Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2009, BJ5954, 08/00379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2009, BJ5954, 08/00379

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 juli 2009
Datum publicatie
25 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ5954
Zaaknummer
08/00379

Inhoudsindicatie

Zelfvervaardigde sieraden zijn niet als kunstvoorwerpen aan te merken

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00379

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 april 2008, nummer 07/04227 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 000.00.000.F.01.5501 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 11.412 aan belasting.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 8.695.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 143.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 216.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 24 april 2009 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord

belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1. Belanghebbende exploiteert, in de vorm van een eenmanszaak, een galerie annex atelier. Belanghebbende levert sieraden (zoals ringen, broches, armbanden en halssieraden) die deels worden ingekocht en deels door belanghebbende worden vervaardigd. De sieraden die worden vervaardigd zijn uniek. Niet alle sieraden die belanghebbende vervaardigt zijn bestemd om te worden gedragen. Belanghebbende past op een deel van de omzet het verlaagde tarief voor de omzetbelasting toe.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2. De galerie annex het atelier van belanghebbende is niet gelegen bij zijn woonhuis. Daardoor wijkt zijn bedrijfsadres af van zijn woonadres.

2.3. De Inspecteur heeft op 16 mei 2006 een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het onderhavige tijdvak te controleren.

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 17 augustus 2006. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende over de totale omzet naar het normale tarief omzetbelasting is verschuldigd en heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.4. Gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2006 tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.

Bij brief van 4 april 2007 heeft de Inspecteur de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift naar de gemachtigde verzonden. Daarin wordt medegedeeld dat de uitspraak op bezwaar binnen enkele weken zal worden toegezonden.

2.5. Belanghebbende heeft op of omstreeks 13 juni 2007 de ontvanger verzocht een kopie van de uitspraak op bezwaar toe te zenden.

Bij brief van dezelfde datum schrijft de Inspecteur:

"U heeft mijn collega verzocht om een kopie van de verminderingsbeschikking omzetbelasting met het aanslagnummer 000.00.000.F.01.5501.

Omdat de beschikkingen worden aangemaakt via het geautomatiseerde systeem te Apeldoorn is het niet mogelijk een kopie te verstrekken.

U ontvangt daarom printjes uit het geautomatiseerde systeem waarin de gegevens van de beschikking zijn opgenomen."

De Inspecteur verstuurt deze brief naar het woonadres van belanghebbende. Als bijlage bij deze brief zijn een drietal overzichten gevoegd, hierna aangeduid als schermprintjes.

2.6. Belanghebbende heeft op of omstreeks 21 juni 2007 nogmaals om een kopie van de uitspraak op bezwaar verzocht. Bij brief van 21 juni 2007 schrijft de Inspecteur:

"U heeft mijn collega mevrouw A verzocht om een kopie van de beschikking op de uitspraak op het bezwaarschrift omzetbelasting.

Omdat de beschikking is vervaardigd via het geautomatiseerde systeem is het niet mogelijk hiervan een kopie te verstrekken.

Bijgaand ontvangt u daarom printjes uit het geautomatiseerde systeem waarop de gegevens van de beschikking zijn opgenomen.

De beschikking is verzonden naar het in het systeem opgenomen toezendadres voor de aangiften omzetbelasting, te weten B-straat 9, ---- --, Y."

De Inspecteur verstuurt deze brief naar het woonadres van belanghebbende. Bij deze brief zijn dezelfde overzichten gevoegd, als die welke waren meegezonden met de in 2.5 bedoelde brief van 13 juni 2007.

2.7. Op de schermprintjes, gevoegd bij de brieven van 13 juni 2007 en 21 juni 2007 is vermeld de achternaam van belanghebbende, het omzetbelastingnummer, het tijdvak waarover is nageheven, alsmede per boekjaar een uitsplitsing van de nageheven omzetbelasting en heffingsrente. De ene print betreft de aanvankelijk opgelegde naheffingsaanslag, de andere print betreft de naheffingsaanslag zoals deze luidt na vermindering. Op deze printjes staat onder meer vermeld:

"dagtekening 20-04-07".

In de print met het opschrift 'niet standaard overweging' wordt verwezen naar de brief van de Inspecteur van 4 april 2007. In de schermprintjes en de begeleidende brieven wordt geen melding gemaakt van de rechtsmiddelen die voor belanghebbende open staan.

