Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-11-2009, BK8386, 09/00105
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-11-2009, BK8386, 09/00105
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 november 2009
- Datum publicatie
- 6 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BK8386
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM7365, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM7365
- Zaaknummer
- 09/00105
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft op 1 juni 2007 haar kantoorpand verkocht. In verband daarmee heeft zij een schattingsdisk ingezonden en verzocht een voorlopige aanslag naar een te betalen bedrag van € 362.556 op te leggen. Zij heeft diverse malen contact gezocht met de Belastingdienst waarbij is aangedrongen op een spoedige vaststelling van de voorlopige aanslag, met het oog op het beperken van de heffingsrente. Met dagtekening 27 december 2007 is de voorlopige aanslag opgelegd. Daarbij is heffingsrente berekend over de periode 1 juli 2007 tot en met 27 december 2007. Na bezwaar is de heffingsrente, op grond van het Besluit van 24 oktober 2001, nr. CPP2001/2110, verminderd, in die zin dat deze is berekend tot drie maanden na het indienen van het verzoek een voorlopige aanslag op te leggen, derhalve over de periode 1 juli 2007 tot en met 12 oktober 2007. Het hof acht deze periode in het onderhavige geval te lang. In het Besluit van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M,
, leest het hof een beleidsregel volgens welke het in rekening brengen van heffingsrente ook achterwege blijft over een periode die gelegen is binnen de termijn van drie maanden, indien de inspecteur zo weinig voortvarend te werk is gegaan dat hij, door het aan belanghebbende in rekening brengen van heffingsrente, enig beginsel van behoorlijk bestuur schendt. Daarvan is volgens het hof in het onderhavige geval sprake. Belanghebbende heeft herhaaldelijk aangedrongen op een snelle afhandeling en voorts heeft de belastingdienst kennelijk gekozen voor een systeem waarbij het niet mogelijk is om een individueel geval apart te regelen of te bespoedigen. Dat acht het hof onzorgvuldig. De heffingsrente wordt verminderd in die zin dat deze wordt berekend over de periode 1 juli 2007 tot 15 augustus 2007 omdat dit volgens het hof overeenkomt met een uiterste, redelijk te achten, verwerkingstermijn.Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00105
Uitspraak op het hoger beroep van
Mevrouw X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2008, nummer AWB 08/1458 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking heffingsrente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 717.000. Daarbij is bij beschikking een heffingsrente van € 9.490 in rekening gebracht. Na tegen deze beschikking gemaakt bezwaar is deze bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een bedrag aan heffingsrente van € 5.411.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het gerechtshof Arnhem van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De griffier van het gerechtshof Arnhem heeft de gedingstukken doorgezonden naar dit Hof, met het verzoek de behandeling daarvan over te nemen.
1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 4 september 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende heeft op 1 juni 2007 haar kantoorpand verkocht. Dit leverde een relatief omvangrijke te belasten bate op. In verband daarmee heeft belanghebbendes adviseur een schattingsdisk ingezonden op 12 juli 2007 en verzocht aan belanghebbende een voorlopige aanslag naar een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 362.556 op te leggen.
2.2. Zowel belanghebbende als haar adviseur hebben, met het oog op het beperken van het bedrag aan heffingsrente, na het indienen van het verzoek diverse malen telefonisch contact gehad met medewerkers van de Belastingdienst waarbij is aangedrongen op een spoedige vaststelling van de voorlopige aanslag.
2.3. Met dagtekening 27 december 2007 is een voorlopige aanslag opgelegd naar een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 362.556. Daarbij is bij beschikking € 9.490 aan heffingsrente, berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot en met 27 december 2007, in rekening gebracht.
2.4. Naar aanleiding van het tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur op grond van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 oktober 2001, nr. CPP2001/2110 (hierna: het Besluit) de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 5.411, berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot en met 12 oktober 2007.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de heffingsrente terecht berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot en met 12 oktober 2007, zijnde tot drie maanden na het verzoek een voorlopige aanslag op te leggen?
Belanghebbende is van mening dat in haar geval geen heffingsrente in rekening had mogen worden gebracht, dan wel dat de heffingsrente dient te worden verminderd, in die zin dat deze wordt berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot 15 augustus 2007 of tot een redelijke datum daarna. De Inspecteur is van mening dat geen plaats is voor een verdere vermindering dan reeds is gegeven bij de uitspraak op bezwaar.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De Belastingdienst is slecht telefonisch bereikbaar. Het is uiteindelijk toch gelukt. Ik heb diverse keren gebeld, gevraagd om een snelle afwikkeling en uitgelegd waarom dit voor mij belangrijk was. Er werd steeds gezegd dat ik maar af moest wachten. De medewerker kon mij niet versneld een voorlopige aanslag opleggen.
Ik beroep mij op artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Ik verwijs naar het arrest van de Hoge Raad in de zaak 08/01578 en de daarbij behorende conclusie van de A-G, LJN BG4156. Er moet een redelijke mogelijkheid zijn tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de maatregel.
