Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2009, BJ1413, 08/00137
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2009, BJ1413, 08/00137
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 mei 2009
- Datum publicatie
- 3 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ1413
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL3616, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/00137
Inhoudsindicatie
Belanghebbende beroept zich voor wat betreft de waardepeildatum van zijn onreorende zaken op de Verordening van de gemeente die een datum noemt van 1 januari 1999. Het Hof oordeelt dat er bij de verordening sprake is van een kennelijke omissie en dat de tekst van de wet Woz, die als waardepeildatum 1januari 2003 noemt duidelijk is. De tekst van de Verordening is voor de Woz-beschikking, die immers krachtens de Wet Woz wordt genomen niet relevant. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00137
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2007, nummer AWB 06/5704 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een gecombineerd biljet gezonden bestaande uit een beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en een gecombineerde aanslag gemeentelijke heffingen, belastingjaar 2005 (waaronder de onroerende zaakbelasting, hierna: de OZB), waarbij de waarden van de onroerende zaken A-straat 75, 77, 100, 102, 104 en 106 te Y (hierna: de onroerende zaken) per de peildatum 1 januari 2003 zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 op respectievelijk € 320.000, € 203.000, € 178.000, € 485.000, € 65.000 en € 447.000.
Belanghebbende is tegen de beschikking in het kader van de Wet WOZ en tegen de aanslag OZB in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar gegrond verklaard, de WOZ waarden van de onroerende zaken A-straat 100, 102 en 106 verlaagd tot respectievelijk € 75.000, € 271.000 en € 172.000, en de waarden van de onroerende zaken A-straat 75 en 77 gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarden van de onroerende zaken A-straat 75, 77, 102 en 106 verminderd tot respectievelijk € 175.000, € 130.000, € 270.000 en € 170.000, de aanslag OZB met betrekking tot de onroerende zaken A-straat 75, 77, 102 en 106 dienovereenkomstig verminderd, en voor het overige de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, kopieën overgelegd van de besluiten van de raad van de gemeente Z van 25 november 2004 en van 27 januari 2005, inhoudende "Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastingen 2004" (1e en 2e wijziging), alsmede kopieën van de uitgaven van het huis-aan-huis blad B van 2 december 2004 en 10 februari 2005, waarin mededeling is geplaatst, dat de raad op de voormelde data besluiten heeft genomen betreffende "de belastingverordening" respectievelijk "de verordening tot wijziging van de 'Verordening op de heffing en invordering van de onroerendezaakbelastingen 2004'".
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. De WOZ-waarden van de onroerende zaken bedragen, naar partijen ter zitting van het Hof eenparig hebben verklaard, per de peildata 1-1-1999 respectievelijk 1-1-2003:
€ €
A-straat 75 219.000 175.000
A-straat 77 115.000 130.000
A-straat 100 73.000 75.000
A-straat 102 141.000 270.000
A-straat 104 54.000 54.000
A-straat 106 132.000 170.000
2.2. De Inspecteur heeft de heffing van de OZB gebaseerd op de "Verordening op de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastingen 2004" (hierna: de Verordening), vastgesteld bij raadsbesluit van 22 april 2004 en gewijzigd bij raadsbesluiten van 25 november 2004 (hierna: de 1e wijziging), 27 januari 2005 (hierna: de 2e wijziging) en 31 maart 2005 (de 3e wijziging). De wijzigingen van de Verordening zijn gepubliceerd op respectievelijk 2 december 2004 (de 1e wijziging), op 10 februari 2005 (de 2e wijziging) en op 14 april 2005 (de 3e wijziging). De WOZ-beschikking 2005 en de aanslag OZB 2005 zijn gedagtekend 31 maart 2005, derhalve vóór de publicatie van de 3e wijziging, doch na de publicatie van de 1e en de 2e wijziging.
2.3. Artikel 2, lid 2 van de 1e, 2e en de 3e wijziging vermelden als de datum van de ingang van de heffing van de OZB 1 januari 2005. Artikel 2, lid 1 van de 3e wijziging vermeldt, dat de Verordening terugwerkt tot en met 1 januari 2005.
2.4. Artikel 3 van de Verordening luidde tot 31 maart 2005:
1. De heffingsmaatstaf is op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19 eerste lid en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
3. De waardepeildatum is 1 januari 1999.
Bij de 3e wijziging is vastgesteld, dat de waardepeildatum van artikel 3, lid 3 van de Verordening, 1 januari 2003 is.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Dienen de WOZ-waarden van de onroerende zaken voor het tijdvak 2005-2006 en voor de aanslag OZB over het jaar 2005 te worden vastgesteld naar de peildatum 1 januari 1999?
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de opvatting toegedaan, dat als peildatum 1 januari 2003 geldt. De WOZ-waarden per de peildatum 1 januari 1999 respectievelijk 1 januari 2003 zijn op zich niet langer in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op het bezwaar, en vaststelling van de WOZ-waarden voor het tijdvak 2005-2006 op basis van de peildatum 1-1-1999 op:
€
A-straat 75 219.000
A-straat 77 115.000
A-straat 100 73.000
A-straat 102 141.000
A-straat 104 54.000
A-straat 106 132.000
en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB 2005.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op het bezwaar, en vaststelling van de WOZ-waarden voor het tijdvak 2005-2006 op basis van de peildatum 1-1-2003 op:
€
A-straat 75 175.000
A-straat 77 130.000
A-straat 100 75.000
A-straat 102 270.000
A-straat 104 54.000
A-straat 106 170.000
en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB 2005.
