Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2009, BJ0676, 07/00455
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2009, BJ0676, 07/00455
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 april 2009
- Datum publicatie
- 29 juni 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0676
- Zaaknummer
- 07/00455
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft op verzoek een negatieve voorlopige aanslag 2003 gekregen in verband met aftrek hypotheekrente; halverwege het jaar 2003 emigreert belanghebbende naar Duitsland. De definitieve aanslag geeft een te betalen bedrag van € 3.966,- en een bedrag ad € 278,- aan heffingsrente. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet mag terugkomen op de (negatieve) voorlopige aanslag, maar die stelling verwerpt het Hof, onder verwijzing naar de argumenten van de rechtbank: er is geen sprake van een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de Inspecteur. De voorlopige aanslag was niet in overeenstemming met de aangifte en dit levert een extra bedrag aan heffingsrente op; het Hof gaat in dit punt mee met belanghebbende en verlaagt de heffingsrente tot het bedrag dat aan heffingsrente zou zijn verschuldigd als de aangifte zou zijn gevolgd.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 07/00455
Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de heer X te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 augustus 2007, nummer AWB 06/55 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelastingen/premie volksverzekeringen opgelegd tot een bedrag van € 3.966 (hierna: de aanslag). Bij de aanslag is belanghebbende bij afzonderlijke beschikking € 278 heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende is tegen de aanslag en de heffingsrentebeschikking in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft - naar het Hof verstaat - bij in één geschrift verenigde uitspraken het bezwaar tegen de aanslag en het bezwaar tegen de heffingsrentebeschikking afgewezen.
1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 november 2008 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Inspecteur is na telefonische berichtgeving omtrent treinvertraging niet ter zitting verschenen.
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting in fotokopie overgelegd - de in 2.2 vermelde beschikking d.d. 15 januari 2003,
- zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003,
- de in 2.4 vermelde brieven d.d. 17 januari 2005 en 28 januari 2005 van de Inspecteur,
- het biljet van de in 2.3 vermelde voorlopige aanslag alsmede - het biljet van de definitieve aanslag.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende was gedurende 2003 in dienstbetrekking werkzaam bij A BV in B. Tot 15 juli van dat jaar woonde belanghebbende met zijn echtgenote in Nederland, daarna in Duitsland. Begin 2006 zijn belanghebbende en zijn echtgenote weer in Nederland komen wonen.
2.2. Op zijn verzoek is belanghebbende voor 2003 een voorlopige teruggaaf van € 2.153 verleend in verband met negatieve inkomsten uit de eigen woning. De desbetreffende teruggaaf is gedagtekend 15 januari 2003.
2.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 aangifte gedaan voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Daarbij heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht gedurende het gehele kalenderjaar. Het aangiftebiljet is op 20 augustus 2004 ingediend, door de in Duitsland kantoorhoudende belastingadviseur van belanghebbende destijds. Met dagtekening 4 februari 2005 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag opgelegd van negatief € 8.066 (hierna: de voorlopige aanslag). Bij de voorlopige aanslag is belanghebbende € 321 heffingsrente vergoed.
2.4. Voorafgaande aan de verzending van het desbetreffende aanslagbiljet berichtte de Inspecteur belanghebbende bij brief d.d. 17 januari 2005 dat naar aanleiding van de ingediende aangifte een voorlopige aanslag was opgelegd van negatief € 8.380 (inclusief € 314 heffingsrente). Dit geschiedde na telefonische navraag van belanghebbende bij de Inspecteur. Bij nadere brief d.d. 28 januari 2005 berichtte de Inspecteur belanghebbende aansluitend dat de voorlopige aanslag negatief € 8.387 bedroeg (inclusief € 321 vergoeding van heffingsrente).
2.5. De voorlopige aanslag, welke niet conform de ingediende aangifte is opgelegd, is opgebouwd als volgt.
Berekening van het te ontvangen of te verrekenen bedrag
Ingehouden loonheffing € 6.774
Uitbetaling heffingskorting(en) € 3.445
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen -/- € 0
Eerder verleende voorlopige teruggaven -/- € 2.153
Te ontvangen of te verrekenen -/- € 8.066
In het voor belanghebbende bestemde aanslagbiljet is onder meer het volgende vermeld:
"Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2003. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag: wellicht moet u het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen.".
2.6. In de voorlopige aanslag is ten onrechte geen bedrag aan premie volksverzekeringen begrepen. Bij het intoetsen van de gegevens is abusievelijk ingetoetst dat geen premieplicht voor de volksverzekeringen bestond.
2.7. Bij het opleggen van de aanslag, welke is gedagtekend 13 september 2005, is belanghebbendes aangifte gevolgd en is op de voorlopige aanslag teruggekomen. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 3.966, opgebouwd als volgt.
Berekening van het te betalen bedrag
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 521
Ingehouden loonheffing -/- € 6.774
Eerder verleende voorlopige teruggaven € 2.153
Eerdere voorlopige aanslag(en) € 8.066
Te ontvangen of te verrekenen € 3.966
Bij het opleggen van de aanslag is de in 2.6 vermelde intoetsfout hersteld. De berekening van de aanslag op € 3.966 is hiervan het gevolg. Bij de aanslag is belanghebbende met toepassing van artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) een bedrag van € 278 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.8. In zijn uitspraken op bezwaar, gedagtekend 6 december 2005, heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
2.9. In zijn beroepschrift d.d. 3 januari 2006, bij de Rechtbank binnengekomen op 5 januari daarna, heeft belanghebbende vermeld dat het is gericht "tegen het volledige bedrag van de aanslag 2003 en de in rekening gebrachte heffingsrente.".
