Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2009, BJ5837, 08/00418
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2009, BJ5837, 08/00418
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 juli 2009
- Datum publicatie
- 24 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ5837
- Zaaknummer
- 08/00418
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is directeur van een Nederlandse B.V. en van een Duitse dochtervennootschap. Bij beide vennootschappen geniet belanghebbende inkomsten en de Inspecteur heeft de correctie wegens privegebruik auto naar rato van de genoten inkomsten verdeeld over de Nederlandse BV en de Duitse GmbH. Het Hof leidt uit de feiten af dat aan belanghebbende en auto ter beschikking was gesteld. Tevens staat vast dat belanghebbende geen kilometeradministratie heeft gevoerd en hij slaagt er dan ook niet in om het bewijs te leveren dat hij < 500 km voor prive gebruik heeft gemaakt van de auto. Bijtelling correct, hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00418
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
X, wonende te Y, Duitsland,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 mei 2008, nummer 07/1588 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.
Onderzoek ter zitting
De zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2009 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord
belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 juli 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Beslissing
Het Hof,
verklaart het hoger beroep ongegrond;
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
Vooraf en ambtshalve
1. Bij brief van 11 juni 2009 met bijlagen heeft belanghebbende verzocht genoemde brief aan te merken als vervangend beroepschrift van de eerder op 4 augustus 2008 ingediende motivering van het hoger beroep. Het Hof heeft belanghebbende voorgehouden dat het niet gebruikelijk is in deze fase van het hoger beroep nog een vervangend beroepschrift in te dienen. Desgevraagd heeft de Inspecteur verklaard dat hij zich niet in zijn processuele positie geschaad acht en geen bezwaar te hebben tegen het vervangend beroepschrift. Onder die omstandigheden merkt het Hof bedoelde brief aan als het hoger beroepschrift van belanghebbende.
Ten aanzien van het geschil
2.1. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, is directeur van A BV (hierna: de BV), gevestigd in B, en houdt 20% van de aandelen in de BV. De BV houdt 80% van de aandelen in C (voorheen D), gevestigd in E, Duitsland (hierna: de GmbH). Belanghebbende is ook directeur van de GmbH. In 2001 heeft belanghebbende van de BV en de GmbH arbeidsbeloningen ontvangen van respectievelijk € 82.415 en € 15.110.
2.2. De GmbH heeft aan belanghebbende in 2001 een auto ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor de GmbH met een cataloguswaarde van € 119.117. De GmbH heeft de auto aan de BV als directiewagen ten behoeve van het zakelijk verkeer ter beschikking gesteld.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een verslag van een op 30 juni 2000 gehouden bespreking tussen belanghebbende namens de BV en de GmbH en de heer F. In dit verslag is het volgende vermeld:
"De Heer F licht toe, dat de auto per overgangsdatum voor rekening en risico zal zijn van D. D zal de auto gebruiken in het kader van haar activiteiten.
Tevens zal D de auto ten behoeve van het zakelijke verkeer ter beschikking stellen van A als directiewagen.
De vergoeding zal worden gesteld op de zakelijk gereden kilometers, vermenigvuldigd met de kilometerprijs. Deze is bij aanvang vastgesteld op fl. 1,96.
(....)"
2.4. Het door de BV maandelijks aan de GmbH te vergoeden bedrag werd vastgesteld aan de hand van de gegevens die belanghebbende verstrekte omtrent het door hem ten behoeve van de BV verreden aantal kilometers.
2.5. Belanghebbende is buitenlands belastingplichtig en heeft voor het jaar 2001 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland van € 85.915 (salaris € 82.415 en uitkering SVB € 3.500). Daarbij is geen bijtelling wegens privé-gebruik auto van de werkgever aangegeven.
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met de bijtelling van 25% x € 119.117 of € 29.779. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de bijtelling naar rato van het brutosalaris over beide dienstbetrekkingen moet worden verdeeld. Aldus is € 4.613 van het voordeel vanwege privé-gebruik toegerekend aan de dienstbetrekking met de GmbH en
€ 25.166 aan de dienstbetrekking met de BV. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is door de Inspecteur dienovereenkomstig vastgesteld op € 111.081. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3. In geschil is of de bijtelling wegens privé-gebruik van de auto terecht en tot het juiste bedrag is toegepast.
