Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2008, BH0217, 06/00432
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2008, BH0217, 06/00432
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2008
- Datum publicatie
- 19 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0217
- Zaaknummer
- 06/00432
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een autoherstelbedrijf, heeft in 2000 geïnvesteerd in een tweetal spuitcabines. Senter heeft geconcludeerd dat de spuitcabines niet voldeden aan de Milieulijst 2000, omdat de spuitcabines niet uitsluitend worden gebruikt voor het opbrengen van waterafdunbare verf. De inspecteur heeft de door belanghebbende geclaimde VAMIL-afschrijving en energie-investeringsaftrek gecorrigeerd. Tussen partijen staat vast dat de spuitcabines naar de letterlijke tekst van code 2036 van de Milieulijst niet kwalificeren voor de willekeurige afschrijving. De stelling van belanghebbende dat de code 2036 naar zijn strekking en naar redelijkheid moet worden uitgelegd, wordt door het hof verworpen. Met de lijst is beoogd een gedetailleerde en exacte omschrijving te geven van de bedrijfsmiddelen waarvoor de VAMIL-faciliteit wordt verstrekt. Belanghebbendes beroep op de meerderheidsregel faalt: in 21 gelijke gevallen is 8 keer een positief besluit en 13 keer een afwijzend besluit gegeven.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 06/00432
Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V., gevestigd te Y,
hierna te noemen: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 september 2006, nummer 05/2250, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Z,
hierna te noemen: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 296.703. Op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij uitspaak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Bij brief van 19 oktober 2007 heeft belanghebbende aangekondigd dat de heer A als getuige-deskundige ter zitting aanwezig zal zijn.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof heeft echter voorafgaande aan de zitting geen gelegenheid gehad van deze pleitnota kennis te nemen. Daarom heeft het Hof de mondelinge behandeling van de zaak enige ogenblikken geschorst, ten einde in raadkamer de pleitnota lezen. Na deze schorsing hebben partijen verklaard ermee in te stemmen dat de pleitnota geacht wordt te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Bij de pleitnota behoren twee bijlagen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze bijlagen. Het Hof rekent deze bijlagen tot de stukken van het geding.
1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Het Hof merkt de volgende, door de Rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet betwiste, feiten als vaststaand aan:
2.1. Belanghebbende vormt, samen met haar dochtervennootschap B B.V. een fiscale eenheid (hierna: de fiscale eenheid) voor de vennootschapsbelasting.
2.2. In het jaar 2000 heeft de fiscale eenheid een bedrag van f 390.310 geïnvesteerd in een tweetal spuitcabines (hierna: de installatie), ontwikkeld in samenwerking met een Belgische fabrikant. De spuitcabines worden voornamelijk gebruikt voor het opbrengen van waterafdunbare verf en daarnaast ook wel voor het opbrengen van niet-waterafdunbare verf.
2.3. De investering is, door middel van het daarvoor bestemde formulier op 31 oktober 2000 gemeld bij het Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijving te C, onder vermelding van code 2036, zoals omschreven in de bijlage bij de aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2000 (hierna: Milieulijst 2000) in het kader van de Wet Vervroegde Afschrijving Milieuinvesteringen (VAMIL):
"2. Investeringen ter voorkoming of beperking van luchtverontreiniging
(....)
2036. (...) Installatie voor het opbrengen van waterafdunbare verf/coating/lijm bestemd voor: het spuiten van objecten door middel van een installatie welke uitsluitend geschikt is voor het gebruik van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating, oplosmiddelvrije coating of waterafdunbare lijm, en bestaande uit eventueel spoelpomp, (eventueel) spuitpistolen, (eventueel) circulatiepomp, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) droogapparatuur (....)"