De opbrengst van het verkochte pand heb ik niet vastgezet. Ik heb me daar in het geheel niet mee beziggehouden omdat ik dacht dat de voorlopige aanslag spoedig zou volgen.
Ik kan ook niet betalen als er nog geen aanslag is opgelegd. Als je dat toch doet, dan is het onverschuldigd betaald. Ik begrijp niet dat er voor een geval als het onderhavige, waarbij een eenmalige forse bate wordt genoten, geen apart kanaal wordt gecreëerd waarbij de medewerkers versneld een voorlopige aanslag aan mij kunnen opleggen.
De Inspecteur
De schattingsformulieren en schattingsdisks worden bij de Belastingdienst automatisch verwerkt. Medewerkers kunnen dat proces niet onderbreken. Ook als een belastingplichtige belt met het verzoek de voorlopige aanslag op te leggen, kunnen de medewerkers niets. Ze kunnen niet "inbreken" in het systeem om die belastingplichtige versneld een voorlopige aanslag op te leggen. Het systeem heeft kennelijk voorrang gegeven aan een ander proces. Er waren destijds problemen met de automatisering, er moesten keuzes worden gemaakt. Ik heb geen enkel inzicht in hoe dat in dit geval gegaan is. Er is geen sprake van willekeur bij het opleggen van voorlopige aanslagen. Het systeem legt op; het zijn niet de medewerkers zelf die wachten met opleggen. Zolang een schattingsformulier/schattingsdisk nog niet helemaal verwerkt is, kunnen zij geen nieuw proces opstarten.
Ik vind drie maanden een redelijke termijn, gelet op de werkwijze en de totstandkoming van aanslagen.
De hoogte van de aanslag maakt overigens geen verschil. Als het een aanslag van € 2.000 was geweest, had het net zolang geduurd. Het systeem maakt geen onderscheid.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging of vermindering van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval op grond van de wettelijke bepalingen terecht heffingsrente in rekening is gebracht over de periode lopende van 1 juli 2007 tot en met 27 december 2007. De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar de in rekening gebrachte heffingsrente op grond van het Besluit verminderd, in die zin dat de heffingsrente is berekend over een periode lopende van 1 juli 2007 tot en met drie maanden na het verzoek een voorlopige aanslag op te leggen, dat wil zeggen tot en met 12 oktober 2007.
4.2. Uit het Besluit volgt, voor zover te dezen van belang, dat een belastingplichtige kan voorkomen dat hij met heffingsrente wordt geconfronteerd door tijdig te verzoeken om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag. De belastingdienst zal steeds zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig verzoek, een (nadere) voorlopige aanslag vaststellen. Indien de belastingdienst ondanks een dergelijk verzoek niet binnen drie maanden een (nadere) voorlopige aanslag vaststelt, zal de heffingsrente berekend over de periode van de aan de belastingdienst te wijten vertraging op verzoek van de belastingplichtige worden verminderd.
4.3. Het Besluit is inmiddels ingetrokken en vervangen door het besluit van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M, Stcrt. 2008, 55, ook gepubliceerd in V-N 2008/17.9. In dit nieuwe besluit is ten aanzien van de voor het onderhavige geschil van belang zijnde regels inhoudelijk geen wijziging opgenomen. Wel is in dit nieuwe besluit een passage opgenomen volgens welke beperking van de in rekening te brengen heffingsrente, buiten de tijdens de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 25051 gedane toezegging, alleen aan de orde kan komen als de inspecteur zo weinig voortvarend te werk is gegaan dat hij, door het aan belanghebbende in rekening brengen van heffingsrente, enig beginsel van behoorlijk bestuur schendt. Het Hof leest in deze passage een beleidsregel volgens welke het in rekening brengen van heffingsrente ook achterwege blijft over een periode die gelegen is binnen de termijn van drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig verzoek om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag, indien de inspecteur zo weinig voortvarend te werk is gegaan dat hij, door het aan belanghebbende in rekening brengen van heffingsrente, enig beginsel van behoorlijk bestuur schendt. Weliswaar is dit nieuwe besluit genomen nadat de onderhavige heffingsrente in rekening is gebracht, maar dat staat aan toepassing van de hiervoor geformuleerde beleidsregel niet in de weg. In de eerste plaats niet, omdat naar het oordeel van het Hof het nieuwe besluit er kennelijk niet toe strekt ten aanzien van de onderhavige materie inhoudelijk nieuw beleid te formuleren, maar veeleer bedoelt een verduidelijking te geven van hetgeen reeds gold op basis van het Besluit. In de tweede plaats niet omdat een belastingplichtige zich, naar volgt uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 18 februari 1987, nr.
23 581, onder meer gepubliceerd in BNB 1987/161, kan beroepen op een beleidsregel als de onderhavige, ongeacht het tijdstip waarop het voor belastingheffing, of het in rekening brengen van heffingsrente, aanleiding gevende feit zich heeft voorgedaan, tenzij de beleidsregel uitdrukkelijk anders bepaalt. Dit laatste is niet het geval.