2.8. Bij het verweerschrift in hoger beroep is een ambtsedige verklaring gevoegd van C, medewerker van de belastingdienst, werkzaam bij de afdeling Centrum voor ICT/Sector Exploitatie te Apeldoorn. In dit stuk verklaart deze medewerker dat "de verminderingsbeschikking omzetbelasting, nummer: 0000.00.000.F.01.5501 van X, gedagtekend 20 april 2007, is verzonden op 18 april 2007".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

a. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep?

b. Zijn de door belanghebbende vervaardigde sieraden aan te merken als kunstvoorwerpen als bedoeld in post 29, letter b, onder 1°, van onderdeel a van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, zodat op de levering daarvan het verlaagde tarief kan worden toegepast (artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a van de Wet op de omzetbelasting 1968, hierna: de Wet)?

c. Staat het vertrouwensbeginsel in de weg aan het opleggen van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Ontvankelijkheid

Belanghebbende

Ik heb de uitspraak op het bezwaarschrift niet ontvangen. Ik betwist dat verzending daarvan heeft plaatsgevonden. De verklaring van de heer C van het Centrum voor ICT/Sector Exploitatie van de Belastingdienst te Apeldoorn is van veel latere datum.

De Inspecteur

Ik verwijs naar de verklaring van de heer C van 25 januari 2008 waarin deze verklaart dat verzending van de uitspraak op het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden. De dagtekening van de uitspraak en de datum van verzending zijn niet gelijk, de datum van verzending ligt twee dagen eerder.

Het automatiseringssysteem omzetbelasting van de Belastingdienst laat niet toe dat een kopie van de uitspraak op het bezwaarschrift wordt uitgedraaid.

Sieraden of kunstvoorwerpen

Belanghebbende

Mijn creaties zijn ter sier en zijn niet bestemd om te worden gedragen. Het betreft eigen unieke creaties en daarom vallen ze onder het lage tarief. De ingekochte sieraden vallen onder het hoge tarief.

Ik houd bijna niets achter van ontwerpen, zoals ontwerptekeningen. Soms worden foto's gemaakt.

Op de facturen staat of 'ontwerp en vervaardigd' of 'sieraden'.

Ik ben van mening dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en verwijs naar de brief van het Ministerie van Financiën van 29 januari 1989.

De Inspecteur

Of sprake is van kunstvoorwerpen moet objectief worden beoordeeld. In de administratie van belanghebbende kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de eigen creaties en de ingekochte sieraden.

Van belang is de concurrentie met andere sieraden of edelsmeden. Als iets is bedoeld om te dragen, is er altijd concurrentie met andere sieraden. Indien de functie van lijfsieraad op de achtergrond raakt, kan sprake zijn van lijfsieradenkunst.

Wanneer laag tarief kan worden toegepast, is moeilijk te omschrijven. Gedacht kan worden aan te fragiel of ondraagbaar.

Ik ben van mening dat ik het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel voldoende in de door mij geproduceerde stukken heb weersproken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ontvankelijkheid van zijn beroep en gegrondverklaring van zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, niet-ontvankelijkheid en - zo belanghebbende alsnog ontvankelijk mocht zijn - ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende.

4. Gronden

Vooraf / Ontvankelijkheid

4.1. Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het geschil kan worden gegaan, dient eerst de vraag naar de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op het bezwaarschrift van de Inspecteur te worden beantwoord.

4.2. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende.

De Inspecteur stuurt de gemachtigde op 4 april 2007 de motivering van de gedeeltelijke vermindering van de naheffingsaanslag. Hij schrijft daarin dat de uitspraak op het bezwaar binnen enkele weken wordt toegezonden en dat daarin een toelichting is opgenomen op de beroepsmogelijkheden.

De dagtekening van de uitspraak is 20 april 2007 en zou - naar de Inspecteur stelt en belanghebbende gemotiveerd betwist - op 18 april 2007 zijn verzonden naar het bedrijfsadres - niet zijnde het woonadres - van belanghebbende.

4.3. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende stuurt de Inspecteur op of omstreeks 13 juni en 21 juni 2007 schermprintjes uit de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst, waaruit de gedeeltelijke vermindering van de naheffingsaanslag blijkt doch niet de voor belanghebbende openstaande rechtsmiddelen. Deze worden door de Inspecteur verzonden naar het woonadres van belanghebbende.

4.4. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat hij niet in staat is een kopie van de uitspraak op het bezwaarschrift te overleggen, omdat de automatiseringssystemen van de Belastingdienst hem daartoe de mogelijkheid niet bieden.

