Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2009, BL8898, 08/00554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2009, BL8898, 08/00554

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 december 2009
Datum publicatie
25 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BL8898
Zaaknummer
08/00554

Inhoudsindicatie

Na overdracht aandelen geen sprake meer van zuivere pensioenregeling

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 08/00554

Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

X BV gevestigd te Y,

hierna te noemen: belanghebbende

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 juli 2008, nummer 06/5837, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Z,

hierna te noemen: inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 225.525, alsmede bij met die aanslag in één geschrift verenigde beschikkingen, een boete van € 22.552 en heffingsrente van € 39.962.

1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 november 2006 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 129.870, de boete tot een bedrag van € 12.987 en de heffingsrente tot een bedrag van € 23.247.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 97.254, de boete vernietigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.127 onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden, en gelast dat de Staat het voor dit beroep betaalde griffierecht van € 281 aan belanghebbende vergoedt.

1.4. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad 23 oktober 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigden, alsmede de inspecteur.

1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.7. De inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1. Belanghebbende is opgericht op 14 december 1982. Enig aandeelhouder en bestuurder is de heer A (hierna: A). De huidige activiteiten van belanghebbende bestaan uit de verhuur van bedrijfsgebouwen. Tot 1995 exploiteerde belanghebbende een garagebedrijf. In 1995 is het garagebedrijf overgedragen aan de 100% dochtermaatschappij B BV (hierna: Garagebedrijf BV).

2.2. C BV, een andere dochtermaatschappij van belanghebbende, verrichtte geen activiteiten. De aandelen in C BV zijn op 30 juni 2000 geleverd aan de zoon van A, de heer D. Op diezelfde dag werd de naam gewijzigd in F BV (hierna: Holding BV). Op 30 juni 2000 zijn door belanghebbende alle aandelen in Garagebedrijf BV verkocht aan Holding BV.

2.3. Door belanghebbende is aan A een pensioentoezegging gedaan welke vastgelegd is in een (aanvullende) arbeidsovereenkomst van 3 juni 1986. Belanghebbende trad op als verzekeraar van het pensioen. Dat bleef zo, ook toen A na de overdracht van het garagebedrijf aan Garagebedrijf BV bij laatstgenoemde BV in dienst trad en ook nadat de aandelen in Garagebedrijf BV waren verkocht aan Holding BV. De pensioenpremies werden door Garagebedrijf BV overgemaakt aan belanghebbende.

2.4. Bij belanghebbende is op 15 juni 2005 een boekenonderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat belanghebbende geen aandeelhouder (meer) was in de werkgever (Garagebedrijf BV) die de pensioenpremies betaalde. Naar aanleiding van dit onderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag met de vergrijpboete opgelegd. In de naheffingsaanslag is belast de waarde van de pensioenaanspraak per ultimo 2000 plus de in de jaren 2001 tot en met 2003 door belanghebbende ontvangen pensioenpremies (totaal € 225.525).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of er sprake is van een zuivere pensioenregeling. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun stellingen in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, samengevat weergegeven, toegevoegd:

3.2.1 Belanghebbende:

Alle betrokken partijen hebben de onderhavige fiscale gevolgen niet beoogd en indien zij een juiste voorstelling van zaken hadden gehad had Garagebedrijf BV na verkoop van haar aandelen niet langer pensioenpremies betaald aan belanghebbende.

Garagebedrijf BV heeft zich bereid verklaard haar na de overdracht van de aandelen ontstane verplichtingen uit hoofde van de pensioentoezegging over te brengen naar een toegestane verzekeringsmaatschappij.

Aan de inspecteur is een compromisvoorstel voorgelegd alles netjes te herstellen zoals het had moeten zijn. Een feitelijke afstorting bij een toegestane verzekeringsmaatschappij heeft niet plaatsgevonden omdat we met de inspecteur niet tot overeenstemming zijn gekomen.

3.2.2. De Inspecteur:

Het beroep op dwaling leidt niet tot vernietiging van onderwerpelijke naheffingsaanslag. Bij dwaling is een overeenkomst vernietigbaar; het beroep op dwaling is pas succesvol als de tussen belanghebbende en Garagebedrijf BV gesloten overeenkomst is vernietigd. Hiervan is geen sprake.

Ik ben niet bereid tot een praktische oplossing. Een compromis is niet tot stand gekomen.

3.3. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag en subsidiair verlaging van de naheffingsaanslag.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Belanghebbende herhaalt in de van hem afkomstige stukken voor het Hof zijn reeds voor de Rechtbank aangevoerde grieven en voegt geen nieuwe argumenten toe.

4.2. Het Hof begrijpt uit het betoog van belanghebbende ter zitting dat het beroep op dwaling niet zozeer een zelfstandige grief is tegen de uitspraak van de Rechtbank doch is aangevoerd in het kader van een mogelijk te realiseren compromis met de inspecteur. Het voorgaande wordt geadstrueerd doordat belanghebbende feitelijk geen gevolgen heeft verbonden aan dit beroep op dwaling. Als hierbedoelde gevolgen kunnen onder meer worden genoemd het niet instellen van een vordering tot vernietiging van de tussen belanghebbende en Garagebedrijf BV gesloten verzekeringsovereenkomst, het achterwege laten van afstorting bij een toegelaten verzekeringsmaatschappij alsook het niet instellen van een vordering wegens onverschuldigde betaling door Garagebedrijf BV. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat deze stappen niet zijn gezet en afhankelijk zijn van de uitslag van deze procedure.

4.3. Nu een compromis niet tot stand is gekomen en vernietiging van de tussen belanghebbende en Garagebedrijf BV gesloten verzekeringsovereenkomst op grond van dwaling voor het Hof niet kan worden bewerkstelligd, kan het Hof hetgeen belanghebbende ter zake aanvoert buiten beschouwing laten.

4.4. De Rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of sprake is van een zuivere pensioenregeling, samengevat, geoordeeld dat het pensioen van A na de verkoop van de aandelen in Garagebedrijf BV op 30 juni 2000 op grond van artikel 18 en 19a van de Wet op de loonbelasting niet meer bij belanghebbende verzekerd mocht worden en dat de pensioentoezegging niet meer voldeed aan de wettelijke eisen. De Rechtbank heeft vervolgens de naheffingsaanslag verminderd en beperkt tot heffing over de waarde van de per die datum opgebouwde aanspraak.

4.5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in dezen op goede gronden een juiste beslissing genomen.

4.6. Het hoger beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Aldus vastgesteld op 11 december 2009 door N. van Beelen, voorzitter, P.A.G.M. Cools en W.A. Sijberden in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep

in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.