Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2008, BH2300, 07/00504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2008, BH2300, 07/00504

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2008
Datum publicatie
9 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BH2300
Zaaknummer
07/00504

Inhoudsindicatie

Materieel betreft het geschil de vraag of belanghebbende het tussen hem en de inspecteur gesloten compromis omtrent uitbetaalde kilometervergoedingen wel correct heeft nageleefd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof vernietigt de uitspraak van de inspecteur omdat de ambtenaar die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan dezelfde is als degene die de naheffingsaanslag en de boete heeft opgelegd. Het Hof verwijst hierbij naar Hoge Raad 41.249, LJN AZ 8572. Met name ook het feit dat het geschil omtrent de boete niet van zuiver rechtskundige aard is voor het Hof hierbij van belang.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 07/00504

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de vennootschap X B.V. te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 oktober 2007, nummer AWB 07/00597, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van € 19.237 (hierna: de naheffingsaanslag). Bij de naheffingsaanslag is belanghebbende een boete opgelegd van per saldo 25% of

€ 4.809. Bij de naheffingsaanslag is belanghebbende € 875 heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 428.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 oktober 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, in de persoon van de directeur van belanghebbende en de Inspecteur.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende verstrekte in de jaren 1997 tot en met 2002 zonder inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen reiskostenvergoedingen aan haar personeel. Die vergoedingen waren, gelet op de ter zake in aanmerking te nemen forfaitaire bedragen, deels bovenmatig.

2.2. Ter zake werden naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, een over het tijdvak 1997 in welke naheffingsaanslag een niet-ordeboete was begrepen en een over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 augustus 2002 bij welke naheffingsaanslag een vergrijpboete werd opgelegd.

2.3. Na de bezwaarfase leidde de beroepsprocedure bij het Hof tot overeenstemming tussen partijen. Ter zitting van het Hof op 16 juni 2005 werd in het kader van een allesomvattend compromis onder meer overeengekomen dat, indien en voorzover de nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen in 2005 alsnog op het loon van de betrokken werknemers zou worden ingehouden dan wel door dezen per kas of bank in 2005 aan belanghebbende zou worden betaald, die inhouding dan wel terugbetaling in 2005 als negatief loon zou gelden met dienovereenkomstige doorwerking in de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bij betrokkenen voor het jaar 2005. In het kader van het compromis liet belanghebbende haar grieven tegen de naheffingsaanslag varen. Het compromis werd vastgelegd in een schriftelijke uitspraak van het Hof welke werd gedaan op 22 juli 2005.

2.4. Op 8 mei 2006 werd belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. De aanvang van het onderzoek vond plaats op 16 mei daaropvolgend. Het onderzoeksrapport is gedagtekend 23 juni 2006. Object van onderzoek was in hoeverre aan de zijde van belanghebbende de op 16 juni 2005 gemaakte afspraken waren geëffectueerd. Ook object van onderzoek was de fiscale verwerking bij belanghebbende van de autokostenvergoedingen in 2004 en 2005.

2.5. Bij het onderzoek bleek dat in de boekhouding van belanghebbende, het jaar 2005 betreffende, geen negatief loon was verrekend. Ook bleek dat belanghebbende in 2004 en 2005 aan werknemers vergoedingen had verstrekt van € 0,28 per met de eigen auto gereden kilometer. Daarbij was met de betreffende werknemers schriftelijk overeengekomen dat tot een bepaald bedrag "fiscaal onbelaste onkostenvergoedingen" konden worden gedeclareerd en dat dat bedrag werd bepaald door het met de auto gereden aantal kilometers te vermenigvuldigen met € 0,10 per kilometer. Die afspraak met de werknemers hield verband met de omstandigheid dat per 1 januari 2004 de voor het gebruik van de eigen auto forfaitair onbelast te verstrekken vergoeding was teruggebracht van € 0,28 tot € 0,18 per kilometer.

2.6. Naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek zijn de naheffingsaanslag en de boete opgelegd, een en ander als in 1.1 weergegeven.

2.7. De uitspraken op bezwaar zijn gedaan door dezelfde ambtenaar als de ambtenaar die betrokken is geweest bij het opleggen van de naheffingsaanslag,de boete en het in rekening brengen van heffingsrente.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

A. Mag belanghebbende, nu met ingang van 1 januari 2004 de onbelast te verstrekken reiskostenvergoeding per autokilometer is teruggebracht van € 0,28 tot € 0,18, het bedrag van de vergoeding, gemoeid met het aantal gereden kilometers maal het verschil tussen € 0,28 en € 0,18, als een (onbelaste) vergoeding van andersoortige kosten aanmerken?

B. Zo neen, is ter zake sprake van een pleitbaar standpunt?

C. Heeft de Inspecteur belanghebbende terecht € 875 heffingsrente in rekening gebracht?

D. Moeten de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur worden vernietigd, nu de ambtenaar die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan dezelfde is als de ambtenaar die betrokken is geweest bij het opleggen van de naheffingsaanslag en boete en het in rekening brengen van heffingsrente?

Belanghebbende beantwoordt de vragen A en B bevestigend, vraag C ontkennend en vraag D bevestigend. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd dan wel verduidelijkt.

Belanghebbende:

Mijn bezwaarschrift moet zo worden gelezen dat bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente.