4.4. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur in het onderhavige geval zo weinig voortvarend te werk gegaan dat hij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel handelt door aan belanghebbende heffingsrente tot en met 12 oktober 2007 in rekening te brengen. Immers, belanghebbende heeft in de van haar afkomstige stukken en ter zitting onweersproken verklaard dat zij (alsook haar adviseur) na het indienen van de schattingsdisk herhaaldelijk telefonisch contact heeft gehad met medewerkers van de belastingdienst, waarbij zij telkens heeft aangedrongen op een snelle afhandeling en haar belang hierbij heeft benadrukt. Voorts is van belang dat de belastingdienst kennelijk heeft gekozen voor een systeem waarbij de schattingsformulieren en schattingsdisks automatisch worden verwerkt en waarbij het voor de medewerkers niet mogelijk is om een individueel geval zoals het onderhavige, waarin een belastingplichtige herhaaldelijk aandringt op een snelle afhandeling, apart te regelen. Naar het Hof begrijpt kunnen, als een schattingsdisk als de onderhavige eenmaal is ingevoerd in het systeem van de belastingdienst, geen nieuwe gegevens worden ingevoerd en verwerkt, zolang de verwerking van die schattingsdisk niet is voltooid. Evenmin kunnen individuele medewerkers van de belastingdienst die verwerking bespoedigen. Dit systeem mag onder normale omstandigheden wellicht de toets der zorgvuldigheid doorstaan, in het onderhavige geval is, naar het Hof uit de uitlatingen van de Inspecteur begrijpt, de verwerking van de schattingsformulieren en schattingsdisks enige tijd stilgelegd en is voorrang verleend aan andere processen. Die keuze, die uitsluit dat in individuele gevallen waarin de belastingplichtige een bijzonder belang heeft bij snelle afwikkeling, toch versneld een (voorlopige) aanslag wordt opgelegd, is naar het oordeel van het Hof onzorgvuldig. Die keuze sluit immers bij voorbaat uit dat de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven belangenafweging kan plaatsvinden. De gevolgen van die keuze dienen dan naar het oordeel van het Hof voor rekening van de Inspecteur te blijven. Belanghebbende wordt door deze onzorgvuldige handelwijze getroffen, nu zij onweersproken en gemotiveerd heeft gesteld dat zij een zwaarwegend belang had bij een spoedige afwikkeling van haar verzoek om een voorlopige aanslag.
4.5.1. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre de heffingsrente verminderd dient te worden. Voor het overschrijden van de in het Besluit genoemde periode van drie maanden is reeds bij uitspraak op bezwaar een compensatie gegeven, in die zin dat de heffingsrente is berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot en met 12 oktober 2007.
4.5.2. Belanghebbende stelt primair dat de heffingsrente naar nihil dient te worden verminderd. Het Hof volgt belanghebbende daar niet in, aangezien de belastingdienst enige tijd moet worden gegeven verzoeken tot het opleggen van een (nadere) voorlopige aanslag (in het onderhavige geval door middel van een schattingsdisk) te verwerken.
4.5.3. Belanghebbende voert in dit kader nog aan dat het in rekening brengen van heffingsrente achterwege moet blijven omdat haar geen redelijke mogelijkheid is geboden tot een effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de maatregel, hetgeen volgens belanghebbende strijdig is met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Naar het Hof begrijpt bedoelt belanghebbende aldus te stellen dat de omstandigheid dat haar de mogelijkheid werd onthouden om spoedig na het materieel verschuldigd worden van de belasting, deze te betalen, haar een effectief rechtsmiddel werd onthouden om het verschuldigd worden van heffingsrente te voorkomen. Deze stelling kan belanghebbende echter niet baten. Eerdergenoemd artikel 1 eist weliswaar dat iedere maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel (vgl. EHRM 24 november 2005, no. 49429/99, Capital Bank AD tegen Bulgarije, paragraaf 134). Echter, mede gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de werking van het zorgvuldigheidsbeginsel en de gevolgen daarvan voor het in rekening brengen van heffingsrente in een geval als het onderhavige, kan niet worden gezegd dat de belastingplichtige op een met voormelde verdragsbepaling strijdige wijze wordt getroffen in het ongestoord genot van haar eigendommen.
4.5.4. Subsidiair stelt belanghebbende dat de heffingsrente moet worden verminderd in die zin dat deze wordt berekend over de periode lopende van 1 juli 2007 tot 15 augustus 2007, omdat dit overeenkomt met een uiterste, redelijk te achten, verwerkingstermijn. De Inspecteur heeft op dit punt geen gemotiveerd verweer gevoerd. Het Hof acht de door belanghebbende genoemde periode redelijk. De heffingsrente dient in zoverre te worden verminderd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 respectievelijk € 107 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur
- vermindert de beschikking heffingsrente tot een berekend naar een grondslag van € 362.556 over de periode 1 juli 2007 tot 15 augustus 2007
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 146 vergoedt.
Aldus gedaan op 13 november 2009 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.