2.4. Met dagtekening 27 augustus 2001 heeft bureau D de gemelde investering aan de belastingdienst gerenseigneerd en daarbij, op grond van een technische beoordeling, geconcludeerd dat het bedrijfsmiddel niet voldeed aan de technische eisen van de Milieulijst 2000. In de toelichting wordt ter zake opgemerkt:
"Uit de door de belastingplichtige verstrekte informatie blijkt dat de spuitinstallatie ook gebruikt wordt voor het spuiten van niet-waterafdunbare verf. In de installatie voor het opbrengen van verf mag uitsluitend waterafdunbare verf gespoten worden, zoals gesteld is in de omschrijving van code 2036 van de milieulijst 2000. Het gemelde bedrijfsmiddel voldoet niet aan deze eis en komt daarmee niet in aanmerking voor VAMIL"
2.5. Belanghebbende heeft op 4 maart 2002 haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 ingediend, naar een belastbaar bedrag van nihil. In de aangifte is een bedrag groot f 309.599 opgenomen als VAMIL-afschrijving ter zake van genoemde investering en daarnaast is ter zake van energie-investeringsaftrek een bedrag opgevoerd van f 63.848.
2.6. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de volgende correcties aangebracht:
- meer energie-investeringsaftrek f 12.896
- geen afschrijving VAMIL f 309.599
verhoging belastbaar bedrag met f 296.703.
De aanslag is, met dagtekening 15 november 2003, opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 296.703. Het bezwaar richt zich tegen deze correctie.
2.7. Met dagtekening 6 december 2003 is het belastbaar bedrag, in verband met terugwenteling van verliezen uit het jaar 2001, nader vastgesteld op f 245.505.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Komt de investering van belanghebbende in de spuitcabine op grond van een redelijke uitleg van code 2036 van de Milieulijst 2000 in aanmerking voor vervroegde afschrijving in het kader van de VAMIL?
3.1.2. Moeten de uitlatingen van het bureau D in het kader van de discussie die aan de investering vooraf is gegaan worden uitgelegd als een toezegging door D, waaraan belanghebbende het in rechte te eerbiedigen vertrouwen kan ontlenen dat de Inspecteur de vervroegde afschrijving zal toepassen?
3.1.3. Kan belanghebbende op grond van de toezegging die door de Inspecteur tijdens de behandeling van het bezwaar is gedaan, het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de vervroegde afschrijving zal worden toegepast?
3.1.4. Zijn in andere gevallen waarin niet aan de letterlijke tekst van code 2036 van de Milieulijst 2000 is voldaan wel begunstigende VAMIL-beschikkingen verstrekt, en brengt dit mee dat aan belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel ook een begunstigende beschikking dient te worden verstrekt?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen in bevestigende zin. De Inspecteur is een tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun stellingen in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, samengevat weergegeven, toegevoegd:
3.2.1 Belanghebbende:
Ik stem ermee in dat mijn pleitnota geacht wordt te zijn voorgedragen.
De getuige-deskundige de heer A komt niet. Hij was werknemer van belanghebbende en is nu met pensioen. Hij was moeilijk bereikbaar en daarom is hij niet meegekomen naar de zitting.
De spuitcabine waar het om gaat is in zekere zin te vergelijken met een operatiekamer. Het gaat om de omgeving, de ruimte moet zo worden gebouwd dat de apparatuur die daarin staat kan worden gebruikt, zonder dat de patiënt infecties oploopt of de autolak oneffenheden gaat vertonen. Alle componenten die zijn gebruikt in de spuitcabine van belanghebbende worden ook in conventionele cabines gebruikt. Het gaat erom dat door de bijzondere samenstelling van de onderdelen een innovatief product is ontstaan.
In het hoger beroepschrift wordt geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een negatief belastbaar bedrag. Bedoeld is dat geconcludeerd wordt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil, onder gelijktijdige vaststelling van een verrekenbaar verlies.
Watergedragen verven zijn oplosmiddel arm, zij zijn niet oplosmiddel vrij. High solid-lakken, zijn niet watergedragen en bevatten, net als watergedragen verven, oplosmiddelen. High solid-lakken zijn echter even milieuvriendelijk als watergedragen verf. Naar mijn mening was dat ook al zo in het jaar 2000.
Autoschadebedrijven kunnen niet voldoen aan de omschrijving van code 2036, ook niet als de ruime uitleg wordt gevolgd die D toepast. Hoe kan het dan dat er toch 8 verzoeken door D zijn toegewezen? Daar klopt iets niet.
3.2.2. De Inspecteur:
Ik stem ermee in dat de pleitnota van belanghebbende geacht wordt te zijn voorgedragen. Ik heb geen bezwaar tegen overlegging van de twee bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlagen.
