Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-05-2009, BJ0691, 07/00005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-05-2009, BJ0691, 07/00005

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 mei 2009
Datum publicatie
29 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0691
Formele relaties
Zaaknummer
07/00005

Inhoudsindicatie

Belanghebbende drijft een onderneming als pastoraal genezer, waarbij hij zich baseert op de uitgangspunten van het Michaelsgenootschap; hij schrijft aan zijn klienten gedynamiseerde middelen voor. De Inspecteur heeft de winst van belanghebbendes onderneming gecoorigeerd met de volgende bedragen:

betalingen aan het Michaelsgenootschap fl. 3.200,- en hiermee samenhangend fl. 1.500,- autokosten, kosten van een schilderij fl. 1.226,-, kosten gedynamiseerde middelen, fl. 436,- en geen scholingsaftrek fl. 5.636,-.

Het Hof oordeelt, met de rechtbank, dat de uitgaven geen zakelijk belang dienden, en dat belanghebbende op wie in deze de bewijslast rust dit zakelijk belang ook niet heeft aangetoond met de hoger beroep nog overgelegde stukken. Belanghebbende beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van zijn klienten, maar het Hof vermag niet in te zien waarom belanghebbende, zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden niet de aard van zijn behandelingsmethode kan toelichten of anderszins aan het Hof (enig) inzicht kan verschaffen in zijn wijze van behandelen. Op een schilderij zou misschien kunnen worden afgeschreven, maar de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding geven zijn niet gesteld door belanghebbende. De scholingskosten bij het Michaelsgenootschap komen evenmin in aanmerking voor scholingsaftrek. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 07/00005

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2006, nummer AWB 05/2090,

in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 onder nummer 0000.00.000.H87 en met dagtekening 22 januari 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 41.905,-- (hierna: de navorderingsaanslag). De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen zijn bij brief d.d. 24 april 2008 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 22 mei 2008. Op verzoek van belanghebbende bij brief d.d. 5 mei 2008 is die zitting uitgesteld.

1.5. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende, in verband met na te melden zitting, bij brief d.d. 14 november 2008 een door de Stichting A te B aan de Inspecteur gerichte brief d.d. 3 november 2008 ingediend alsmede een ordner met daarin een groot aantal artikelen alsmede enkele ander bescheiden. De ordner is voorzien van de aanduiding "portfolio 1998/1999". Een exemplaar van de ordner met inhoud is door de griffier aan de wederpartij gezonden, alsmede een kopie van voormelde brief d.d. 3 november 2008.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 november 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Ter zitting zijn tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 (nr. 0000.00.000.H.97) en de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met december 1998 (nr. 0000.00.000.F.01.8502).

1.7. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting

ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Bij diens pleitnota heeft belanghebbende zonder bezwaar van de wederpartij een door voormelde stichting uitgegeven (nieuwjaars)kaart met informatie overgelegd.

1.8. Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar van 1 januari tot en met 30 april in dienstbetrekking werkzaam bij C en van 1 mei tot en met 31 december bij D BV. Zijn brutoloon uit die dienstbetrekkingen bedroeg in totaal fl. 46.765,--.

2.2. Belanghebbende was in 1998 lid van het E (hierna: het genootschap). In bijlage 10 van het verweerschrift van de Inspecteur bij de Rechtbank is omtrent het genootschap een beginselverklaring opgenomen. Die beginselverklaring luidt onder meer als volgt:

"Het E is een kerkgenootschap, dat zich wijdt aan het menselijk streven in relatie tot Michaël, de aartsengel van kennis, inzicht en wijsheid.

De aartsengel Michaël is de zelfstandige representant van Christus Jezus in de geestelijke wereld.

Het streven van Michaël is onder meer het bijdragen aan de menselijke vrijheid als ontwikkelingsproces:

Vrijheid van denken, vrijheid van voelen, vrijheid van willen, resulterend in vrij, doordacht, liefdevol, verantwoordelijk handelen van ieder individueel mens.

Michaël draagt hiertoe kennis, inzicht en wijsheid over aan de mens(heid) in de periode dat hij de leidende tijdgeest is, vanaf 1879 tot ongeveer 350 jaar nadien.

(...)

Het E bevordert het voortdurend werken aan een [verdere] ontwikkeling van filosofie der vrijheid.

Het E ontwikkelt 12 Sophia, 12 Mysteriën der Duisternis, 12 Menselijke Moraliteiten, 12 Schaduwethica, 12 Vrije Kunsten en 12 Karmische Spelen.

(...)

Het E begeleidt mensen op hun individuele ontwikkelingsweg, ongeacht leeftijd, kennis of vooropleiding.

(...)

Het E integreert kennis en wijsheid, die in het verleden werden vergaard, nu worden ontwikkeld en in de toekomst aan het licht zullen komen.

Het E draagt bij aan de metamorphose van het minerale rijk, het plantenrijk,het dierenrijk en het rijk der mensen. Het metamorphoseproces is gebaseerd op de alchemie van Christian Rosenkreutz.

