Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2009, BN5540, 08/00355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2009, BN5540, 08/00355

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 oktober 2009
Datum publicatie
31 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BN5540
Formele relaties
Zaaknummer
08/00355

Inhoudsindicatie

Belanghebbende en de ontvanger hebben een tussen hen lopende procedure opgelost via mediation. Een vaststellingsovereenkomst heeft ertoe geleid dat de ontvanger gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Belanghebbende verzoekt vervolgens om proceskostenvergoeding, hetgeen de ontvanger weigert omdat hij van mening is, dat met het ondertekenen van de mediationovereenkomst belanghebbende zijn recht ex artikel 8:75a Awb heeft prijsgegeven. Dit is het Hof niet met de ontvanger eens: de hoofdregel is recht op proceskostenvergoeding bij een (gedeeltelijk) gelijk aan de zijde van belastingplichtige en afwijking van die hoofdregel moet expliciet worden opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. Nu dit niet is gebeurd gaat het Hof ervan uit dat er geen wilsovereenstemming dienaangaande bestond en is de hoofdregel van toepassing. Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00355

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

X BV, gevestigd te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 april 2008, nummer AWB 06/5821 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Z, hierna: de Ontvanger,

betreffende het verzoek van belanghebbende ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om de Ontvanger te veroordelen in de proceskosten.

1. Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 25 september 2009 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ontvanger.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 9 oktober 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

2. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe,

- gelast dat de Ontvanger aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 714 vergoedt, en

- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het bezwaar, het geding bij de Rechtbank en het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.737.

3. Gronden

Ten aanzien van het geschil

3.1. Na door belanghebbende ingesteld beroep bij de Rechtbank zijn de Ontvanger en belanghebbende door deelname aan mediation tot overeenstemming gekomen, hetgeen is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 2 maart 2007 en die er toe heeft geleid dat de Ontvanger gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.

3.2. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4 Kwijting en vrijwaring

Partijen hebben na effectuering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is gesteld niets meer van elkaar te vorderen. (...) Tot slot zullen partijen zorgdragen voor intrekking van alle op dit geschil betrekking hebbende beslagen, alsmede zullen eventueel hieromtrent lopende (klacht-)procedures worden gestaakt."

3.3. Met dagtekening 15 mei 2007 heeft de Rechtbank aan belanghebbende een verklaring van intrekking verzonden. In diezelfde brief heeft de Rechtbank gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken om vergoeding van schade en proceskosten.

3.4. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief met dagtekening 25 mei 2007, bij de Rechtbank binnengekomen op 29 mei 2007, haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van de Ontvanger in de (proces)kosten ingevolge artikel 8:75a van de Awb. Belanghebbende verzoekt uitdrukkelijk niet om schadevergoeding.

3.5. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende met het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst een beroep op het toekennen van een proceskostenveroordeling heeft prijsgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ontvanger bevestigend.

3.6. Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3.7. De omstandigheid dat partijen bij mediation nader tot overeenstemming zijn gekomen, is geen grond voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel dat, indien een belanghebbende die bij de rechter tegen een besluit van een bestuursorgaan in beroep is gekomen, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Deze hoofdregel kan onder meer worden afgeleid uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 september 2006, nr. 41 422, onder meer gepubliceerd in BNB 2007/57.

Als het de bedoeling van partijen was geweest in dit geval van deze hoofdregel af te wijken, dan had het in de rede gelegen om dit in de vaststellingsovereenkomst expliciet tot uitdrukking te brengen. Daarbij komt nog dat een professionele partij als de Ontvanger zich redelijkerwijs van deze hoofdregel bewust moet zijn geweest. Nu tussen partijen geen nadere specifieke afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de proceskosten, gaat het Hof ervan uit dat daaromtrent geen wilsovereenstemming is bereikt. Dit brengt mee dat de hiervoor omschreven hoofdregel van toepassing is. Het Hof acht termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.8. Het Hof acht geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de primaire en subsidiaire claim van belanghebbende op (gedeeltelijke) vergoeding van haar werkelijke proceskosten niet voor toewijzing vatbaar is.

3.9. Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een bedrag van € 2.737, berekend als volgt:

de bezwaarfase bij de Ontvanger:

2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x € 161 is € 322,

het beroep bij de Rechtbank:

2 punten (beroepschrift en verschijnen zitting)x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) € 966,

het hoger beroep bij het Hof:

3 punten (beroepschrift, repliek, verschijnen zitting) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) € 1.449.

3.10. In de toepassing van dit puntenstelsel kent het Hof geen punten toe aan de mediation procedure, omdat hieromtrent in de mediation overeenkomst van 2 maart 2007 onder 8.4 uitdrukkelijk is bepaald dat partijen ieder voor zich de aan de eigen zijde gevallen kosten dragen.

3.11. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

Ten aanzien van het griffierecht

3.12. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Ontvanger aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 respectievelijk € 433 te vergoeden.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en A.O. Lubbers, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2009.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 13 oktober 2009

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.