Naar aanleiding van de eerste bijlage bij de pleitnota merk ik op dat mij niet bekend is dat de willekeurige afschrijving voor spuitcabines in 2000 is verleend aan autoschadebedrijven. Ik betwist die stelling dan ook. De nieuwsbrief die als tweede bijlage bij de pleitnota van belanghebbende is gevoegd ziet op de situatie na 2000.
In andere branches waren er wel mogelijkheden om te voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van willekeurige afschrijving op investeringen in installaties voor het opbrengen van watergedragen verf, coating of lijm. Wel was het in alle branches onmogelijk om te voldoen aan de letterlijke tekst van onderdeel a van code 2036.
High solid-lakken zijn niet goed vergelijkbaar met watergedragen verven. In elk geval in 2000 was het nog zo dat die high solid-lakken aanmerkelijk minder goed voor het milieu waren dan watergedragen verven. Later is er een grote technische ontwikkeling geweest op het gebied van industriële lakken. Die ontwikkelingen gaan de laatste jaren erg snel.
Ik heb onderzocht of aan het door belanghebbende genoemde autoschadebedrijf in E over het jaar 2000 willekeurige afschrijving is verleend. Mij is gebleken dat dit niet het geval is. Ten aanzien van de behandeling van het door belanghebbende genoemde bedrijf in F beschik ik niet over de benodigde gegevens, omdat dit bedrijf niet ressorteert onder mijn onderdeel van de Belastingdienst.
Bureau D heeft in het jaar 2000 landelijk gezien 21 verzoeken van autoschadebedrijven behandeld betreffende toepassing van code 2036 van de Milieulijst 2000. In 8 gevallen is het verzoek toegewezen en in 13 gevallen is het verzoek afgewezen. Ik heb niet onderzocht waarom in die 8 gevallen het verzoek is toegewezen. Bureau D controleert lang niet alle verzoeken. Het is goed mogelijk dat deze 8 toewijzingen hebben plaatsgevonden zonder inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Het beleid dat bureau D in 2000 voerde houdt in dat investeringen in combi-cabines - waarin zowel gespoten als gedroogd wordt - voor willekeurige afschrijving in aanmerking kunnen komen als die cabines uitsluitend worden gebruikt voor de verwerking van watergedragen verven. Ter zake van investeringen in cabines waarin uitsluitend wordt gespoten wordt nooit de faciliteit toegekend. De onderhavige cabine is een combi-cabine, maar er werd niet uitsluitend waterafdunbare verf in verwerkt.
Bij de beoordeling van het uitsluitende gebruik wordt door bureau D in eerste instantie afgegaan op de verklaring van de indiener van het verzoek. Wel vindt er steekproefsgewijs controle plaats door bureau D. In dat kader wordt onder meer gekeken naar het feitelijk gebruik ter plaatse.
Als naar het lakproces gekeken wordt draait het eigenlijk om de laatste transparante laklaag. Die laatste laklaag dient om een bescherming te bieden tegen weersinvloeden en steenslag. Dat was in 2000 vrijwel steeds een hig solid-lak, omdat watergedragen verven niet voldeden. Die laatste laklaag werd in dezelfde spuitcabine aangebracht als de onderliggende laklagen, die veelal wel bestonden uit watergedragen verven. In theorie zou die laatste beschermende lak aangebracht kunnen worden in een andere spuitcabine maar dat is inefficiënt en het transport van de auto brengt weer risico op beschadiging met zich mee. Daarom werden cabines die geschikt waren voor de verwerking van watergedragen verf vrijwel steeds ook gebruikt voor de verwerking van high solid-lakken.
De omschrijving van de installaties op de milieulijst heeft als doel om de markt te stimuleren nieuwe installaties aan te schaffen of te ontwikkelen. De lijst wordt elk jaar door het ministerie van VROM bijgewerkt. Autoschadebedrijven hadden aanvankelijk niets aan code 2036, maar VROM liet die omschrijving toch staan om een ontwikkeling te stimuleren in verven voor de toekomst. Overigens is code 2036 tamelijk uitgebreid en waren er andere branches die er al wel wat aan hadden.