De Inspecteur

De "uitspraak op bezwaar" d.d. 29 december 2006 moet zo worden gelezen dat uitspraken zijn gedaan op het bezwaar inzake de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake de heffingsrente.

Belanghebbende is belastingadviseur en moet als zodanig op de hoogte zijn geweest van het fiscale regime inzake onkostenvergoedingen. Bij de door belanghebbende gevolgde handelwijze inzake het belastingvrij vergoeden van onkosten, is sprake van grove schuld.

Bij het doen van de uitspraak op bezwaar is niet gehandeld in overeenstemming met het voorschrift van artikel 10:3, lid 3 van de Awb, maar de correctie is juist en duidelijk en belanghebbende is daarbij niet in haar (proces)positie geschaad.

3.3. Belanghebbende concludeert in haar repliek tot vernietiging van de naheffingsaanslag, vernietiging van de boetebeschikking en vernietiging van de beschikking inzake de heffingsrente.

De Inspecteur concludeert in zijn verweerschrift tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank ..

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De belanghebbende heeft in punt 15 en 16 van het beroepschrift in hoger beroep en in zijn conclusie van repliek in hoger beroep - naar het Hof verstaat - geklaagd over de afdoening van de bezwaren door dezelfde ambtenaar die ook de primaire besluiten heeft genomen. Vaststaat, dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan door dezelfde ambtenaar als de ambtenaar die betrokken is geweest bij het opleggen van de naheffingsaanslag, de boete en het in rekening brengen van heffingsrente.

4.2. Ingevolge artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), inhoudende dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar is gericht, krachtens mandaat heeft genomen, zijn de bestreden uitspraken, gelet op het in 4.1 vermelde, onbevoegdelijk gedaan.

4.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de bevoegde ambtenaar die alsnog uitspraak zou moeten doen na vernietiging van de uitspraken op bezwaar, in materieel opzicht een andere beslissing zou nemen dan de onbevoegde ambtenaar heeft gedaan.

4.4. In verband hiermee heeft de Rechtbank overwogen dat belanghebbende door het onbevoegd zijn van degene die de uitspraken heeft gedaan niet is benadeeld. Op grond hiervan en gelet op artikel 6:22 van de Awb heeft de Rechtbank de uitspraken aangemerkt als uitspraken van de daartoe bevoegde ambtenaar. Vernietiging van de uitspraken op bezwaar wegens schending van de in 4.2 vermelde bepaling, met terugwijzing naar de Inspecteur, is achterwege gebleven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

4.5. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 8 februari 2002, nummer 36234 (LJN AD9084) onder meer overwogen dat artikel 10:3, lid 3 van de Awb ertoe strekt te waarborgen dat ingeval een bevoegdheid niet door degene aan wie de bevoegdheid is geattribueerd, maar krachtens mandaat namens deze wordt uitgeoefend, in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. Deze strekking brengt mee, aldus de Hoge Raad, dat ook ingeval degene aan wie een bevoegdheid is geattribueerd, de feitelijke bevoegdheid, al dan niet op grond van een schriftelijk mandaat, aan een ander overlaat, de heroverweging in de bezwaarprocedure moet geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Ingeval vaststaat dat artikel 10:3, lid 3 van de Awb niet is nageleefd, zoals in het onderhavige geval, moet de uitspraak op bezwaar worden vernietigd en moet opnieuw, en dan in overeenstemming met dat voorschrift, uitspraak op het bezwaarschrift worden gedaan, aldus verder de Hoge Raad.

4.6. De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet is gehandeld in overeenstemming met het voorschrift van artikel 10:3, lid 3 van de Awb. Hij heeft aangevoerd dat terugwijzing van de zaak achterwege kan blijven, omdat de correctie juist en duidelijk is en belanghebbende daarbij niet in haar (proces)positie is geschaad. De omstandigheid dat de Inspecteur, zoals hij stelt, een beslissing heeft gegeven die in overeenstemming is met een wetsbepaling die geen andere beslissing toeliet neemt de onbevoegdheid van de ambtenaar die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan niet weg (zie arrest van de Hoge Raad, nr 41 249, LJN: AZ 8572, V-N 2007/11.3, r.o. 3.4). Mede gelet op het feit dat de belanghebbende heeft geklaagd over de afdoening van de bezwaren door dezelfde ambtenaar die ook de primaire besluiten heeft genomen en in ieder geval het geschil omtrent de boete niet van zuiver rechtskundige aard is volgt uit laatstgenoemd arrest dat de onbevoegdelijk gedane uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd en de Inspecteur opnieuw, en dan in overeenstemming met bedoeld voorschrift, uitspraak moet doen op het bezwaar inzake de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente.

4.7. Gelet op het vorenstaande moeten de uitspraken van de Inspecteur, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsnog worden vernietigd.

5. Griffierecht

De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De Staat dient aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van

€ 281 respectievelijk € 428 te vergoeden.

6. Proceskosten

De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, een en ander met inachtneming van het puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Het Hof stelt de kosten van de procedure bij de Rechtbank vast op 1 punt (beroepschrift) x € 322 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) = € 322. De kosten van de procedure bij het Hof stelt het Hof vast op 1,5 (beroepschrift + repliek) x € 322 x 1 = € 483. De totale proceskosten van belanghebbende bedragen derhalve (€ 322 + € 483 =) € 805.

7. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 709 vergoedt,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 805 en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 12 december 2008 door G.J. van Muijen, P. Fortuin en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.