Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2009, BM2128, 07/00548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2009, BM2128, 07/00548

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 december 2009
Datum publicatie
23 april 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BM2128
Formele relaties
Zaaknummer
07/00548

Inhoudsindicatie

Belanghebbende dreef in 2003 een onderneming op het gebied van bedrijfstrainingen en in dat kader heeft hij ook een aantal lessen boekhouden en statistiek verzorgd. Daarnaast genoot hij een uitkering van de UWV.

De inspecteur corrigeert de reiskosten en belanghebbende stelt dat deze reiskosten reeel zijn en biedt bewijs hiervan aan. Deze bewijslast vult belanghebbende verder niet in, het Hof staat derhalve geen additionele reiskostenaftrek toe. Volgens het Hof heeft de Inspecteur ook terecht de uitkering Uwv belast en de voorheffingen zijn correct verrekend. Met betrekking tot de boete oordeelt het Hof dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet en dat de inspecteur dus terecht een boete heeft opgelegd. De zeer geringe overschrijding van de tweejaarstermijn acht het Hof niet genoeg om de boete wegens undue delay te verlagen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 07/00548

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2007, nummer AWB 06/3500, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.011, alsmede bij beschikking een boete van € 2.814. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De eerste zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de Inspecteur.

Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald, dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan. De door het Hof opgevraagde stukken behoren tot de stukken van het geding.

1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 28 april 2009 het Hof verzocht "de behandeling van deze zaak na de grote vakantie te doen plaatsvinden omdat ik de benodigde documenten nog moet achterhalen en pas dan ook de tijd ervoor heb vanwege de drukke periode op dit moment."

Het Hof is aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft de tweede zitting geagendeerd op 13 november 2009. De uitnodiging voor de tweede zitting is aan belanghebbende per aangetekend met Handtekening Retourkaart verzonden schrijven gestuurd op 12 oktober 2009.

In de brief van 25 oktober 2009, bij het Hof binnengekomen op 27 oktober 2009, meldt belanghebbende:

"Bij deze wil ik U beleefd mededelen dat ik vanwege mijn werkzaamheden in het onderwijs niet aanwezig kan zijn op de zitting van vrijdag 13 november aanstaande.

Reeds meerdere malen had ik U verzocht rekening te houden met de schoolvakanties opdat ondergetekende aanwezig kan zijn om zijn zaak of standpunt te kunnen verdedigen.

...

Nogmaals wil ik U dringend verzoeken om de belastingdienst te verzoeken om mij een nieuwe aangifte te laten doen omdat de grondslag van de huidige IB 2004 volstrekt onjuist is.

..."

Voor zover belanghebbende met de brief van 25 oktober 2009 bedoelde een verzoek in te dienen om verder uitstel van de behandeling van de zaak, gaat het Hof aan dat verzoek voorbij, nu het Hof aan belanghebbendes verzoek om de behandeling van de zaak (de tweede zitting) na de grote vakantie te houden tegemoet is gekomen. Het Hof ziet geen redenen de zaak verder uit te stellen. Daarbij komt dat belanghebbende de in het vooruitzicht gestelde documenten ook per post aan het Hof kon doen toekomen.

1.7. De Inspecteur heeft voor de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.8. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de Inspecteur.

Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende dreef in 2003 een onderneming op het gebied van bedrijfstrainingen. In dat kader heeft hij als docent voor Ecollega bij A te B 26 lessen boekhouden en statistiek verzorgd.

2.2. Belanghebbende voert geen, dan wel geen volledige administratie.

2.3. In 2003 heeft hij gedurende het gehele jaar een uitkering ingevolge de NWW genoten van het UWV van € 16.061 (hierna ook: de uitkering), met als voorheffing een loonheffing van € 3.655.

Belanghebbende heeft bij de vraag 5c van de aangifte (Pensioen, AOW, WAO, enz.) ter zake als volgt ingevuld:

Naam van de uitkeringsinstantie Ingehouden loonheffing Uitkering

UWV € 3.655 € 000.000

2.4. Belanghebbende heeft de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2003 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.417. Bij de aanslagregeling is de Inspecteur van de aangifte afgeweken en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 26.011.

Het verloop van de aanslagregeling kan als volgt worden weergegeven:

Aangifte Correctie Aanslag

Winst uit onderneming 9.050 -/-785 8.265

Af: Zelfstandigenaftrek 6.430 -- 6.430

2.620 1.835

Loon C 2.531 -- 2.531

Loon Werkwijzer 4.266 1.318 5.584

Uitkering UWV -- 16.061 16.061

Belastbaar inkomen 9.417 16.594 26.011

De Inspecteur heeft bij beschikking een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de aanslag, te weten € 2.814.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft in hoger beroep, naar het Hof verstaat, het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende recht op een additionele aftrek ter zake van reiskosten?