3.3. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring daarvan , tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil en tot vaststelling van een verlies ten bedrage van € 5.185, alsmede tot een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
4. Beoordeling van het geschil
Vraag 1
4.1.1. Code 2036 van de Milieulijst 2000 luidt aldus:
"2. Investeringen ter voorkoming of beperking van luchtverontreiniging
(...)
2036 Installatie voor het opbrengen van waterafdunbare verf/coating/lijm
a. bestemd voor: het spuiten van objecten door middel van een installatie welke uitsluitend geschikt is voor het
gebruik van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating, oplosmiddelvrije coating of waterafdunbare lijm, en bestaande uit: (eventueel) ringleiding, (eventueel) spoelpomp, (eventueel) spuitpistolen, (eventueel) circulatiepomp, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) droogapparatuur, of
b. bestemd voor: het elektrostatisch spuiten met een geïsoleerd opgestelde installatie of met een voltage-blocksysteem voor zover de spuitinstallaties uitsluitend geschikt zijn voor het gebruik van waterafdunbare verf,
waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm, en bestaande uit: pomp, geïsoleerde slangen, spuitpistool, voorzieningen voor elektrisch geïsoleerde opstelling,
(eventueel) droogapparatuur, of
c. bestemd voor: het opbrengen van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm door
middel van een potentiaalverschil (cataforese) in een installatie die uitsluitend geschikt is voor het gebruik
van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm, en bestaande uit: kettingtransporteur, verfbad, spanningsgenerator, (eventueel) droogapparatuur, (eventueel) ultrafiltratie-eenheid, (eventueel) noodopslagtank of
d. bestemd voor: het opbrengen van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm met
behulp van een wals, en bestaande uit: wals, (eventueel)
droogapparatuur, of
e. bestemd voor: het opbrengen van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm met
behulp van dompeling, en bestaande uit: dompelbad, (eventueel) droogapparatuur, (eventueel) ultrafiltratie-eenheid, (eventueel) noodopslagtank, of
f. bestemd voor: het opbrengen van waterafdunbare verf, waterafdunbare coating of waterafdunbare lijm door
middel van een gietinstallatie, en bestaande uit: gietinstallatie, (eventueel) droogapparatuur, (eventueel)
ultrafiltratie-eenheid, (eventueel) noodopslagtank, of
g. het opbrengen van waterafdunbare verf of waterafdunbare lak met behulp van een vacuümcoatinstallatie, en bestaande uit: vacuüm lakverneveleenheid, doorvoersysteem, (eventueel) viscositeitsautomaat, (eventueel) droogapparatuur.".
4.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige installatie naar de letterlijke tekst van code 2036 van de Milieulijst 2000 niet kwalificeert voor de willekeurige afschrijving. Het Hof sluit zich hierbij aan.
4.1.3. Belanghebbende stelt dat code 2036 naar zijn strekking en naar redelijkheid moet worden uitgelegd en dat volgens die strekking de installatie wel kwalificeert. Die stelling wordt verworpen. Naar het oordeel van het Hof is met de lijst beoogd om een gedetailleerde en exacte omschrijving te geven van de bedrijfsmiddelen waarvoor de VAMIL-faciliteit wordt verstrekt. Daarin past een uitleg die nauw aansluit bij de letterlijke bewoordingen. Dit is ook in overeenstemming met de parlementaire geschiedenis, waarin is neergelegd: "de activa op de milieulijst dienen stuk voor stuk concreet en eenduidig omschreven te zijn" (Kamerstukken I 1990-1991, 20 872, nr. 49, blz. 3), en: "Door nauwgezette technische omschrijvingen, waarbij een optimaal gebruik wordt gemaakt van de huidige kennis op het terrein van de milieutechnologie, is het zonder meer mogelijk een milieulijst te vervaardigen die aan ondernemers voldoende duidelijkheid en rechtszekerheid verschaft met betrekking tot de toepasbaarheid van de vervroegde afschrijving." (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 872, nr. 5, blz. 5/6.) De door belanghebbende voorgestane uitleg
- die neerkomt op het negeren van het woord "uitsluitend" - staat voorts zo ver af van de duidelijke bewoording dat die niet in overeenstemming kan worden gebracht met de uit die bewoordingen blijkende bedoeling van de regelgever.
