Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2008, BH5201, 08/00143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2008, BH5201, 08/00143

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 oktober 2008
Datum publicatie
9 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BH5201
Zaaknummer
08/00143

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft van zijn vader een perceel grond gekocht, dat zijn vader vijf maanden eerder heeft verworven, maar dat nog niet aan hem is geleverd. De oorspronkelijke eigenaar levert rechtstreeks aan belanghebbende. De koopsom die belanghebbende aan zijn vader verschuldigd is wordt voor een deel omgezet in een lening en voor een deel kwijtgescholden. Belanghebbende beroept zich op artikel 24, lid 5 (oud) van de Successiewet 1956, de samenloopvrijstelling. De rechtbank heeft beslist dat voor toepassing van deze samenloopregeling vereist is dat de verkrijging ter zake waarvan overdrachtsbelasting is afgedragen een verkrijging dient te zijn van dezelfde partij als de partij in de rechtshandeling waarover schenkingsrecht is verschuldigd. Dat is in casu niet het geval. Rechtbank en Hof verwijzen hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 1982, nummer 21.108, BNB 1982/323, ondermeer bevestigd in Hoge Raad 14 december 2001, nummer 36.617, BNB 2002/70. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00143

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Z,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 december 2007, nummer AWB 06/4743 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende de aanslag schenkingsrecht 2004, aanslagnummer

0.00.000.00000.000.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2008 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord

de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 oktober 2008, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Gronden

2.1. Blijkens een op 28 november 2003 gesloten overeenkomst heeft A, hierna te noemen de verkoper, aan B en C, hierna tezamen ook te noemen D sr., een perceel bouwgrond gelegen te Z verkocht. De koopsom van voormeld registergoed bedroeg € 290.000.

2.2. Op grond van een op 1 mei 2004 gesloten mondelinge overeenkomst heeft D sr. voormeld registergoed voor een bedrag van € 290.000 doorverkocht aan belanghebbende.

2.3. Op 7 mei 2004 is het betreffende perceel bouwgrond door verkoper rechtstreeks geleverd aan belanghebbende. De koopsom van € 290.000 is door kopers voldaan aan verkoper.

Ter zake van de koopsom die belanghebbende verschuldigd is aan D sr. is vervolgens overeengekomen dat hiervan € 87.500 door D sr. wordt kwijtgescholden, welke kwijtschelding door belanghebbende is aanvaard. Het restant van de koopsom ad € 202.500 wordt door belanghebbende schuldig gebleven aan D sr.

2.4. Ter zake van de verkrijging van het perceel bouwgrond door belanghebbende is van hem overdrachtsbelasting geheven.

2.5. In geschil is het antwoord op de vraag of bij de bepaling van het door belanghebbende verschuldigde schenkingsrecht artikel 24, lid 5, (oud) van de Successiewet 1956 (SW) van toepassing is.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

2.6. De rechtbank heeft als volgt beslist:

"Het bepaalde in artikel 24, lid 5, SW (oud) strekt ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin ter zake van een rechtshandeling of een samenstel van rechtshandelingen dat als één geheel is te beschouwen, overdrachtsbelasting en schenkingsrecht over hetzelfde bedrag zou worden geheven. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 1982, nummer 21 108, BNB 1982/323, volgt dat van een samenloop van overdrachtsbelasting en schenkingsrecht als bedoeld in artikel 24, lid 5, SW (oud) kan worden gesproken als de overdrachtsbelasting is betaald ter zake van de verkrijging door belanghebbende van een wederpartij die eveneens partij was bij de tot hetzelfde samenstel van rechtshandelingen behorende schenking ter zake waarvan belanghebbende schenkingsrecht is verschuldigd.".

2.7. In het onderhavige geval is de overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van de verkrijging van het perceel bouwgrond van verkoper en het schenkingsrecht is verschuldigd ter zake van een schenking aan belanghebbende door kopers. In dit geval kan artikel 24, lid 5, SW (oud) geen toepassing vinden. De wederpartij van belanghebbende bij de rechtshandeling ten gevolge waarvan overdrachtsbelasting is verschuldigd is immers niet dezelfde als de wederpartij bij de rechtshandeling ten gevolge waarvan schenkingsrecht is verschuldigd.

2.8. De rechtbank heeft daarmee op goede gronden een juiste beslissing genomen.

Het hoger beroep is ongegrond.

Ten overvloede wijst het Hof belanghebbende nog op hetgeen is beslist in Hoge Raad 6 december 1995, nr. 30403, BNB 1996/87c* en Hoge Raad 14 december 2001, nr. 36.617, BNB 2002/70. Daaruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad aan de in Hoge Raad 2 juni 1982, nummer 21 108, BNB 1982/323 uitgezette lijn vasthoudt.

Ten aanzien van het griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en F. Sonneveldt en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2008.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 28 oktober 2008

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.