4.5. De Inspecteur hanteert voor de verzending van stukken aangaande de onderhavige naheffingsaanslag verschillende adressen. Daarbij valt op dat de motivering van de uitspraak wordt toegezonden aan gemachtigde, terwijl de uitspraak zelve zou zijn toegezonden - aldus de Inspecteur - aan het bedrijfsadres van belanghebbende. De schermprintjes zijn toegezonden aan het woonadres van belanghebbende.

4.6. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van de Inspecteur om de feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de uitspraak op bezwaar naar behoren is bekendgemaakt. Deze bekendmaking dient op grond van het bepaalde in artikel 7:12, lid 2, Awb in een geval als het onderhavige plaats te vinden door toezending of uitreiking aan degene tot wie zij is gericht. Nu het bezwaarschrift namens belanghebbende is ingediend door zijn gemachtigde, diende de bekendmaking op grond van laatstgenoemde bepaling in samenhang met artikel 6:17 Awb in ieder geval plaats te vinden door toezending van de uitspraak aan de gemachtigde.

4.7. Uit de door de Inspecteur overgelegde schermprintjes blijkt niet dat de uitspraak op bezwaar is toegezonden aan de gemachtigde. Op deze printjes wordt immers in het geheel geen gewag gemaakt van een uitspraak op bezwaar, een verzenddatum of een adres waar naartoe verzonden zou zijn. Ook de verklaring van C kan de Inspecteur niet baten omdat ook in die verklaring niet gerept wordt van een uitspraak op bezwaar of een adres waar naartoe verzonden zou zijn. Het Hof is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar bekendgemaakt is door toezending ervan op of omstreeks 18 april 2007.

4.8. Voor zover de Inspecteur bedoelt te stellen dat de uitspraak op bezwaar bekendgemaakt is op 13 of 21 juni 2007 heeft het volgende te gelden. De toezending van de schermprintjes aan belanghebbende op deze data, kan niet gelden als een bekendmaking in de hiervoor bedoelde zin. De desbetreffende brieven zijn immers niet verzonden aan de gemachtigde.

4.9. Wel acht het Hof aannemelijk de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende in de maand juni 2007 met de gemachtigde contact moet hebben opgenomen over de naheffingsaanslag, de schermprintjes en de betekening op 15 juni 2009 van het dwangbevel. Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 20 april 2007, nr. 43 254, onder meer gepubliceerd in BNB 2007/200, kan hieruit echter niet worden afgeleid dat de beroepstermijn in de maand juni 2007 is aangevangen. Immers, niet is komen vast te staan dat de gemachtigde toen de beschikking heeft gekregen over de uitspraak of een afschrift daarvan.

4.10. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de termijn voor het instellen van beroep is overschreden. Aangezien ten tijde van het indienen van het beroepschrift het besluit op het bezwaar wel reeds tot stand gekomen was, moet op grond van het bepaalde in artikel 6:10 Awb, niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat het beroep is ingediend voor het begin van de termijn, achterwege blijven.

4.11. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij prijs stellen op een inhoudelijke behandeling van het geschil omtrent de onderhavige naheffingsaanslag. Het Hof zal daartoe overgaan.

Sieraden of kunstvoorwerpen

4.12. Ter beantwoording van de in geschil zijnde tweede vraag acht het Hof van belang het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 18 september 1990, Farfalla Flemming und Partner, C-228/89, Jurispr. 1990, blz. I-03387 alsmede het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006, nr. 41717, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/166.

4.13. Het HvJ EG heeft in het hiervoor genoemde arrest het begrip kunstvoorwerp uitgelegd als een "zeer persoonlijke creatie waarmee een kunstenaar uitdrukking geeft aan een esthetisch ideaal".

4.14. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 januari 2006 nr. 41 717, BNB 2006/166, het volgende overwogen:

"Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 september 1990, Farfalla Flemming und Partner, C-228/89, Jurispr. 1990, blz. I-03387, punten 20 en 21, volgt dat een voorwerp van plastische kunst aangemerkt moet worden als een beeldhouwwerk met een commercieel karakter in de zin van aantekening 3 op hoofdstuk 97 van de GN, indien het uiterlijk gelijkenis vertoont met gelijkaardige industriële of ambachtelijke producten en daardoor in concurrentie kan komen met die, gelijkende, producten. Hieraan doet, aldus het Hof van Justitie, niet af dat het voorwerp door een kunstenaar in kleine aantallen met de hand is gemaakt, dat het zeer in trek is bij verzamelaars, dat het in museumcollecties wordt opgenomen en dat het in feite niet overeenkomstig de gebruiksmogelijkheden van het voorwerp wordt gebruikt. Evenmin is de prijs van het voorwerp van belang (punt 22).".