4.1.4. De omstandigheid dat ten tijde van het van kracht worden van code 2036 en in het jaar 2000 installaties die uitsluitend geschikt zijn voor het gebruik van waterafdunbare verf technisch niet te realiseren waren, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. In code 2036 worden vele soorten installaties voor de verwerking van waterafdunbare verven, coatings en lijmen genoemd. Het Hof begrijpt hieruit dat de regelgever het gebruik van waterafdunbare producten wenste te stimuleren en daartoe de investering in en de ontwikkeling van installaties ter verwerking van die waterafdunbare producten wenste te bevorderen. Het is geenszins in strijd met deze wens dat er in code 2036 een aantal installaties is beschreven die destijds nog niet bestonden en naar de toenmalige stand van de techniek ook niet te realiseren waren. Door het opnemen in de code van dergelijke nog niet realiseerbare installaties wordt immers de ontwikkeling van nieuwe technieken gestimuleerd. Aldus wordt aangesloten bij de algemene doelstelling van de VAMIL, te weten het stimuleren van investeringen in bedrijfsmiddelen "die in Nederland nog niet gangbaar zijn", waarbij het gaat om "milieuvriendelijke, duurdere varianten van bestaande technieken". (Kamerstukken II, 1988-1989, 20 872, nr. 5, blz. 5/6.)
4.1.5. Belanghebbende stelt dat het beleid van bureau D om bij de toepassing van code 2036 ook investeringen te laten kwalificeren voor de VAMIL-regeling, in installaties die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik van waterafdunbare verven, coatings en lijmen, ertoe leidt dat op haar investering willekeurige afschrijving moet worden toegepast. Vaststaat echter dat de onderhavige spuitcabine niet uitsluitend was bestemd voor het gebruik van waterafdunbare verf. Dit brengt mee dat belanghebbende er niet op mocht rekenen dat deze begunstigende uitleg van code 2036 door bureau D op haar investering van toepassing was. De stelling van belanghebbende dat in de autoschadebranche geen spuitcabines in gebruik zijn die uitsluitend worden gebruikt voor de verwerking van waterafdunbare verf maakt dit niet anders.
Vraag 2
4.2.1. Belanghebbende stelt dat in 2000 bij diverse telefonische contacten door medewerkers van bureau D aan haar mondeling is toegezegd, althans bij haar de indruk gewekt, dat de spuitcabine, zoals deze uiteindelijk is gebouwd, zou kwalificeren voor de VAMIL-faciliteit.
4.2.2. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.2.3. Tegenover deze betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende haar stelling niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft geen schriftelijk bewijs ingebracht. Wel heeft belanghebbende voor de mondeling behandeling van de zaak aangekondigd dat een getuige haar stelling ter zitting zal bevestigen. Die getuige is echter niet verschenen. Belanghebbende heeft hieromtrent verklaard dat deze getuige niet langer werkzaam is bij belanghebbende en moeilijk bereikbaar is. Belanghebbende heeft geen verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling gedaan om de getuige alsnog te traceren en evenmin heeft belanghebbende het Hof verzocht de getuige op te roepen. Het Hof ziet geen aanleiding om de getuige ambtshalve op te roepen.
4.2.4. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat vraag 2 in ontkennende zin moet worden beantwoord.
Vraag 3
4.3.1.Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft toegezegd dat de willekeurige afschrijving mocht worden toegepast indien aangetoond werd dat de high solid-lakken net als de watergedragen verven oplosmiddelvrij zouden zijn. Deze toezegging berust, aldus belanghebbende, op een gezamenlijke dwaling van belanghebbende en de Inspecteur, hierin bestaande dat zij er ten onrechte van uit gingen dat waterafdunbare verven oplosmiddel vrij zijn. Belanghebbende betoogt dat gelet op deze dwaling de voorwaarde voor de toezegging moet worden bijgesteld naar een meer reële voorwaarde, zoals het voldoen aan dezelfde EU-milieunormen.
4.3.2.De Inspecteur betwist niet dat er in de bezwaarfase een toezegging is gedaan. Hij stelt echter dat deze toezegging is gedaan naar aanleiding van de bewering van belanghebbende dat high solid-lak net als waterverdunbare verf oplosmiddelvrij zou zijn en dat de toezegging inhield dat, indien belanghebbende zou kunnen aantonen dat high solid-lak geen oplosmiddel bevat, de investering vervroegd zou mogen worden afgeschreven.
