Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2009, BK1186, 08/00457

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2009, BK1186, 08/00457

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2009
Datum publicatie
26 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BK1186
Zaaknummer
08/00457

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft diverse gezondheidsklachten en is arbeidsongeschikt verklaard. De kosten voor een aangepaste stoel, een aangepaste autostoel en een TFT-scherm komen volgens de rechtbank en het hof niet voor aftrek als uitgaven wegens ziekte in aanmerking. Deze gebruiksvoorwerpen kwalificeren niet als hulpmiddel in de zin van art. 6.17 van de Wet IB 2001. Belanghebbende maakt voorts niet aannemelijk dat in verband met zijn kaalhoofdigheid bij hem een psychische stoornis of een psychisch lijden aanwezig is. De kosten van het haarstukje kunnen dan ook niet in aftrek worden gebracht. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen omdat enkel het volgen van een aangifte over een eerder jaar geen in rechte te beschermen vertrouwen oplevert.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00457

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 mei 2008, nummer AWB 07/2655 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.258, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 22.

De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39,00.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 11 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en aangekondigd schriftelijk uitspraak te doen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is geboren in 1948 en is in 2001 op grond van fysieke gebreken voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Belanghebbende ontvangt een invaliditeitspensioen.

De klachten van belanghebbende bestaan uit rug-, nek-, en schouderklachten, ademhalingsproblemen, pijn in de rechterarm en oogproblemen.

2.2. Aan belanghebbende is tot 1 maart 2004 uitstel verleend voor het indienen van zijn aangifte. Op 9 november 2004 is aan belanghebbende een aanmaning gestuurd om voor 30 november 2004 aangifte te doen. De aangifte is ingediend op 6 december 2004.

2.3. Belanghebbende vermeldt in zijn aangifte inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen 2002 onder de ziektekosten en andere buitengewone uitgaven de kosten van:

- een aangepaste stoel € 2.683

- een aangepaste autostoel € 3.286

- een TFT-scherm € 1.299

- vervanging van haarmaatwerk € 5.521

- totaal € 12.789

Met toepassing van artikel 6.24, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002, hierna: de Wet IB 2001) is in de aangifte dit bedrag vermenigvuldigd met de factor 1,5 waardoor uiteindelijk het ter zake van deze uitgaven in aftrek gebrachte bedrag € 15.986 bedraagt.

2.4. De Inspecteur corrigeert bij de aanslagregeling de door belanghebbende in zijn aangifte vermelde uitgaven, omdat deze niet kunnen worden aangemerkt als buitengewone uitgaven in de zin van artikel 6:17 van de Wet IB 2001. Tevens legt de Inspecteur bij beschikking van 9 september 2005 een boete op van € 22 in verband met het niet tijdig doen van aangifte.

2.5. A, zenuwarts-psychoanalyticus te B, heeft bij brief van 15 maart 2004 gericht aan de Belastingdienst te C verklaard: (Hof: belanghebbende) "heb ik in poliklinische psychiatrische behandeling gehad tot en met 30.01.2001 in verband met een complex psychiatrisch toestandsbeeld. In 2001 heb ik met hem 3 psychotherapiesessies gehad (...)".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende recht op aftrek van uitgaven wegens ziekte ingevolge artikel 6.17 van de Wet IB 2001 ter zake van: een aangepaste autostoel, een aangepaste bureaustoel voor thuisgebruik, een TFT-scherm en vervanging van haarmaatwerk?

2. Heeft de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de autostoel, de bureaustoel en het TFT-scherm voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven wegens ziekte?

3. Moet de boete worden vernietigd omdat de Inspecteur deze ten tijde van oplegging niet heeft gemotiveerd?

4. Moet de boete worden verminderd omdat de redelijke termijn is geschonden?

Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord op zijn bezwaar, ingetrokken.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

* Ik kan niet langdurig pijnloos zitten. Mijn rug is onderin korter. Mijn stoel is daarop aangepast en zit daarom voor een ander niet prettig. De stoel is duurder dan een standaardstoel die circa € 500,- kost.

* Het haarstukje heeft een psychologische oorzaak. De Rechtbank heeft mij blijkbaar niet goed gehoord, ik heb gezegd dat het haarstukje geen esthetische kwestie betrof.

De Inspecteur

* Ik kan mij verenigen met het bedrag van € 500,- voor een standaardstoel.

* Ik verwijs naar de brief van de Staatssecretaris van 11 november 2002, WDB 2002/00711; de Belastingdienst kan niet in elk specifiek geval beoordelen of de kosten zijn gemaakt in verband met de handicap of persoonlijke voorkeur. In dit geval wordt veel nadruk gelegd op de persoonlijke situatie van belanghebbende. Deze middelen worden ook aangeschaft door mensen die geen ziekte of handicap hebben.

* Niet is gebleken dat het geen verstelbare stoel betreft, dit is alleen een duurder exemplaar. Uit de stukken is dat niet op te maken en blijkt ook niet dat deze stoel voor belanghebbende op maat is gemaakt. Ik bestrijd dit.