Het E draagt bij aan de ontwikkeling van de Aarde als het opstandingsleven van Christus Jezus, Immanuel genoemd, als voorbereiding op de overgang naar de Jupiterfase.".

2.3. Naast de in 2.1 vermelde, in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden verrichtte belanghebbende in 1998 werkzaamheden als "pastoraal genezer" annex beeldend kunstenaar. Laatgenoemde werkzaamheden worden, naar tussen partijen niet in geschil is, verricht in het kader van een door belanghebbende gedreven onderneming. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor dat jaar vermeldde belanghebbende ter zake een winst uit onderneming van negatief bedrag van fl. 12.958. Als belastbaar inkomen werd een bedrag van fl. 28.654,-- aangegeven. Bij de aanslagregeling werd de aangifte gevolgd.

2.4. In 2001/2002 stelde de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek in. Dat leidde tot winstcorrecties waarvan nu nog in geschil zijn de volgende correcties:

a. correcties ter zake van betalingen aan het E wegens kosten van begeleiding (fl. 740,--) en wegens kosten van scholing, congressen en lezingen (totaal fl. 3.200,-);

b. een correctie van fl. 1.558,-- aan autokosten, direct samenhangend met de onder a vermelde correctie van fl. 3.200,--;

c. een correctie van fl. 1.226,--, bestaande in het aankoopbedrag voor een schilderij (exclusief btw);

d. een correctie van fl. 436,-- in verband met het niet toelaten van de aftrek ter zake van gedynamiseerde middelen (niet verkochte voorraad);

e. een correctie in verband met niet toelaten van scholingsaftrek (fl. 5.636,--).

3. Geschil

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht tot de in 2.4 vermelde correcties is overgegaan. Belanghebbende beantwoordt die vraag geheel ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven toegevoegd c.q. benadrukt.

Belanghebbende

Bij de afschrijving van 25% bepleit in mijn pleitnota doel ik op fl. 436,-- voor 1998 en op fl. 1.887,-- voor 1999. Deze bedragen dienen dan nog in de omzetbelasting verwerkt te worden.

Ik behandel mijn cliënten voor alle problemen, zowel lichamelijke als geestelijke problemen, waarvoor hij of zij bij mij komt.

In de portfolio heb ik onderscheid gemaakt tussen twee ontwikkelingswegen.

Bij de scholingsactiviteitenbijeenkomsten waren meerdere personen. Ze waren allemaal pastoraal werkenden. Eerst heb ik homeopathie gedaan. Dat is beperkter dan pastorale geneeskunde.

De Inspecteur heeft gezegd dat hij precies wil weten wat er tijdens de gesprekken met mijn cliënten gebeurt. Dat gaat te ver. Ik heb toch een soort geheimhoudingsplicht.

Een opleiding heeft het recht om zelf zijn vorm te kiezen.

Het gaat om het oogmerk waarmee de opleiding gevolgd wordt.

Dat er ontwikkelingselementen in zitten, is niet bepalend.

De Inspecteur

In de door belanghebbende genoemde zaak F is door de belastingdienst hetzelfde standpunt ingenomen als in de onderhavige zaak. De voorzitter vertelde dat er voor een klein deel een aftrek toegestaan kon worden.

Het ging toen om een aftrek van fl. 530 (in het verweerschrift van de Inspecteur is abusievelijk € 530 vermeld, Hof).Dat was een klein bedrag. Dat bedrag is compromissoir overeengekomen. De toelichting op de ontwikkelingswegen, het theoretische kader, is een mooi verhaal van belanghebbende, maar het overtuigt niet. De individuele persoonlijke ontwikkeling, daar gaat het om.

Van de door belanghebbende genoemde zaak van het Hof Amsterdam kan ik niet beoordelen of die zaak vergelijkbaar is.

Bij de door belanghebbende aan het E betaalde bedragen gaat het om kosten in de persoonlijke sfeer, die betaalde bedragen liggen niet in de sfeer van de onderneming. De bewijslast dat het gaat om uitgaven met een zakelijk karakter, ligt op belanghebbende.

3.3. Belanghebbende heeft ter zitting geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 28.654,--, het aangegeven belastbare inkomen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden voor de beslissing

4.1.1. De Rechtbank overwoog in zijn uitspraak met betrekking tot de begeleiding dat belanghebbende in wezen volstond met een in algemene termen gegeven uiteenzetting en dat inzicht (door middel van stukken of anderszins) in wat de begeleiding nu concreet inhield, van de zijde van belanghebbende niet of althans onvoldoende was gegeven. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat met de uitgaven voor begeleiding enig zakelijk belang gediend was. Ten aanzien van de uitgaven voor scholing, congressen en lezingen oordeelde de Rechtbank eender.