4.3.3. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende haar stellingen omtrent de gedane toezegging aannemelijk maakt, voor zover in die stelling besloten ligt dat meer of anders is toegezegd dan de Inspecteur heeft erkend.
4.3.4. Belanghebbende heeft van haar stelling geen bewijs bijeen gebracht en de juistheid ervan is ook overigens niet gebleken. In het bijzonder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur dwaalde, in die zin dat hij ervan uitging dat waterafdunbare verven oplosmiddelvrij zouden zijn. Het moet er voor gehouden worden dat de Inspecteur de bewering van belanghebbende dat high solid-lak net als waterverdunbare verf oplosmiddelvrij zou zijn voor kennisgeving heeft aangenomen, zonder zich daar zelf een oordeel over te vormen.
4.3.5. De door de Inspecteur erkende toezegging bevat de voorwaarde dat aangetoond wordt dat high solid-lak geen oplosmiddel bevat. Vast staat dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Dit brengt mee dat belanghebbende aan die toezegging niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de willekeurige afschrijving mag worden toegepast. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur dwaalde ten tijde van het doen van de toezegging kan belanghebbende niet baten, omdat die stelling niet aannemelijk is gemaakt, tegenover de, in het in 4.3.2 omschreven standpunt van de Inspecteur besloten liggende, betwisting ervan. Voorts is niet komen vast te staan dat, zou de Inspecteur hebben geweten dat watergedragen verf ook oplosmiddel bevat, hij zou hebben toegezegd dat ter zake van de onderhavige investering willekeurige afschrijving zou worden toegestaan.
4.3.6. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat ook vraag 3 in ontkennende zin moet worden beantwoord.
Vraag 4
4.4.1. Belanghebbende stelt dat in vergelijkbare gevallen wel willekeurige afschrijving is toegestaan en door bureau D begunstigende beschikkingen zijn verstrekt.
4.4.2. Naar het Hof begrijpt ziet het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel op toepassing van de zogenoemde meerderheidsregel. Immers, in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende niet gesteld dat een begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging aanwezig is.
4.4.3. Ten aanzien van de door bureau D verstrekte begunstigende beschikkingen heeft de Inspecteur ter zitting geloofwaardig verklaard dat door D landelijk in 2000 op een totaal van 21 aanvragen onder code 2036 van autoschadebedrijven, 8 maal een positief besluit heeft gegeven en 13 maal een afwijzend besluit. Het beroep op de meerderheidsregel kan belanghebbende derhalve in zoverre niet baten.
4.4.4. De stelling van belanghebbende dat aan andere bedrijven in de autoherstelbranche de faciliteit van willekeurige afschrijving ten aanzien van vergelijkbare spuitcabines is verleend, is door belanghebbende onderbouwd met een verwijzing naar twee met name genoemde bedrijven, één gevestigd in F en één in E.
4.4.5. Ten aanzien van het bedrijf in E heeft de Inspecteur ter zitting geloofwaardig verklaard dat uit een door hem ingesteld onderzoek is gebleken dat aan het bedrijf in E niet de faciliteit van willekeurige afschrijving ten aanzien van een spuitcabine is verleend. Ten aanzien van het bedrijf in F heeft de Inspecteur verklaard dat hij niet over de benodigde gegevens beschikt, omdat dit bedrijf niet ressorteert onder zijn onderdeel van de Belastingdienst.
4.4.6. Op grond van hetgeen in 4.4.5 is overwogen is het Hof van oordeel dat er ten hoogste één begunstigend behandeld vergelijkbaar geval kan worden aangewezen. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de meerderheid van de vergelijkbare gevallen begunstigend is behandeld.
4.4.7. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat vraag 4 in ontkennende zin moet worden beantwoord.
Slotsom
4.5. Nu alle in geschil zijnde vragen in het voordeel van de Inspecteur moeten worden beantwoord, moet het hoger beroep van belanghebbende ongegrond worden verklaard.
Griffierecht
4.6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Proceskosten
4.7. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 3 oktober 2008 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en A.J. van Soelen in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep
in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.