Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-12-2009, BL7441, 08/00618
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-12-2009, BL7441, 08/00618
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 december 2009
- Datum publicatie
- 15 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BL7441
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO2012, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/00618
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in België en geniet winst uit een in Nederland gedreven onderneming. Op grond van het Verdrag Nederland-België is de belastingheffing over deze winst toegewezen aan Nederland en dient België voorkoming te verlenen. Op grond van art. 24, Protocol I bij het verdrag is belanghebbende echter opcentiemen op de Belgische personenbelasting verschuldigd en krijgt zij geen voorkoming van dubbele belasting. In geschil is of deze dubbele belastingheffing over de ondernemingswinst in strijd is met het EG-Verdrag, het IVBPR en/of het EVRM. Rechtbank Breda heeft het beroep ongegrond verklaard. In een zeer uitgebreide uitspraak, waarin het hof ook ingaat op de totstandkoming en achtergrond van art. 24 Protocol I, komt het hof tot de conclusie dat deze dubbele heffing niet wordt verboden door het EG-Verdrag, het IVBPR en het EVRM.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00618
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 juli 2008, nummer 07/3166, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.709.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is, met schriftelijk bericht van verhindering, niet verschenen.
1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
2.1. Belanghebbende, geboren op 5 april 1942, heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont vanaf 19 augustus 2002 in België. Belanghebbende was tot en met 1 augustus 2002 in loondienst werkzaam bij A te B. Met ingang van 1 augustus 2002 ontvangt belanghebbende een pensioenuitkering van C.
2.2. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 heeft belanghebbende op grond van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 gekozen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige.
2.3. Belanghebbende heeft over het jaar 2004 in België € 872,15 aan personenbelasting en aanvullende belastingen betaald. Het bedrag aan personenbelasting bestond uitsluitend uit de zogenaamde gemeentelijke opcentiemen. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur ter zake van de door belanghebbende in België verschuldigde en betaalde personenbelasting geen vermindering verleend.
2.4. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd dat bij de aanslagregeling ter zake van het C-pensioen is uitgegaan van een overheidsdienstbetrekking, terwijl sprake is geweest van een particulier dienstverband, zodat het pensioen ten onrechte in de Nederlandse belastingheffing is betrokken. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan de aanslag ambtshalve verminderd.
Het Hof neemt bovenstaande feiten als vaststaand over met dien verstande dat in onderdeel 2.1 voor het jaar 2002 het jaar 2004 moet worden gelezen en dat voor "tot en met" moet worden gelezen "tot".
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht geen vermindering heeft verleend in verband met de door belanghebbende in België verschuldigde en betaalde personenbelasting. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende de volgende stellingen aangevoerd:
1. er is sprake van dubbele heffing;
2. de dubbele heffing is in strijd met het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag);
3. de in België aan opcentiemen betaalde personenbelasting moet op grond van artikel 27 van het Verdrag worden aangemerkt als ingehouden en te verrekenen Nederlandse loonbelasting;
4. de dubbele heffing is in strijd met het Europees recht;
5. er is sprake van ongelijke behandeling die strijdig is met het EG-verdrag, alsmede met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);
6. de dubbele heffing vormt een door het EG-recht verboden belemmering;
7. op grond van artikel 28, eerste lid van het Verdrag, rust op Nederland de verplichting om de dubbele heffing te voorkomen.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de te betalen belasting met € 872,15, als ware het voorgeheven loonbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
4.1. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het hoger beroep is ongegrond.
Het Hof verwijst voor de motivering van dit oordeel naar twee uitspraken gedaan op 12 juni 2008, kenmerk 07/00102 en 07/00106, voor respectievelijk een ambtenaar vallende onder artikel 18 van het EG-Verdrag en een ondernemer vallende onder artikel 43 van dat Verdrag.
Deze uitspraken zijn aan deze uitspraak gehecht.
Hetgeen daarin is beslist wordt niet anders doordat belanghebbende werknemer is in particuliere dienst en beschermd wordt door artikel 39 van het EG-verdrag.
4.2. De grieven aangevoerd onder punten 3, 4 en 5 van het beroepschrift in hoger beroep stranden naar het oordeel van het Hof omdat, zoals in 's-Hofs bovengenoemde twee uitspraken te lezen is, sprake is van een dispariteit en niet van een door het EG-verdrag verboden belemmering of discriminatie.
4.3. In het midden kan dan blijven hoe een eventuele verrekening als door belanghebbende verzocht had moeten worden berekend na de ambtshalve vermindering, zoals toegezegd in het verweerschrift voor de Rechtbank.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 4 december 2009 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en W.F.G. Wijnen, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.