Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2008, BH4373, 08/00091
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2008, BH4373, 08/00091
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 november 2008
- Datum publicatie
- 2 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BH4373
- Zaaknummer
- 08/00091
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in juli 1998 een koopcontract gesloten ter zake van een in Portugal gelegen woonhuis met een boomgaard, waarbij overeengekomen werd dat de levering plaats zou vinden in november 2000 na volledige kwijting van de koopsom. In de tussenliggende periode heeft belanghebbende het genot van de onroerende zaak gehad onder de voorwaarde dat hij het niet mocht verhuren en dat hij geen paarden van derden mocht weiden. Na verwijzing door de Hoge Raad is nog in geschil of het huurwaardeforfait het hele jaar 2000 of pas vanaf de levering in november van toepassing is. Tevens is de waarde van de onroerende zaak in geschil. Het hof oordeelt dat het huurwaardeforfait het gehele jaar van toepassing is, nu de onroerende zaak aan belanghebbende het gehele jaar 2000 ter beschikking stond. Anders dan belanghebbende stelt is het voor de toepassing van het huurwaardeforfait niet van belang of belanghebbende eigenaar van de woning in juridische zin was. Ten aanzien van de waarde sluit het hof zich aan bij de door de inspecteur verdedigde waarde, zich baserende op de door belanghebbende betaalde koopprijs. Een lagere waarde heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00091
Uitspraak op het beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Z
(hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 107.322, welke aanslag, na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak is verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 77.708.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft bij uitspraak van 28 februari 2005, nummer 03/00416, het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 januari 2008, nummer 41.860, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.4. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 augustus 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar onderdeel 2 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, en voorts naar de feiten opgenomen in de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 van het arrest.
In de stukken na het arrest van de Hoge Raad en tijdens de zitting zijn door partijen de hiernavolgende andere feiten in het geding gebracht.
2.1. Belanghebbende heeft in juli 1998 een koopcontract gesloten ter zake van een in Portugal gelegen onroerende zaak omvattende een woonhuis met ondergrond en een grondstuk bestaande uit een erf en een boomgaard, waarbij overeengekomen werd dat de levering van de eigendom daarvan plaats zou vinden na volledige kwijting van de koopsom tegen 15 oktober 2000, welke datum bij nadere overeenkomst tussen partijen werd gewijzigd in 16 november 2000. Vanaf het sluiten van die koopovereenkomst tot de dag van levering heeft belanghebbende het genot van het huis in Portugal gehad onder de conditie dat hij het niet mocht verhuren en dat hij geen paarden van derden mocht weiden.
2.2. De koopprijs voor de onroerende zaak in Portugal bedroeg GBP 160.000, waarvan een bedrag groot GBP 40.000 betrekking had op machines en installaties.
2.3. Belanghebbende heeft ter zake van het huis in Portugal voor het jaar 2000 een bedrag groot f 244 aan huurwaarde aangegeven, gebaseerd op een waarde in het economische verkeer van dat huis van f 95.000, een percentage bijtelling van 2,05 en een periode van 16 november 2000 tot en met 31 december 2000.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Is het huurwaardeforfait voor 2000 slechts van toepassing vanaf 16 november omdat op die dag belanghebbende de eigendom van het huis in Portugal geleverd kreeg?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.1.2. Wat is de waarde in het economische verkeer van het huis in Portugal in het jaar 2000?
Belanghebbende verdedigt een waarde van f 95.000. De Inspecteur staat een waarde van f 249.024 voor.
3.2. Partijen doen hun standpunten na cassatie steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De latere verkoop van de zaak viel in 2005. Aan degene van wie ik het kocht moest ik uiteindelijk in oktober 2000 betalen anders zou ik de zaak niet krijgen. Dan zou ik 20.000 kwijt zijn. Ik mocht ook eerder de gehele koopprijs voldoen. Ik meen dat het risico voor waardeveranderingen van de zaak mij tijdens de gebruiksperiode aanging.
Het enige dat nog in geschil is, is de hoogte van het huurwaardeforfait.
De zaak omvatte 2 à 2,5 hectare grond. Commerciële exploitatie daarvan was vroeger mogelijk maar later niet meer. De fruitbomen werden te hoog. Het waren ouderwetse hoogstambomen. Ten opzichte van de moderne laagstamfruitbomen werd de exploitatie te arbeidsintensief. Degene die het werk voor mij deed, werd ziek. Een opvolger kon ik niet vinden. Ik was blij dat ik er vanaf was. De gebruiksbeperkingen van de zaak waren mondeling overeengekomen. De verkoper had er ook nog meubels staan. Ik had bovendien een onderhoudsplicht. Zowel de aankoop als de latere verkoop betrof het gehele perceel.
De Inspecteur
Ik stel dat de zaak per 1.1.1995 tenminste f 250.000 waard was. Ik heb de feitelijke situatie niet opgenomen. Het betrof een huis met een sinaasappelboomgaard. Het gaat inderdaad alleen nog maar over het huurwaardeforfait. De juridische eigendom is voor de toepassing van art. 42a Wet IB 1964 niet van belang. Het gaat erom of de zaak aan de belastingplichtige ter beschikking staat.
De taxatie die is uitgevoerd door de Engelse hypotheekbank ziet vermoedelijk op de executiewaarde. Dat is immers de waarde die voor een Engelse bank die geld verstrekt voor de aankoop van een in Portugal gelegen onroerend goed vooral interessant is.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, vaststelling van de bestreden aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 39.788. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Gronden
De vraag of het huurwaardeforfait tijdsevenredig moet worden toegepast.
