaalde omzet. Deze activiteiten zijn naar het oordeel van het Hof niet van ondersteunende aard in de zin van voornoemd artikel 3.6, lid 2, aanhef en onderdeel a.
4.4. Belanghebbende heeft van het onder punt 2.7 vermelde overzicht de volgende werkzaamheden als niet-ondersteunend aangemerkt:
2.Verzorgen van de nacalculatie op projecten4.Het opmaken van offerten8.Besprekingen met klanten n.a.v. uitgebrachte offerten9.Maken van inkoopafspraken en naleving van de afspraken11.Zagen van staalplaten tezamen met echtgenoot12.Buigen en boren van beugels14.Laden en lossen van aanhangers15.Steekproefsgewijs toetsen aan arbo- en overige veiligheidsregels16.Ontvangen van vertegenwoordigers17.Ontvangen van potentiële klanten19.Bepalen ondernemingsbeleid en nemen investeringsbeslissingen
4.5. In hetzelfde overzicht heeft belanghebbende de volgende werkzaamheden als ondersteunend aangemerkt:
1.Maken van facturen3.Verzorgen van de administratie5.Uitschenken van koffie en thee aan het personeel6.Schoonhouden van diverse ruimten7.Poetsen en wassen van de bedrijfsauto's10.Voorraadbeheer in het magazijn13.Nabrengen van materiaal18.Verzorgen van personeelsaangelegenheden
4.6. Belanghebbende heeft de onder 4.4 en 4.5 genoemde
onderverdeling gemotiveerd onderbouwd in de van haar afkomstige stukken en door haar verklaringen ter zitting. De Inspecteur heeft de door belanghebbende gemaakte onderverdeling betwist met de enkele stelling dat hij alle werkzaamheden als ondersteunend aanmerkt. Het Hof vindt, uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, voldoende aanleiding belanghebbende te volgen in de door haar overgelegde overzichten van haar werkzaamheden, alsmede in de door haar aangebrachte onderverdeling van die werkzaamheden als hoofdwerkzaamheden en werkzaamheden van ondersteunende aard. Het Hof acht belanghebbende daarmee geslaagd in de op haar rustende bewijslast en acht aannemelijk dat de door haar verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn. In het bijzonder acht het Hof op grond van de geloofwaardige verklaring van belanghebbende ter zitting aannemelijk dat zij de offertes opmaakt en met de klant bespreekt.
4.7. Het Hof is verder van oordeel dat de werkzaamheden van belanghebbende en de werkzaamheden van haar echtgenoot binnen het door hen uitgeoefende samenwerkingsverband complementair zijn. Belanghebbende verricht de inkoopwerkzaamheden en de binnendienstwerkzaamheden, waaronder het op basis van de door de echtgenoot verrichte opmetingen uitbrengen van offerten en het voeren van besprekingen met klanten over die offerten. De echtgenoot van belanghebbende verricht de verkoopwerkzaamheden die in de buitendienst plaatsvinden - in het bijzonder het opmeten van de projecten - en de uitvoering van de werken. Om deze reden is het Hof van oordeel dat het onderhavige samenwerkingsverband niet als ongebruikelijk kan worden betiteld.
4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende, dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard, dient de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd, dient de uitspraak van de Inspecteur te worden vernietigd en dient de aanslag te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.822.
5. Griffierecht
De Staat dient aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 te vergoeden.
6. Proceskosten
6.1. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van vijf samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaken met de kenmerken 07/00341, 07/00342, 07/00343, 07/00344 en 07/00345.
6.2. Belanghebbende heeft, met verwijzing naar de conclusie van Advocaat-Generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 26 oktober 2004, nummer C-376/03, verzocht om een kostenvergoeding op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Met betrekking tot dit verzoek overweegt het Hof als volgt. Ook indien sprake is van strijd met het Europees recht vormen, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, de proceskosten een "bijkomend vraagstuk", dat naar nationaal recht moet worden beoordeeld.
Hierbij verdient aantekening dat, ook al is de regeling met betrekking tot de proceskosten aan het nationale recht overgelaten, ingevolge het gemeenschapsrecht wél, voor zover hier van belang, moet zijn voldaan aan onder meer de eis van doeltreffendheid, in die zin dat de verwezenlijking van het gemeenschapsrecht niet als gevolg van de regeling met betrekking tot de proceskosten onmogelijk of uiterst moeilijk mag zijn. Dienaangaande overweegt het Hof dat de regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan deze eis voldoet. Ingevolge deze regeling, welke wat betreft het forfaitaire karakter van de vergoeding voor proceskosten aansluit bij hetgeen ook in het burgerlijk procesrecht aan proceskosten wordt toegekend, kan blijkens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend het betrokken bestuursorgaan en, behoudens in geval van kennelijk misbruik van procesrecht, niet ook de belastingplichtige die een natuurlijk persoon is, in de proceskosten worden veroordeeld. Voorts bestaat in geval van bijzondere omstandigheden de mogelijkheid een hogere vergoeding voor proceskosten toe te kennen dan volgens het forfaitaire tarief geldt (vergelijk het arrest van de Eerste Kamer van de Hoge Raad van 17 december 2004, nr. C03/114HR, onder meer gepubliceerd in
).6.3. Mede gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, wijst het Hof het aldaar bedoelde verzoek om een kostenvergoeding op basis van de werkelijke gemaakte kosten af.
6.4. Het Hof berekent de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 1.207,50, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting ad € 50,96, is in totaal € 1.258,46. De Rechtbank heeft belanghebbende in de samenhangende zaken een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 1.660,96. Nu belanghebbende hiertegen geen grieven heeft aangevoerd en de Inspecteur geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, laat het Hof de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding in stand.
6.5. Het Hof stelt de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 1.449, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting ad € 9,20, is in totaal € 1.458,20.
6.6. Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.660,96 + € 1.458,20 is € 3.119,16 : 5) € 623,83.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.822;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 623,83, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op: 17 oktober 2008 door N. van Beelen, voorzitter, R.J. Koopman en J.C.K.W. Bartel, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.