4.1. Op de Inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de auto ook door of namens de BV aan belanghebbende ter beschikking is gesteld.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto uitsluitend door de GmbH aan hem ter beschikking is gesteld en niet (tevens) door de BV. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Blijkens het verslag van de bespreking op 30 juni 2000 is de auto door de GmbH als directiewagen ter beschikking gesteld aan de BV. Belanghebbende is directeur van de BV en verder staat vast dat de vergoeding die de BV aan de GmbH voor het zakelijk gebruik van de directiewagen moest vergoeden, gebaseerd was op de door belanghebbende ten behoeve van de BV verreden kilometers. Hieruit kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden afgeleid dan dat de auto feitelijk belanghebbende ter beschikking stond. De omstandigheid dat belanghebbende, zoals hij in hoger beroep stelt, door een chauffeur werd gereden, is in dit verband niet van belang (zie Hoge Raad 26 april 1995, BNB 1995/192).
4.3. Belanghebbende heeft zich beroepen op het arrest van dit Hof van 24 juli 2008, nummer 07/00293, ter onderbouwing van zijn standpunt dat de auto hem niet door of namens de BV ter beschikking is gesteld omdat niet gezegd kan worden dat de auto hem exclusief ter beschikking staat. In genoemd arrest ziet het Hof geen aanknopingspunten die steun bieden voor belanghebbendes standpunt, reeds omdat het in die zaak om een stroman ging aan wie een auto ter beschikking was gesteld en het feitencomplex dus anders is dan in de onderhavige zaak.
4.4. Het voorgaande brengt het Hof tot de conclusie dat de auto ook door de BV aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2004, BNB 2005/92, dient in dit geval het op geld waardeerbaar voordeel wegens het privé-gebruik van de auto te worden toegerekend aan de beide arbeidsverhoudingen, waarbij als maatstaf voor die toerekening, behoudens bijzondere omstandigheden, het bruto salaris heeft te gelden dat belanghebbende van beide werkgevers geniet.
4.5. Belanghebbende heeft betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de laatstgenoemde uitspraak van de Hoge Raad en dat om die reden een toerekening van 50/50 zou moeten plaatsvinden. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd levert naar het oordeel van het Hof geen bijzondere omstandigheden op, te meer gelet op belanghebbendes verklaring ter zitting voor de Rechtbank dat hij zowel van de GmbH als van de BV een adequate beloning voor zijn werkzaamheden ontvangt (pleitnota in de beroepsprocedure voor de Rechtbank, onderdeel 6). Deze verklaring valt niet te rijmen met belanghebbendes uiteenzetting over de verplaatsing van de feitelijke werkzaamheden naar Duitsland, de enorme hoeveelheid tijd die hij in de ontwikkeling van de Duitse markt heeft moeten steken en de omzetgroei die in Duitsland is gerealiseerd.
4.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.2, lid 1 en lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), in samenhang met artikel 3.145, lid 1, van de Wet, wordt de auto geacht mede voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Het is aan belanghebbende aan te tonen dat op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de auto is gereden. Belanghebbende heeft geen kilometeradministratie bijgehouden waaruit het privé-gebruik blijkt.
4.7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de auto ook door anderen, onder meer door de chauffeur, is gebruikt. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat als gevolg van het (mede)gebruik door anderen, de auto zo weinig voor privé-doeleinden wordt gebruikt dat de bijtelling achterwege dient te blijven, overweegt het Hof als volgt. Dat de auto ook door anderen dan belanghebbende is gebruikt is niet uit een kilometeradministratie of andere vorm van registratie af te leiden.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verklaringen overgelegd van de chauffeur van de GmbH en de statutair directeuren van de BV en van een 100% dochtervennootschap van de BV. Naar het oordeel van het Hof kunnen ten aanzien van deze verklaringen vraagtekens worden geplaatst. Indien het de bedoeling was geweest dat ook anderen dan belanghebbende de auto zouden gebruiken, zou het voor de hand hebben gelegen dat dit in de afspraak tussen de GmbH en de BV van 30 juni 2000 was vastgelegd, alsmede dat nadere afspraken waren gemaakt hoe de vastlegging van de verreden kilometers en de declaratie van de aan de GmbH te betalen vergoeding zou moeten geschieden. In dat licht bezien kent het Hof aan de in hoger beroep overgelegde verklaringen niet het gewicht toe dat belanghebbende daaraan gehecht wil zien.
4.8. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende het van hem verlangde bewijs dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, niet geleverd.
5. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8. Gelet op al het vorenoverwogene heeft het Hof beslist als hiervoor is vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.
Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak in plaats van door deze ondertekend door J. Swinkels.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 21 juli 2009
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.