4.1.2. Gelet op de processtukken en gelet op het verhandelde ter zitting van 27 november 2008, is het Hof van oordeel dat belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voormelde uitgaven aan het E heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de door hem gedreven onderneming. Ook met de in de ordner verzamelde bescheiden welke in hoger beroep zijn overgelegd, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. Het Hof merkt hierbij op dat belanghebbende geen feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit is af te leiden waaruit zijn werkzaamheden als pastoraal genezer concreet bestonden. De door belanghebbende gegeven omschrijvingen van wat onder pastorale geneeskunst moet worden verstaan, zijn daarvoor te vaag en te algemeen.

Belanghebbende heeft, nadat de Inspecteur hem had gevraagd welke vragen hij aan cliënten in het kader van een behandelplan stelde, met een beroep op geheimhoudingsplicht geen inzicht daarin willen verstrekken. Ook in de procedure bij de Rechtbank en het Hof heeft hij daarin geen inzicht verschaft. Het Hof vermag niet in te zien dat belanghebbende dat inzicht niet kon verschaffen, zonder een geheimhoudingsplicht te schenden. Hij behoefde immers geen namen van cliënten te noemen. Reeds door bedoeld inzicht niet te verschaffen heeft belanghebbende het voor de Inspecteur en daarna voor de Rechtbank en het Hof onmogelijk gemaakt te toetsen of belanghebbende voormelde uitgaven aan het E heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.

4.1.3. In de door belanghebbende genoemde zaak F is door de belastingdienst ten aanzien van betalingen aan het E eenzelfde standpunt ingenomen als in de onderhavige zaak, aldus de Inspecteur ter zitting. In de zaak F ging het om een toegestane aftrek van fl. 530,--, een bedrag dat compromissoir is overeengekomen, mede omdat het zo gering was, aldus verder de Inspecteur. Belanghebbende heeft een en ander niet weersproken, zodat het Hof daarvan als vaststaande uitgaat. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat van een oogmerk van begunstiging geen sprake is geweest.

4.1.4. Gelet op het 4.1.2 en 4.1.3 overwogene komen de in 2.4 onder a vermelde uitgaven bij het bepalen van de winst niet in aftrek.

4.2. Voor het geval het Hof tot evenvermeld oordeel zou komen is niet in geschil dat de in 2.4 onder b vermelde correctie terecht is aangebracht.

4.3. Met betrekking tot de aftrek van het bedrag ad

fl. 1.226,-- voor de aankoop van het schilderij heeft de Rechtbank geoordeeld dat zo de aanschaf van het schilderij al een zakelijke uitgave betreft, alleen eventuele afschrijvingskosten van dat schilderij ten laste van de winst kunnen worden gebracht, dat afschrijvingskosten alleen in aanmerking komen bij dalende gebruikswaarde (technisch en/of economisch) van het schilderij door gebruik en/of tijdsverloop en dat van een dergelijke slijtage geen sprake is.

Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit redelijkerwijs valt af te leiden dat slijtage ten gevolge van gebruik en/of tijdsverloop in het onderhavige jaar leidde tot een dalende gebruikswaarde. De correctie ad fl. 1.226 is derhalve terecht aangebracht.

4.4. Met betrekking tot de correctie van fl. 436,-- in verband met het niet toelaten van de aftrek ter zake van ingekochte gedynamiseerde middelen (onverkochte voorraad), heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende de ingekochte gedynamiseerde middelen voor het verschil tussen de inkoopprijs en het bedrag dat ter zake van de verstrekking daarvan aan cliënten in de omzet was begrepen, als voorraad diende te activeren en niet ten laste van de winst mocht brengen. Belanghebbende verstrekte de middelen immers tegen betaling aan zijn cliënten zodat de middelen voor zijn onderneming kennelijk waarde bleven houden, aldus verder de Rechtbank. Het Hof maakt het oordeel dat de middelen in de beroepsuitoefening van belanghebbende hun waarde bleven behouden tot de zijne. Dat de gedynamiseerde middelen niet apart in rekening werden gebracht, zoals belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.

4.5.1. Ingevolge artikel 11c, lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1998) wordt, ingeval in een kalenderjaar kosten en lasten van scholing van de in de onderneming werkzame personen in aftrek komen bij het bepalen van de winst over dat jaar, op verzoek van de belastingplichtige een op de voet van het tweede lid bepaald bedrag aanvullend ten laste gebracht van de winst over dat jaar (scholingsaftrek).

4.5.2. Belanghebbende heeft in 1998 tot een totaalbedrag van

fl. 3.200,-- betalingen aan het E gedaan wegens kosten van scholing, congressen en lezingen. Zoals hiervoor is overwogen komen die kosten bij het bepalen van de winst niet in aftrek. Ook overigens is scholing, waaronder voor de toepassing van voormeld artikel 11c moet worden verstaan cursussen alsmede opleidingen of studies voor een beroep, niet aannemelijk geworden. Belanghebbende heeft geen recht op de scholingsaftrek. De inspecteur is derhalve terecht overgegaan tot de in 2.4 onder e vermelde correctie.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk geheel aan de zijde van de Inspecteur. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op: 15 mei 2009 door J.W.J. Huige, P. Fortuin en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.