* Belanghebbende heeft bij de Rechtbank verklaard dat het haarstukje een esthetische reden had. Een tegengestelde verklaring is niet aannemelijk.

* De aangifte inkomstenbelasting 2001 is administratief afgedaan, daarover heeft geen correspondentie plaatsgevonden.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 4.272 en tot vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. Ingevolge artikel 6.17, lid 1, sub a van de Wet IB 2001, worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling onder meer aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende medische klachten heeft, die kwalificeren als een ziekte en/of invaliditeit.

4.2. Als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 kan worden aangemerkt de voorziening die de zieke of de invalide in staat stelt de normale lichaamsfuncties te vervullen, waartoe hij zonder de voorziening niet in staat zou zijn. Indien een middel niet is opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet of dat van de AWBZ, is voor de kwalificatie als hulpmiddel vereist dat het een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen (Hoge Raad 5 maart 2004, nr. 38 428, onder meer gepubliceerd in BNB 2004/170).

4.3. De Rechtbank heeft ten aanzien van de aangepaste autostoel, de aangepaste bureaustoel voor thuisgebruik en het TFT-scherm op goede gronden een juiste beslissing genomen.

Deze gebruiksvoorwerpen kwalificeren niet als hulpmiddel in de zin van de Wet IB 2001.

4.4. Ten aanzien van de vervanging van het haarmaatwerk stelt het Hof voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust van zijn stelling dat in verband met zijn kaalhoofdigheid bij hem een psychische stoornis of een psychisch lijden aanwezig is, waardoor deze stoornis of dit lijden als een ziekte kan worden beschouwd.

Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het in 2.5 vermelde schrijven van een zenuwarts-psychoanalyticus overgelegd.

4.5. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit voornoemd schrijven niet dat de behandeling die belanghebbende heeft ondergaan bij deze zenuwarts-psychoanalyticus betrekking had op klachten veroorzaakt door een psychische stoornis of een psychisch lijden in verband met de kaalhoofdigheid van belanghebbende. Belanghebbende voldoet niet aan de op hem rustende bewijslast, zodat de kosten die samenhangen met de vervanging van zijn haarmaatwerk niet voor aftrek in aanmerking komen.

4.6. Belanghebbende stelt dat, nu de Inspecteur bij de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 de kosten van aanschaf van een sta/zithulp als buitengewone uitgaven in aftrek heeft toegelaten, hij er op mocht vertrouwen dat de in 2002 aangeschafte stoelen en het TFT-scherm voor aftrek in aanmerking zouden komen omdat alle hulpmiddelen op basis van hetzelfde ergonomisch advies zijn aangeschaft.

4.7. Van in rechte te beschermen vertrouwen kan naar het oordeel van het Hof slechts sprake zijn indien de bij de aanslagregeling voor het jaar 2001 gevolgde handelwijze van de Inspecteur bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat deze berustte op de bewuste standpuntbepaling dat elk van de in het ergonomisch advies vermelde hulpmiddelen als hulpmiddel in de zin van artikel 6:17 van de Wet IB 2001 kunnen worden aangemerkt.

4.8. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat over de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 tussen belanghebbende en de Belastingdienst geen contact heeft plaatsgevonden. De aftrekpost is in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld. De Inspecteur heeft dienaangaande geen vragen gesteld. Evenmin is van andere omstandigheden als hiervoor omschreven gebleken. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende aan het feit dat de Inspecteur de kosten van de sta-/zithulp als buitengewone uitgave in aftrek heeft toegelaten, niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de andere in het ergonomisch advies genoemde middelen eveneens als buitengewone uitgaven in aftrek zouden kunnen worden toegelaten.

4.9. Nu belanghebbende zijn aangifte heeft ingediend na de in de aanmaning daarvoor gestelde termijn heeft de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met paragraaf 21 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998, terecht een boete opgelegd. Het Hof acht de boete van € 22 voorts passend en geboden. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hem niet dan wel in verminderde mate een verwijt is te maken.

4.10. Tussen het moment dat de boete belanghebbende is bekend geworden, te weten bij ontvangst van de op 9 september 2005 gedagtekende boetebeschikking, en de uitspraak van de Rechtbank, die is verzonden op 21 mei 2008, zijn twee jaren en ruim acht maanden verstreken. Dit levert een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op met meer dan acht maanden. Nu de boete € 22 beloopt acht het Hof met deze vaststelling de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd.

Het hoger beroepschrift is bij het Hof ingekomen op 3 juli 2008. Nu de onderhavige uitspraak minder dan twee jaren na ontvangst van het hoger beroepschrift is gedaan, is ten aanzien van de procedure voor het Hof geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

4.11. Gelet op al het vorenoverwogene moet het hoger beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de Rechtbank worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.12. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond,

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 30 juli 2009 door J.W.J. Huige, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.