4. Gronden
4.1. Tussen partijen zijn de WOZ-waarden per de peildatum 1 januari 1999 respectievelijk 1 januari 2003 op zich niet langer in geschil. Partijen houdt slechts verdeeld de vraag of de WOZ-waarden zoals vermeld in de WOZ-beschikking respectievelijk in de aanslag OZB 2005 terecht gebaseerd zijn op de peildatum 1 januari 2003.
4.3. Voor wat betreft de WOZ-beschikking geldt naar het oordeel van het Hof het volgende. Hoofdstuk IV van de Wet WOZ bevat bepalingen omtrent de waardevaststelling van onroerende zaken. Blijkens Hoofdstuk IV, artikel 22, van de Wet WOZ (tekst 2005) moet de waarde van een onroerende zaak bij beschikking worden bepaald door de inspecteur en geldt de bij beschikking vastgestelde waarde voor een tijdvak van twee achtereenvolgende jaren.
Het in dit artikel vermelde begrip `waarde' is gedefinieerd in Hoofdstuk III van de Wet WOZ en in het bijzonder in artikel 17, waarin is bepaald, wat de waarde is van een onroerende zaak, en artikel 18, waarin is bepaald, naar welke peildatum die waarde wordt bepaald. De bepalingen van Hoofdstuk IV van de Wet WOZ dienen derhalve in samenhang met die van Hoofdstuk III van de Wet WOZ te worden gelezen.
4.4. Artikel 18 van de Wet WOZ luidt (tekst 2005), voor zover hier van belang:
1. De waarde ven een onroerende zaak wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
2. De waardepeildatum ligt twee jaren ligt voor het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
3. ...
In dit geval geldt krachtens de Wet WOZ als waardepeildatum
1 januari 2003. Gelet op de duidelijke tekst van de Wet WOZ heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht als waardepeildatum voor de onderhavige WOZ-beschikking 1 januari 2003 genomen. De tekst van de Verordening is voor de WOZ-beschikking niet relevant, nu de WOZ-beschikking genomen wordt krachtens de Wet WOZ en niet op grond van de Verordening.
4.5. Voor wat betreft de aanslag OZB 2005 overweegt het Hof het volgende.
Artikel 220 Gemeentewet (tekst 2005) bepaalt, dat onroerende-zaakbelastingen kunnen worden geheven van degenen, die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken gebruiken en/of daarvan het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
In artikel 220c van de Gemeentewet is bepaald, dat de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde voor het tijdvak, waarbinnen het in artikel 220 bedoelde kalenderjaar valt. De heffingsmaatstaf vloeit derhalve rechtstreeks voort uit de Gemeentewet.
4.6. Nu het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de Verordening (zie onder 2.4) naar tekst en strekking overeenstemt met artikel 220c van de Gemeentewet, en de Verordening sinds de 1e en 2e wijziging bepaalt, dat de datum van ingang van de heffing 1 januari 2005 is, ziet de Verordening klaarblijkelijk - in afwijking van de titel van de Verordening, die verwijst naar het kalenderjaar 2004 - op de heffing van de OZB voor het kalenderjaar 2005. Tussen partijen is dat overigens ook niet in geschil.
Het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de Verordening brengt dan naar het oordeel van het Hof mee, dat de OZB voor het jaar 2005 wordt geheven op basis van de conform de Wet WOZ voor het tijdvak, waarin dat jaar valt, vastgestelde waarde en dat daarbij, op grond van het bepaalde in artikel 18, lid 2 van de Wet WOZ, als waardepeildatum geldt de waardepeildatum 1 januari 2003.
4.7. De in artikel 3, lid 3, van de Verordening tot en met de 2e wijziging genoemde waardepeildatum van 1 januari 1999 berust, gelet op voornoemde wetsartikelen en de tekst van de Verordening, in onderlinge samenhang bezien, op een kennelijke omissie, waaraan geen rechtsgevolg verbonden kan worden. Het wettelijke voorschrift is te dezen - want van een hogere orde - van toepassing. Het Hof is, met de Rechtbank, van oordeel dat de aanslag OZB 2005 rechtsgeldig is opgelegd naar de WOZ waarden per de peildatum 1 januari 2003.
4.8. Gelet op al het vooroverwogene is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de kant van de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank dient, gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming omtrent de WOZ waarden per 1 januari 2003, te worden vernietigd.
4.9. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10. Nu het door belanghebbende ingesteld hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof of van respectievelijk € 6,82 en € 180, is in totaal, € 186,82.
Gesteld noch gebleken is, dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- vernietigt de WOZ-beschikking en de OZB aanslag,
- vermindert de vastgestelde WOZ-waarden van de onroerende zaken A-straat 75, 77, 102, 104 en 106 tot de waarden van respectievelijk € 175.000, 130.000, 270.000, 54.000 en 170.000 en bevestigt de WOZ-waarde van de onroerende zaak A-straat 100 ad € 75.000,
- vermindert de aanslagen OZB 2005 dienovereenkomstig,
- gelast dat de gemeente Z aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 vergoedt,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 186,82, en
- wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 8 mei 2009 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.