Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2009, BK7260, 09/00243
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2009, BK7260, 09/00243
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 november 2009
- Datum publicatie
- 21 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BK7260
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2007:BC6890, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/00243
Inhoudsindicatie
In deze verwijzingszaak, Hoge Raad 15 mei 2009,
, moet het Hof nog oordelen of het aan de grove schuld aan belanghebbende is te wijten dat er te weinig loonbelasting is afgedragen. De inspecteur is uitgenodigd door het Hof om schriftelijk op het arrest te reageren, maar heeft daarvan afgezien. belanghebbende heeft in het geheel niet meer gereageerd. Ter zitting neemt de inspecteur de stelling in dat belanghebbende zelf grove schuld kan worden verweten. Het Hof houdt de inspecteur voor dat belanghebbende aan een schrijven van de inspecteur wellicht het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de vergrijpboete zou komen te vervallen en dat in het kader van een goede procesorde belanghebbende nu op de stelling van de inspecteur zou mogen reageren. De inspecteur besluit daarop tot het alsnog laten vervallen van de vergrijpboete. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is derhalve gegrond.Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00243
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:
X B.V., gevestigd te Y,
hierna belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 6 april 2007, nummers AWB 06/2320 en 06/2322, voor zover betreffende het geding tussen:
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur.
betreffende:
de in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen alsmede de bij beschikking opgelegde vergrijpboete.
Tegen de uitspraken waarbij de naheffingsaanslag en de vergrijpboete zijn gehandhaafd, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de vergrijpboete verminderd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof te Arnhem, welk Hof de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, nr. 08/01277, LJN BI3758, , VN 2009/24.8 is het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Hof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Hof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 oktober 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, alhoewel overeenkomstig de wettelijke bepalingen opgeroepen, niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 november 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank van 6 april 2007, nr. 06/2320,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de in één geschrift verenigde uitspraken met betrekking tot de naheffingsaanslag en boetebeschikking,
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 89.086,
- vernietigt de boetebeschikking,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof te Arnhem verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van in totaal € 709,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank, het Hof te Arnhem en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1.288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De gronden
1) Bij arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, nr. 08/01277, LJN BI3758, , VN 2009/24.8 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad, voor zover te dezen van belang, het volgende beslist:
'3.2. Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden, is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat hij - al dan niet op grote schaal - gebruik maakt van de desbetreffende regeling, ook niet als het een regeling als de WVA betreft (HR 13 februari 2009, nr. 07/12891, V-N 2009/9.7).
Het Hof heeft dit miskend. In zoverre slaagt het middel.'
De Hoge Raad heeft de onderhavige zaak verwezen naar het Hof voor - naar het Hof verstaat - een hernieuwde beoordeling van de vraag of het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is afgedragen.
2) De Inspecteur is als eerste uitgenodigd om een schriftelijke conclusie in te zenden. Bij brief van 29 mei 2009 heeft de Inspecteur bericht dat hij afziet van een schriftelijke conclusie. Belanghebbende is nadien uitgenodigd om naar aanleiding van het verwijzingsarrest een schriftelijke conclusie in te zenden. Belanghebbende heeft in het geheel niet meer gereageerd.
3) Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen, dat belanghebbende zelf grove schuld valt te verwijten en heeft hij medegedeeld dat ter zitting nader te willen onderbouwen.
4) Daarop heeft het Hof de Inspecteur voorgehouden dat belanghebbende niet ter zitting is verschenen, zodat belanghebbende geen kennis zou kunnen nemen van de aan haar gerichte verwijten van de Inspecteur inzake de door hem gestelde grove schuld. Voorts heeft het Hof de Inspecteur erop gewezen dat de afwezigheid van belanghebbende verklaard zou kunnen worden door de inhoud van zijn brief van 29 mei 2009, uit welke brief opgemaakt zou kunnen worden dat de Inspecteur erin zou berusten dat de litigieuze vergrijpboete niet in stand zou blijven. Het Hof heeft de Inspecteur voorgehouden dat indien het Hof het de Inspecteur zou toestaan alsnog ter zitting het standpunt te verdedigen en te onderbouwen, dat sprake is van grove schuld van belanghebbende zelf, er problemen zouden ontstaan met de goede procesorde, namelijk het recht op verdediging door belanghebbende. Nadat het Hof de Inspecteur voorts heeft voorgehouden dat het veeleer voor de hand zou hebben gelegen dat hij in zijn brief van 29 mei 2009 zijn stelling dat belanghebbende zelf grove schuld valt te verwijten zou hebben verdedigd en onderbouwd, zodat belanghebbende daar tijdig kennis van zou hebben kunnen nemen, heeft de Inspecteur geconcludeerd tot het laten vervallen van de vergrijpboete.
5) Uit het overwogene onder 4 volgt dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank van 6 april 2007, nr. 06/2320, LJN BC6890 gegrond is met betrekking tot de boetebeschikking. Na cassatie is de door de Rechtbank vastgestelde hoogte van de naheffingsaanslag niet meer in geschil.
Ambtshalve
6) De Rechtbank heeft de uitspraak in de zaak van belanghebbende, bij de Rechtbank bekend onder nr. 06/2320, in één geschrift verenigd met de uitspraak van een andere belastingplichtige, bij de Rechtbank bekend onder nr. 06/2322.
7) Uit artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in samenhang met artikel 67 van de AWR, volgt dat de belastingrechter tot geheimhouding is gehouden voor zover het (hoger) beroep een naheffingsaanslag betreft. Slechts voor zover het beroep is gericht tegen een uitspraak waarbij een boete is gehandhaafd is een onderzoek ter zitting openbaar. Hierbij geldt dat van de belastingaanslag moet worden onderscheiden de voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de boete wordt opgelegd (zie: artikel 67g, eerste lid van de AWR, alsmede arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, nr. 43 871,
, BNB 2008/175). Aan dit laatste doet niet af, dat de boetebeschikking wordt verenigd met de belastingaanslag in één geschrift. Uit het vorenstaande volgt dat het de Rechtbank niet vrijstond zijn beslissing inzake de naheffingsaanslagen van verschillende belastingplichtigen in één geschrift te verenigen. Nu in het onder 6 bedoelde geschrift door de Rechtbank twee uitspraken inzake twee naheffingsaanslagen van twee verschillende belastingplichtigen zijn verenigd, dient reeds hierom de uitspraak van de Rechtbank geheel te worden vernietigd.Kosten van bezwaar en proceskosten
8) Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar bij de Inspecteur, het beroep bij de Rechtbank, het hoger beroep bij het Hof te Arnhem en - na verwijzing - het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in genoemd Besluit, op € 322 voor bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161), € 322 voor beroep bij de Rechtbank (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), € 644 voor hoger beroep bij het Hof te Arnhem (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1) en € 0 voor hoger beroep bij het Hof, is in totaal € 1.288. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van genoemd Besluit heeft gemaakt.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met Hofkenmerk 09/00245 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit procesrecht bestuursrecht. Het Hof zal in deze zaak en in de andere hiervóór genoemde zaak een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.288 : 2 =) € 644.
Griffierecht
9) Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof te Arnhem betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 respectievelijk € 428 te vergoeden.
Slot
10) Uit het vorenoverwogene volgt dat beslist moet worden als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.G. Verseput, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 november 2009.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 5 november 2009
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.