Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2009, BK1184, 08/00445

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2009, BK1184, 08/00445

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2009
Datum publicatie
26 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BK1184
Zaaknummer
08/00445

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is zelfstandig artiest en treedt op als zangeres voor verschillende opdrachtgevers. Daarnaast heeft zij twee parttime dienstbetrekkingen. Het hof oordeelt in navolging van de rechtbank dat het geheel van de activiteiten kan worden aangemerkt als een onderneming. Ze verricht de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening, heeft meerdere opdrachtgevers, loopt ondernemersrisico en de hoogte van de omzet is redelijk te noemen. Belanghebbende heeft echter geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek, nu zij volgens het hof niet aannemelijk maakt dat in het onderhavige jaar aan het urencriterium is voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00445

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 december 2008, nummer 07/2448 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.452, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 11 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende verricht in het onderhavige jaar werkzaamheden als zelfstandig artiest. Zij wordt onder meer door harmonieën en fanfares ingehuurd als zangeres, verzorgt optredens voor verschillende opdrachtgevers en treedt op tijdens bruiloftsmissen en feestavonden ter gelegenheid van bruiloften. Verder is belanghebbende zangeres in de band "A". In 2003 verzorgde belanghebbende 38 optredens, inclusief 9 optredens met de band "A", waarmee een omzet van € 6.088 werd behaald.

2.2. Naast de inkomsten die zij uit deze activiteiten geniet, heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een parttime dienstbetrekking bij de Gemeente B. Deze dienstbetrekking houdt in dat zij bij C zanglessen verzorgt. Vanaf 1 januari 2003 tot de zomervakantie betreft het een dienstbetrekking van 12 uur per week, na de zomervakantie tot het einde van het jaar betreft het een dienstbetrekking van 10 uur per week. Het in 2003 genoten loon van deze werkgever bedraagt € 12.619.

Per 1 september is belanghebbende tevens voor 10 uur per week in dienst getreden bij D voor het geven van zangles op de Toneelacademie. Het loon genoten van deze werkgever bedraagt in 2003 € 2.973.

2.3. In de jaren 2004, 2005, en 2006 bedraagt de met de werkzaamheden als zelfstandig artiest behaalde omzet achtereenvolgens € 5.554, € 4.159 en € 5.071. In deze jaren heeft belanghebbende respectievelijk 35, 29 en 33 optredens verzorgd, waarvan respectievelijk 22, 12 en 13 maal met "A".

Het inkomen uit dienstbetrekking bedraagt in die jaren achtereenvolgens € 21.972, € 26.880 en € 26.184. De toename van het loon uit dienstbetrekking wordt onder meer veroorzaakt door uitbreiding van het aantal door belanghebbende te verzorgen lesuren.

Belanghebbende heeft geen vermelding in de Gouden Gids en maakt behoudens het verspreiden van haar visitekaartjes geen (schriftelijke) reclame. Zij is wel in het bezit van een internetsite.

2.4. Belanghebbende heeft in hoger beroep een aangepaste urenverantwoording overgelegd, waarin zij heeft vermeld dat 1.326 uren zijn besteed aan haar activiteiten als zelfstandig artiest. Hiervan zijn 1.123 uren vermeld in een per dag gespecificeerd urenoverzicht. Tot laatstgenoemde uren behoort twee derde deel van de uren welke zijn besteed aan studie, therapie en concertbezoek. Een derde deel van de uren besteed aan studie, Ceasartherapie en concertbezoek heeft belanghebbende toegerekend aan de dienstbetrekkingen van belanghebbende. In het gespecificeerde urenoverzicht zijn voorts ter zake van de USA-tour alle uren van verblijf behoudens de uren van overnachting vermeld. Naast het genoemde aantal van 1.123 uren heeft belanghebbende 203 uren vermeld ter zake van indirecte activiteiten, netwerk, acquisitie, website, contracten regelen, organisatie en contacten met mede-musici.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Dienen de inkomsten genoten uit de werkzaamheden als zelfstandig artiest, waaronder de inkomsten verkregen van "A", te worden aangemerkt als winst uit onderneming?

3.1.2. Indien voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord: Heeft belanghebbende recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek?.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.127. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. De Rechtbank heeft in haar uitspraak in punt 2.5 overwogen dat het geheel van de door belanghebbende verrichte/en of aangeboden activiteiten kan worden aangemerkt als onderneming in de zin van artikel 3.2. van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het Hof volgt de Rechtbank daarin en maakt overweging 2.5 tot de zijne.

4.2. Op belanghebbende rust tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur de bewijslast van haar stelling dat zij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren heeft besteed aan het drijven van haar onderneming. Belanghebbende heeft de uren die zij stelt te hebben besteed aan indirecte activiteiten, netwerk, acquisitie, website, contracten regelen, organisatie en contacten met mede-musici geschat op 3 á 6 uren per week, zijnde gemiddeld 4,5 uur per week en zijnde - rekening houdend met een vakantieperiode van zeven weken - 203 uren op jaarbasis. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, die haar uren overigens nauwgezet per dag heeft bijgehouden en heeft vermeld in een gespecificeerde urenverantwoording, met deze schatting niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze uren naast de 1.123 in de urenverantwoording vermelde uren aan haar onderneming heeft besteed.

4.3. Belanghebbende heeft de uren besteed aan studie, Ceasartherapie en concertbezoek vermeld in het gespecificeerde urenoverzicht en daarbij aangenomen dat deze uren voor twee derde deel moeten worden toegerekend aan de onderneming en voor een derde deel moeten worden toegerekend aan de dienstbetrekkingen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met deze aanname tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur de juistheid van de door haar voorgestane toerekening van voornoemde uren niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.4. Het Hof acht niet aannemelijk dat geen van de door belanghebbende vermelde uren van verblijf in de Verenigde Staten tot haar vrije beschikking stond en dat zij tijdens alle uren, ook tijdens wachttijden en bij het nuttigen van maaltijden, uitsluitend werkzaamheden voor haar onderneming heeft verricht. De uren die belanghebbende heeft vermeld ter zake van deelname aan de USA-tour kunnen derhalve niet alle worden gerekend tot de uren die zijn besteed aan de onderneming.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige jaar is voldaan aan het vereiste dat 1225 uren aan het drijven van de onderneming is besteed.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene moet het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de Rechtbank worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

* verklaart het hoger beroep ongegrond, en

* bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 30 juli 2009 door J.W.J. Huige, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.