2. Is de uitkering van het UWV belastbaar in 2003?

3. Is de boete terecht opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en de derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen de Inspecteur hieraan ter eerste zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Ter tweede zitting heeft de Inspecteur hieraan niets toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep en de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de vernietiging van de uitspraken op het bezwaar, vernietiging van de boetebeschikking en vaststelling van de aanslag conform de ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. Belanghebbende stelt recht te hebben op een hoger bedrag aan reiskosten dan de Inspecteur bij de aanslagregeling heeft verleend, doch onderbouwt die stelling niet, althans onvoldoende. Belanghebbende stelt in zijn beroepschrift in hoger beroep:

"Inzake de uitspraak dat geen opgave is gedaan van de hoogte van de gemaakte reiskosten moet ik echt bezwaar aantekenen omdat deze reëel zijn en te bewijzen. Ik zal U deze toe laten komen."

Nu belanghebbende de aangekondigde onderbouwing niet heeft verstrekt en het Hof ook overigens niet is gebleken dat het door de Inspecteur berekende bedrag aan reiskosten onjuist is, kan belanghebbendes grief niet worden gevolgd. De eerste in geschil zijnde vraag dient daarom ontkennend te worden beantwoord.

4.2. Vaststaat dat belanghebbende in 2003 gedurende het gehele jaar een uitkering ingevolge de NWW heeft genoten van het UWV van € 16.061, met als voorheffing een loonheffing van € 3.655. Hij heeft wel de voorheffing in de aangifte verwerkt, doch niet de uitkering. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de uitkering in 2003 niet belastbaar is omdat belanghebbende te zijner tijd de ontvangen gelden terug moet betalen aan het UWV, kan die stelling niet worden gevolgd. Niet gebleken is dat de uitkering terug is betaald noch dat er een verplichting tot terugbetaling aanwezig is.

4.3. Belanghebbende stelt in hoger beroep voorts:

"Hoger beroep dien ik ook in tegen de aanslag inzake de afdracht van premie volksverzekeringen die ik reeds aan het UWV heb gedaan. Ook dat kan ik bewijzen."

Het Hof overweegt te dier zake, dat de voorheffingen verrekend zijn met de definitieve aanslag, zodat die grief evenmin gehonoreerd kan worden. Niet gebleken is dat bij belanghebbende meer voorheffingen zijn ingehouden, dan waarmee de Inspecteur bij de aanslagregeling reeds rekening heeft gehouden. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat zijn bezwaren zich richten tegen de aanslag Ziekenfondswet, verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank ter zake heeft overwogen onder punt 2.12 van haar uitspraak.

4.4. De tweede in geschil zijnde vraag dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.

4.5. Ten slotte komt belanghebbende in hoger beroep tegen de opgelegde boete. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat belanghebbende al enkele jaren bewust te weinig looninkomsten aangeeft, maar wel de ingehouden loonheffing volledig opvoert. Zo heeft hij in 2003 als inkomen aangegeven een bedrag van € 9.417, waarop de Inspecteur een bedrag van € 17.379 heeft gecorrigeerd aan niet opgegeven uitkeringen en looninkomsten. Na aftrek van het bedrag van € 785 inzake lagere winst uit onderneming resteert een bedrag van per saldo € 16.594 aan correcties, welk bedrag absoluut en relatief (176% van het aangegeven inkomen) hoog is. Daarbij komt, dat belanghebbende ter zake van de UWV uitkering wel de ingehouden loonheffing van € 3.655 heeft opgevoerd, maar de uitkering zelf niet. Het Hof is daarom met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende bewust het risico heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven ter zake van de uitkering. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in zijn bewijslast dat (voorwaardelijke) opzet aanwezig is. Het Hof acht de boete van € 2.814 passend en geboden.

De boete is door de Inspecteur aangekondigd in zijn schrijven van 29 augustus 2005. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 6 november 2007, derhalve niet veel later dan twee jaren na de aankondiging. De termijn van twee jaren is overigens ook door toedoen van belanghebbende niet gehaald, nu de door de Inspecteur gevraagde informatie door belanghebbende moeizaam dan wel in het geheel niet is verstrekt.

Ook 's Hofs uitspraak is niet veel later dan twee jaren na de uitspraak van de Rechtbank gedaan. Daarbij komt dat de zitting van het Hof op verzoek van belanghebbende is uitgesteld, omdat belanghebbende stelde de "benodigde documenten" nog te moeten "achterhalen" en geen tijd te hebben wegens "drukke periode". De in het vooruitzicht gestelde documenten zijn na het verleende uitstel overigens niet aan het Hof verstrekt. Het Hof ziet in de kleine overschrijding van de door de Hoge Raad gestelde termijn van twee jaren, mede gelet op de proceshouding van belanghebbende, geen aanleiding de boete te matigen wegens undue delay.

Ten aanzien van het griffierecht

4.6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 11 december 2009 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en G.W.B. van Westen, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.