Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2009, BK8384, 07/00294
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2009, BK8384, 07/00294
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2009
- Datum publicatie
- 6 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BK8384
- Zaaknummer
- 07/00294
Inhoudsindicatie
Nadat belanghebbende in beroep was gegaan bij de Rechtbank is de heffingsambtenaar alsnog geheel of gedeeltelijk aan belanghebbendes beroep tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft daarop zijn beroep ingetrokken en een proceskostenvergoeding gevraagd, bestaande uit € 322 voor kosten van beroepsmatige rechtsbijstand en € 11 voor een uittreksel uit het Handelsregister. De heffingsambtenaar heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Voorts hebben partijen overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding van € 161 voor de kosten van bezwaar. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in deze proceskosten, maar heeft een wegingsfactor van 0,5 gehanteerd zodat de te vergoeden proceskosten volgens de rechtbank € 252,50 bedragen. Belanghebbende is het daar niet mee eens en komt in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door een wegingsfactor van 0,5 te hanteren en de proceskosten voor de bezwaar- en de beroepsfase niet vast te stellen op een bedrag van € 161 respectievelijk € 322. De heffingsambtenaar had immers geen verweer gevoerd. Omdat het gelijk in hoger beroep aan belanghebbende is, veroordeelt het hof de heffingsambtenaar voorts in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 644.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Zevende enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 07/00294
Uitspraak op het hoger beroep van
X B.V., gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 maart 2007, nummer AWB 06/1618, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z,
hierna: de Inspecteur
betreffende de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 47 B te B per de peildatum 1 januari 2003 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking van 25 februari 2005, nummer 0000000,
heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 271.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de waarde gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 252,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5; plus de kosten van het uittreksel uit het Handelsregister ad € 11) en de gemeente Z aangewezen als de rechtspersoon, die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. Namens de Inspecteur is niemand verschenen.
De Inspecteur heeft de griffier op 19 juni 2009 telefonisch medegedeeld, dat de uitnodiging voor de mondelinge behandeling is ontvangen.
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof de Inspecteur een afschrift van de pleitnota toegezonden en hem de gelegenheid geboden daarop schriftelijk te reageren. Deze correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.8. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald, dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. De Inspecteur is, nadat belanghebbende het in 1.2 bedoelde beroep bij de Rechtbank had ingesteld, alsnog geheel of gedeeltelijk aan belanghebbendes beroep tegemoetgekomen.
2.2. Belanghebbende heeft ter zake van het bezwaar en beroep kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakt.
2.3. Belanghebbende heeft bij schrijven van 20 juni 2006 het beroep bij de Rechtbank ingetrokken en een proceskostenvergoeding gevraagd, bestaande uit € 322 voor kosten van beroepsmatige rechtsbijstand en € 11 voor een uittreksel uit het Handelsregister.
2.4. De Inspecteur heeft belanghebbende bij schrijven van 8 juni 2006 voor de bezwaarfase een vergoeding toegezegd van € 161.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, van het beroep op de Rechtbank en van het hoger beroep op het Hof.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting zijn hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vergoeding van de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 161 en vergoeding van de kosten van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof met toepassing van de wegingsfactor 1 (gemiddeld). De Inspecteur concludeert tot vergoeding van de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 161, van het beroep bij de Rechtbank tot een bedrag van € 161 en van het hoger beroep bij het Hof tot een bedrag van nihil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft bij schrijven van 20 juni 2006 voor kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase de Rechtbank verzocht om een vergoeding van € 322.
De Inspecteur heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
In de beroepsfase bij de Rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding van € 161 voor de kosten van bezwaar.
4.2. De Rechtbank heeft in de uitspraak de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 241,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5) en de kosten voor het uittreksel uit het Handelsregister op € 11.
4.3. Het Hof is van oordeel, dat de Rechtbank door een wegingsfactor te hanteren van 0,5 en de proceskosten voor de bezwaarfase en de beroepsfase niet vast te stellen op een bedrag van € 161 respectievelijk € 322, buiten de rechtsstrijd is getreden, nu de Inspecteur geen verweer heeft gevoerd tegen het onder 4.1 bedoelde verzoek. Het hoger beroep van belanghebbende is daarom gegrond. Het Hof kan de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende de kosten in de beroepsfase aan zichzelf te danken heeft, niet volgen. Die kosten waren immers al gemaakt op het moment, dat de Inspecteur alsnog aan belanghebbende de verzochte kosten van de bezwaarfase heeft vergoed.
4.4. Nu het hoger beroep gegrond is en belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 161 en van de kosten van het beroep bij de Rechtbank tot een bedrag van € 322 ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, plus € 11 ter zake van de kosten voor het uittreksel uit het Handelsregister, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644.
In totaal bedraagt de vergoeding dan € 161 plus € 322 plus € 11 plus € 644 is, in totaal, € 1.138.
5. Griffierecht
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 428 te vergoeden.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 428 vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.138.
Aldus gedaan op 23 oktober 2009 door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.