4.15. Het ligt op de weg van belanghebbende de feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de levering van onder 2.1. genoemde zelfvervaardigde objecten het verlaagde tarief deelachtig is. Daartoe dient in beginsel per object te worden onderzocht of het voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde tarief.

4.16. Naar het oordeel van het Hof is hetgeen belanghebbende aanvoert onvoldoende om te kunnen oordelen dat de objecten op grond van kenmerken en eigenschappen die met hun uiterlijke vorm te maken hebben, niet als voorwerpen met een commercieel karakter zijn aan te merken en derhalve niet in concurrentie komen met gelijkende voorwerpen die door edelsmeden en of door juweliers op ambachtelijke dan wel industriële wijze worden vervaardigd. Omtrent de door belanghebbende in het naheffingstijdvak geleverde objecten kan niet worden vastgesteld dat het persoonlijke creaties van de kunstenaar zijn waarin hij uitdrukking geeft aan een esthetisch ideaal. Belanghebbende heeft namelijk onweersproken verklaard dat ontwerptekeningen van de door hem in het naheffingstijdvak geleverde objecten ontbreken dan wel niet meer voorhanden zijn. Voorts heeft hij erkend dat aan de hand van zijn administratie niet achterhaald kan worden op welke afzonderlijke objecten de door hem geboekte transacties betrekking hebben. De Inspecteur heeft daaraan, onweersproken, toegevoegd dat evenmin kan worden achterhaald of, en zo ja in hoeverre, de transacties betrekking hebben op door belanghebbende zelf vervaardigde objecten, dan wel op door belanghebbende ingekochte sieraden.

4.17. Belanghebbende heeft ter zitting voorbeelden getoond van door hem vervaardigde objecten en tot de stukken van het geding behoren foto's en omschrijvingen van enkele door belanghebbende vervaardigde objecten. Omtrent deze voorbeelden, foto's en omschrijvingen heeft de Inspecteur verklaard dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre zij representatief zijn voor de door belanghebbende in het naheffingstijdvak verkochte objecten. Deze verklaring is wel door belanghebbende bestreden, maar hij heeft voor de door hem gestelde representativiteit geen bewijs aangedragen. Het Hof acht belanghebbende er daarom niet in geslaagd zijn stelling op dit punt aannemelijk te maken.

4.18. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.12 tot en met 4.17 is overwogen is het Hof van oordeel dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op toepassing van het verlaagde tarief voor de levering van kunstvoorwerpen als bedoeld in post 29, letter b, onder 1°, van onderdeel a van de bij de Wet behorende Tabel I. Het gelijk met betrekking tot de onder b geformuleerde vraag is aan de Inspecteur.

Gewekt vertrouwen

4.19. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel naar de brief welke de Vereniging Goud en Zilversmeden op 19 januari 1989 ontving van het Ministerie van Financiën, het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 1997, nr. VB 97/2011 (onder meer gepubliceerd in V-N 1997/3420, nr. 15) en de brief van de Staatssecretaris van 16 december 2004 aan de Vereniging van Goud- en Zilversmeden.

De Inspecteur heeft in de brief van 16 december 2004 reden gezien het beroep op het vertrouwensbeginsel voor het jaar 2005 te honoreren.

4.20. Blijft de vraag of het vertrouwensbeginsel het opleggen van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 belet.

In dat kader is van belang het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 1997, nr. VB 97/2011. Dit besluit ziet op de toepassing van het verlaagde tarief op de levering van kunstvoorwerpen door de maker ervan. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat niet kan worden achterhaald of, en zo ja in hoeverre, de transacties in het naheffingstijdvak betrekking hebben op door belanghebbende zelf vervaardigde objecten, dan wel op door belanghebbende ingekochte sieraden. Reeds hierom kan het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Hij slaagt er immers niet in aannemelijk te maken dat, en zo ja in hoeverre, hij in het naheffingstijdvak objecten heeft verkocht die door hem zelf zijn vervaardigd.

4.21. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard komt een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb niet aan de orde.

4.22. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

4.23. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het beroep van belanghebbende ontvankelijk,

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond,

- handhaaft de naheffingsaanslag zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van de Inspecteur van 20 april 2007.

Aldus gedaan op 10 juli 2009 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.