2.10. In zijn mondelinge uitspraak d.d. 3 augustus 2007 heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen.
A. Kon de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag terugkomen op de voorlopige aanslag?
Zo ja,
B. Heeft de Inspecteur bij de aanslag terecht € 278 heffingsrente in rekening gebracht?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn geen nieuwe gronden aangevoerd.
3.3.1. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vernietiging van de aanslag, in welk geval ook de in rekening gebrachte heffingsrente komt te vervallen. Subsidiair concludeert belanghebbende, onder instandhouding van de aanslag, tot vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente tot het bedrag dat belanghebbende in rekening zou zijn gebracht indien de voorlopige aanslag conform belanghebbendes aangifte was vastgesteld.
3.3.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank alsmede tot instandhouding van de beschikking inzake de heffingsrente.
4. Gronden voor de beslissing
4.1. De Rechtbank heeft in zijn uitspraak in punt 2.5 onder verwijzing naar de arresten HR BNB 1999/23 en HR BNB 2003/118 overwogen dat geen sprake was van bijkomende omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de (negatieve) voorlopige aanslag berustte op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de Inspecteur. Het Hof volgt de Rechtbank daarin en maakt overweging 2.5 tot de zijne.
4.2. Ook in hoger beroep zijn omstandigheden als bedoeld gesteld noch aannemelijk geworden. Als omstandigheden als bedoeld merkt het Hof niet aan de in 2.4 vermelde brieven d.d. 17 januari 2005 en 28 januari 2005, ook niet in verband met de telefonische vraagstelling van belanghebbende tevoren aan de Inspecteur welk bedrag hij zou ontvangen en wanneer. In die brieven is alleen te lezen op welk (negatief) bedrag de voorlopige aanslag was vastgesteld. Niet in geschil is dat de aanslag op zichzelf juist is vastgesteld.
4.3. Gelet op het vorenstaande moet vraag A onder 3.1 bevestigend worden beantwoord.
4.4. De aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte. Dit was bij de voorlopige aanslag niet het geval. In dit verband merkt het Hof op dat op het voor belanghebbende bestemde biljet van de voorlopige aanslag is vermeld dat "deze aanslag uitsluitend is gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2003". Aannemelijk is dat de gegevens, zoals die waren ingetoetst, door de Inspecteur niet meer zijn gecontroleerd aan de hand van de gegevens in de aangifte en dat daardoor de in 2.6 vermelde intoetsfout onopgemerkt is gebleven. In zoverre is geen sprake van een zorgvuldig opleggen van de voorlopige aanslag.
4.5. Hierin en mede gelet op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 oktober 2001, nr. CPP2001/2110, V-N 2001/60.1.1, ziet het Hof aanleiding af te wijken van de wettelijke regeling inzake het in rekening brengen en vergoeden van heffingsrente, uit de wetsgeschiedenis waarvan blijkt dat de berekening van de heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden van heffingsrente, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Staat.
Vraag B onder 3.1 moet ontkennend worden beantwoord.
4.6. Belanghebbende heeft voor wat betreft de heffingsrentebeschikking geconcludeerd tot vermindering van de heffingsrente tot het bedrag dat belanghebbende in rekening zou zijn gebracht indien de voorlopige aanslag conform belanghebbendes aangifte was vastgesteld.
4.7. Het Hof volgt belanghebbende daarin. Het Hof berekent de vermindering van de heffingsrente als volgt.
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen € 521
Ingehouden loonheffing -€ 6.774
Eerdere voorlopige teruggaaf € 2.153
Teruggaaf -€ 4.100
Heffingsrente over dit bedrag € 163
Heffingsrente bij voorlopige aanslag € 321
Heffingsrente bij definitieve aanslag -€ 278
€ 43
Heffingsrente moet zijn € 163
Vermindering heffingsrente € 120
4.8. Gelet op het vorenstaande moet, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, het beroep bij de Rechtbank gegrond worden verklaard voor zover het tegen de heffingsrentebeschikking is gericht, is het beroep voor het overige ongegrond en moet de bij de aanslag in rekening gebrachte heffingsrente worden verminderd tot (€ 278 - € 120 =) € 158.
5. Griffierecht
De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De Staat dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 37 respectievelijk € 105 te vergoeden.
6. Proceskosten
A. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die belanghebbende in de bezwaarfase en in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, een en ander met inachtneming van het puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het Hof stelt bedoelde kosten in de bezwaarfase vast op 1 punt = € 161, bedoelde kosten in de procedure bij de Rechtbank op 3,5 punt maal € 322 maal wegingsfactor 1,5 = € 1.690,50 en bedoelde kosten in de procedure bij het Hof op 2 punten maal € 322 maal wegingsfactor 1,5 = € 966. De totale voor vergoeding in aanmerking komende kosten van rechtsbijstand bedragen derhalve € 2.817,50.
B. Ter zitting is eveneens behandeld het hoger beroep van belanghebbendes echtgenote in de zaak met hofkenmerk 07/00456 met geschilpunten, eender als die in de zaak van belanghebbende. Het Hof merkt de twee zaken aan als samenhangende zaken, voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In verband hiermee spreekt het Hof in de onderhavige zaak een proceskostenveroordeling uit van 1/2 x € 2.817,50 = € 1.408,75.
7. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond voor zover het is gericht tegen de heffingsrentebeschikking,
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond,
- vermindert de beschikking heffingsrente tot € 158,
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 142 vergoedt,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase, bij de Rechtbank en bij het Hof, vastgesteld op in totaal € 1.408,75, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op: 3 april 2009 door J.W.J. Huige, voorzitter, P. Fortuin en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.