Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BM6195 BI4813, 08/00138
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-03-2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BM6195 BI4813, 08/00138
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 maart 2009
- Datum publicatie
- 25 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4813
- Zaaknummer
- 08/00138
Inhoudsindicatie
In deze zaak is in geschil of de stacaravan waarin belanghebbende woont, kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van art. 3.111, eerste lid, Wet IB 2001. Het hof oordeelt dat de stacaravan naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en derhalve onroerend is. Nu de stacaravan op gehuurde grond is geplaatst en geen recht van opstal is gevestigd, wordt de stacaravan door natrekking eigendom van de verhuurder van de grond, en kan de eigenwoningregeling voor belanghebbende geen toepassing vinden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00138
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastindienst/Z van de rijksbelastingdienst
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 december 2007, nummer AWB 06/5726 in het geding tussen
X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003.
Onderzoek ter zitting
De zitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 27 maart 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de stacaravan voor belanghebbende kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
2. De Inspecteur stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat de stacaravan niet aangemerkt kan worden als eigen woning omdat deze onroerend is en door natrekking eigendom van de juridisch eigenaar van de grond is geworden. Belanghebbende betwist dit standpunt. Daartoe stelt hij dat hij wel degelijk eigenaar is van de stacaravan. Dit geschilpunt spitst zich derhalve toe tot de vraag of de stacaravan belanghebbende ter beschikking staat op grond van eigendom in de zin van het bepaalde in artikel 3.111, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001.
3. Artikel 3:3 BW luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"1. Onroerend zijn de grond, (...) alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, (...)
2. Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.".
4. Een gebouw kan duurzaam met de grond zijn verenigd doordat het naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan dat technisch bezien de mogelijkheid aanwezig is en blijft bestaan om het bouwsel te verplaatsen. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk is aangebracht, voor zover deze bedoeling naar buiten kenbaar is.
5. Naar het oordeel van het Hof is de stacaravan naar aard en inrichting bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. De stacaravan is voorzien van een vaste riool-, electriciteits- en waterleidingaansluiting, de wielen zijn verwijderd en er is een serre aangebouwd. Klaarblijkelijk is de stacaravan geplaatst met de bedoeling om daar duurzaam aanwezig te blijven. Belanghebbende is bij plaatsing begin 2002 aldaar gaan wonen en woont daar nog steeds. De stacaravan is dan als een onroerende zaak te beschouwen.
6. Nu de stacaravan op gehuurde grond is geplaatst, en ter zake geen recht van opstal is gevestigd, wordt de stacaravan door natrekking, in juridische zin, eigendom van de eigenaar-verhuurder van de grond (artikel 5:20 BW). Dat zulks niet de beleving is van belanghebbende, en volgens hem ook niet van de eigenaar-verhuurder, doet aan het voorgaande niet af. Belanghebbende heeft kennelijk een persoonlijk recht van gebruik met betrekking tot de stacaravan. Van een zakelijk recht is evenwel geen sprake.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende ingevolge artikel 7:216 BW bevoegd is bij het einde van de huur de door hem geplaatste stacaravan weg te nemen. Evenmin doet aan het voorgaande af de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat bij beëindiging van de huurovereenkomst, de verhuurder kan goedkeuren dat de stacaravan voor rekening van belanghebbende verkocht wordt. Gesteld noch gebleken is immers dat de verhuurder deze goedkeuring reeds op voorhand heeft gegeven, zodat niet kan worden gezegd dat belanghebbende in economische zin eigenaar van de stacaravan is geworden.
7. Voor zover belanghebbende met zijn verwijzing naar een brief van 31 oktober 2001 van de Belastingdienst/Particulieren A een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel overweegt het Hof als volgt. In bedoelde brief is naar het oordeel van het Hof geen toezegging begrepen dat de stacaravan als eigen woning kan worden aangemerkt. De betreffende inspecteur vermeldt in algemene bewoordingen de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een woning als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 aan te kunnen merken en gaat niet specifiek in op het concrete geval van belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen.
8. Uit het voorgaande volgt dat de stacaravan niet kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. Het subsidiaire standpunt van de Inspecteur behoeft geen behandeling meer.
Ten aanzien van het griffierecht
9. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.Th. Simons, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2009.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 30 maart 2009
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.