4.1. Ingevolge het gestelde in artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, eerste en elfde lid, wordt bij het bepalen van zuivere inkomsten met betrekking tot een eigen woning waarvan zowel de voordelen als de kosten en lasten bestanddelen van het inkomen vormen, de huurwaarde, indien de eigen woning de belastingplichtige of de personen die behoren tot zijn huishouden niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, bij een waarde van de woning van meer dan f 15.000, gesteld op 2,05% van de waarde van de woning in het economische verkeer. Hierbij wordt ingevolge het tweede lid van dat artikel onder eigen woning verstaan een gebouw of een gedeelte van een gebouw, met de aanhorigheden daarvan, voor zover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden, ter beschikking staat.
4.2. Ten processe staat vast dat het huis in Portugal gedurende het gehele jaar 2000 aan belanghebbende ter beschikking stond, vóór de levering van de eigendom uit hoofde van een uit de koopovereenkomst voortvloeiend persoonlijk recht van gebruik, na levering van de eigendom uit hoofde van die eigendom. Anders dan belanghebbende stelt is het voor de toepassing van het huurwaardeforfait niet van belang of belanghebbende eigenaar van de woning in juridische zin was. Evenzeer is daarvoor niet van belang dat aan voormeld recht van gebruik en bewoning voorwaarden waren verbonden zoals het verbod op verhuren of het verbod om paarden van derden te weiden.
4.3. Vraag 3.1.1 moet derhalve worden beantwoord in de door de Inspecteur voorgestane zin.
De vraag omtrent de waarde van de woning.
4.4. Naar het oordeel van het Hof dienen het erf en de boomgaard te worden gekwalificeerd als aanhorigheden van de woning als bedoeld in 4.1, met name nu economische exploitatie van de boomgaard, gelijk door belanghebbende ter zitting gesteld, niet meer mogelijk was. Het Hof gaat er mede gelet op de voor een woning in het buitengebied niet buitensporige oppervlakte, vanuit dat erf en boomgaard behoorden bij de woning, bij die woning in gebruik waren en daaraan dienstbaar waren. Een dergelijk stuk grond draagt immers bij aan de vrije ligging van de woning en de mogelijkheden voor recreatief gebruik.
4.5. Op grond van het gestelde in de in 2.1 en 2.2 bedoelde koopovereenkomst is de waarde ten tijde van de koop in juli 1998 van de onroerende zaak bestaande uit de woning met ondergrond en aanhorigheden, te stellen op GBP 120.000, ofwel (gerekend tegen een koers van GBP 1 op f 3,29 per 1 augustus 1998) f 394.800. Daarvan uitgaande is het naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat de waarde van die zaak per 1 januari 1995 niet lager is dan f 249.024, zijnde de door de Inspecteur verdedigde waarde. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de koers van 1 GBP per 1 januari 1995 is te stellen op f 2,70.
4.6. Belanghebbende berekent de door hem verdedigde waarde van f 95.000 op basis van zijn eigen waardering van de onroerende zaak van GBP 100.000, de verdeling door de Portugese Belastingdienst van de aanschafbelasting over woning enerzijds en erf en boomgaard anderzijds van 1:1 zodat resulteert een waarde van de woning van GBP 50.000 of f 160.000, en de omstandigheid dat van deze laatstgemelde waarde een gedeelte van 60% moet worden genomen teneinde rekening te houden met de waardedruk welke voortvloeit uit de bewoning. Het Hof verwerpt deze berekening reeds omdat de waardering van de onroerende zaak op GBP 100.000 door belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt en overigens van een waardedruk door bewoning niet is gebleken. Het betrof immers een zogenoemde tweede woning. Voorts verwerpt het Hof het uitgangspunt van belanghebbende dat de aan erf en boomgaard toe te rekenen waarde buiten de berekening moet blijven. Erf en boomgaard moeten namelijk tot de aanhorigheden worden gerekend die bij de woning behoren.
4.7. In zoverre belanghebbende de door hem verdedigde waarde van f 95.000 baseert op een door een bank uit het Verenigd Koninkrijk uitgebrachte taxatie gaat het Hof ook hieraan voorbij reeds nu niet is gebleken dat deze taxatie behelst een schatting van de waarde in het economische verkeer van de zaak, een en ander mede gezien het aanzienlijke verschil tussen die getaxeerde waarde en de daadwerkelijk door belanghebbende in 1998 overeengekomen koopprijs. Veeleer acht het Hof aannemelijk de stelling van de Inspecteur dat deze taxatie ziet op de executiewaarde, aangezien deze executiewaarde van belang is voor een potentiële geldverstrekker aan wie hypotheek wordt verleend op een voor die geldverstrekker in het buitenland gelegen onroerend goed.
4.8. De omstandigheid dat belanghebbende zelf achteraf gezien meende te veel te hebben betaald voor de onroerende zaak doet aan het voorgaande evenzeer niet af nu belanghebbende zelf in 1998 daarvoor een prijs van GBP 120.000 heeft betaald aan een niet-gelieerde partij en dusdoende de waarde in het economische verkeer van de zaak heeft bepaald.
4.9. Op grond van het voorgaande is het gelijk voor wat betreft de vraag 3.1.2 eveneens aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard en de uitspraak van de Inspecteur dient te worden bevestigd.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan op 28 november 2008 door N. van Beelen, voorzitter, R.J. Koopman en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.