Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2008, BH0231, 08/00283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2008, BH0231, 08/00283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 oktober 2008
Datum publicatie
19 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0231
Zaaknummer
08/00283

Inhoudsindicatie

Belanghebbende bezit een eigen woning. In zijn aangifte is een bedrag van € 1.087 als voordeel uit eigen woning en een bedrag aan aftrekbare hypotheekrente van € 5.673 in aanmerking genomen. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat bij hem geen voordeel uit eigen woning in aanmerking zou moeten worden genomen omdat bij andere belastingplichtigen dit voordeel niet in aanmerking wordt genomen indien en voor zover dit voordeel hoger is dan de aftrekposten van de eigen woning. Het hof verwijst naar HR 8-8-08, NTFR 2008/1679, waarin is beslist dat de wetgever met het treffen van de in art. 3.123a Wet IB 2001 opgenomen regeling voor de aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld geen verdragsbepaling heeft geschonden, en bevestigt vervolgens de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00283

Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2008, nummer AWB 07/1050 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.425, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is geboren op 13 juni 1966 en hij is gehuwd. Belanghebbende bezat in 2005 een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voor het jaar 2005 bedroeg de eigenwoningwaarde van de woning € 181.302.

2.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een verzamelinkomen van € 16.145. Hierbij is een bedrag van € 1.087 als voordeel uit eigen woning en een bedrag aan aftrekbare hypotheekrente van € 5.673 in aanmerking genomen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

Is terecht een bedrag aan voordeel uit eigen woning bij de aanslag in aanmerking is genomen?

Belanghebbende is van mening, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot de vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.338.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

4.1. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt daartoe dat het voordeel uit eigen woning bij hem ten onrechte in aanmerking is genomen, omdat bij andere belastingplichtigen dit voordeel, ingevolge artikel 3.123a van de Wet IB 2001, niet in aanmerking wordt genomen indien en voor zover dit voordeel hoger is dan de aftrekposten van de eigen woning.

4.2. Het Hof kan belanghebbende in zijn stelling niet volgen. De Hoge Raad heeft in het arrest van 8 augustus 2008,

nr. 07/10150, NTFR 2008-1679 overwogen:

"3.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een (...) strijdige ongelijke behandeling, moet worden vooropgesteld dat (...) niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen (is te) verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt (...) of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat oordeel van redelijke grond onbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2). Naar deze criteria beoordeeld kan, mede gelet op de bedoeling van de wetgever om een positieve prikkel te geven voor de financiering van de eigen woning uit eigen middelen (Kamerstukken II, 2003/4, 29 209, nr. 3, blz. 2), niet worden gezegd dat de wetgever met het treffen van de in artikel 3.123a Wet IB 2001 opgenomen regeling voor de aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld de hiervoor vermelde verdragsbepalingen heeft geschonden. Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt derhalve."

4.3. De Rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten, dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 31 oktober 2008 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en G.W.B. van Westen, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.